Overwegingen bij COM(2009)338 - Recht op tolk en vertaaldiensten in strafprocedures

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
dossier COM(2009)338 - Recht op tolk en vertaaldiensten in strafprocedures.
document COM(2009)338 NLEN
datum 8 juli 2009
 
1. De Europese Unie stelt zich ten doel een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te handhaven en ontwikkelen. Volgens de conclusies van de Europese Raad van Tampere van 15 en 16 oktober 1999, en met name punt 33, zou het beginsel van wederzijdse erkenning de hoeksteen van de justitiële samenwerking in burgerlijke en in strafzaken binnen de Europese Unie moeten worden.

2. Op 29 november 2000 keurde de Raad, in overeenstemming met de conclusies van Tampere, een programma van maatregelen goed om uitvoering te geven aan het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen[15]. In de inleiding van dit programma werd verklaard dat wederzijdse erkenning „de samenwerking tussen de lidstaten en de bescherming van de rechten van het individu [moet] versterken”.

3. De toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen veronderstelt dat de lidstaten vertrouwen hebben in elkaars strafrechtsstelsels. De omvang van die wederzijdse erkenning hangt nauw samen met het bestaan en de inhoud van bepaalde parameters, waaronder „regelingen voor de bescherming van de rechten van [...] verdachten”[16] en gemeenschappelijke minimumnormen, die noodzakelijk zijn om de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning te vergemakkelijken.

4. Wederzijdse erkenning kan alleen effectief functioneren in een geest van vertrouwen, waarbij niet alleen de gerechtelijke autoriteiten, maar alle bij de strafprocedure betrokken actoren beslissingen van de gerechtelijke autoriteiten van de andere lidstaten als gelijkwaardig aan hun eigen beslissingen beschouwen; daarbij gaat het „niet alleen om het vertrouwen dat de regels van de partners adequaat zijn, maar ook om het vertrouwen dat deze regels correct worden toegepast”[17].

5. Hoewel alle lidstaten partij zijn bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), heeft de ervaring geleerd dat dit gegeven op zichzelf niet altijd zorgt voor voldoende vertrouwen in de strafrechtsstelsels van andere lidstaten.

6. Artikel 31, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie voorziet in „het waarborgen van de verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende voorschriften, voor zover nodig ter verbetering van [de justitiële samenwerking in strafzaken]”. Gemeenschappelijke minimumnormen zouden het vertrouwen in de strafrechtsstelsels van alle lidstaten moeten vergroten, wat dan weer moet leiden tot een efficiëntere justitiële samenwerking in een klimaat van wederzijds vertrouwen.

7. Dergelijke gemeenschappelijke normen zouden moeten gelden met betrekking tot het recht op tolk- en vertaaldiensten in strafprocedures. Om het noodzakelijke vertrouwen tussen de lidstaten te vergroten, voorziet dit kaderbesluit in gemeenschappelijke basisnormen in verband met de bijstand door tolken en vertalers in strafprocedures in de Europese Unie, die de neerslag vormen van de tradities van de lidstaten bij de toepassing van de desbetreffende bepalingen van het EVRM.

8. Het recht op tolk- en vertaaldiensten ten behoeve van personen die de proceduretaal niet verstaan, is vastgelegd in de artikelen 5 en 6 van het EVRM, zoals uitgelegd in de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens. De bepalingen van dit kaderbesluit vergemakkelijken de toepassing van die rechten in de praktijk.

9. De bepalingen van dit kaderbesluit moeten ervoor zorgen dat het recht van de verdachte die de proceduretaal niet spreekt en verstaat, om de tegen hem ingebrachte beschuldigingen en het verloop van de procedure te begrijpen zodat hij zijn rechten kan uitoefenen, beschermd wordt door de kosteloze verlening van toereikende taalkundige bijstand. Indien nodig moet die bijstand worden uitgebreid tot de betrekkingen tussen de verdachte en zijn advocaat.

10. Ook moet passende bijstand worden verleend aan verdachten met gehoor- of spraakstoornissen.

11. De zorgplicht ten aanzien van verdachten die het verloop van de procedure niet kunnen begrijpen of volgen, vormt de basis van een eerlijke rechtsbedeling. Het parket, de rechtshandhavingsautoriteiten en de gerechtelijke autoriteiten moeten daarom garanderen dat verdachten die mogelijk in een zwakke positie verkeren, hun rechten daadwerkelijk kunnen uitoefenen. Die autoriteiten moeten weet hebben van die mogelijke kwetsbaarheid en passende maatregelen nemen om deze rechten te beschermen. Dit moet steeds het geval zijn wanneer de verdachte minderjarig is of een handicap heeft die zijn actieve deelname aan de procedure belemmert.

12. De lidstaten moeten rechters, advocaten en bevoegde personeelsleden van de gerechten opleiding aanbieden om ervoor te zorgen dat de diensten van de tolken en vertalers van hoge kwaliteit zijn.

13. Dit kaderbesluit eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend. Dit kaderbesluit wil met name het recht op vrijheid, het recht op een eerlijk proces en de rechten van de verdediging beschermen.

14. Aangezien het doel om gemeenschappelijke minimumnormen tot stand te brengen niet op afdoende wijze kan worden bereikt door een eenzijdig optreden van de lidstaten en enkel op het niveau van de Unie kan worden bereikt, kan de Raad overeenkomstig het in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en in artikel 5 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in laatstgenoemd artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat dit kaderbesluit niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.