Overwegingen bij COM(2009)474 - Standpunt van de EG in de Visserijorganisatie voor het zuidoostelijke deel van de Atlantische Oceaan

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) In artikel 33 van het EG-Verdrag juncto artikel 32 daarvan is bepaald dat het gemeenschappelijk visserijbeleid onder meer ten doel heeft de voorziening veilig te stellen. Bij Verordening (EG) nr. 2371/2002[1] is bepaald dat de Gemeenschap de voorzorgsaanpak dient te volgen bij het nemen van maatregelen die erop zijn gericht de levende aquatische hulpbronnen te beschermen en in stand te houden, voor een duurzame exploitatie van die hulpbronnen te zorgen en het effect van visserijactiviteiten op de mariene ecosystemen zo gering mogelijk te houden. In die verordening is tevens bepaald dat de Gemeenschap dient te streven naar de geleidelijke tenuitvoerlegging van een op het ecosysteem gebaseerde aanpak van het visserijbeheer, en dat zij ernaar dient te streven bij te dragen tot doelmatige visserijactiviteiten binnen een economisch levensvatbare en concurrerende visserij- en aquacultuursector, daarbij zorgend voor een redelijke levensstandaard voor degenen die van visserijactiviteiten afhankelijk zijn en rekening houdend met de belangen van de consumenten.

(2) Bij Besluit 2002/738/EG[2] heeft de Europese Gemeenschap het Verdrag inzake de instandhouding en het beheer van de visbestanden in het zuidoostelijke deel van de Atlantische Oceaan goedgekeurd waarbij de Visserijorganisatie voor het zuidoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (SEAFO) is ingesteld. De commissie van de SEAFO is gemachtigd maatregelen vast te stellen met betrekking tot zowel de instandhouding en het beheer op lange termijn als het duurzame gebruik van alle levende mariene hulpbronnen in het Verdragsgebied.

(3) Overeenkomstig artikel 300, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag wordt het standpunt dat de Gemeenschap inneemt in lichamen die in het kader van regionale visserijakkoorden zijn opgezet en die besluiten met rechtsgevolgen dienen te nemen – met uitzondering van besluiten tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van het betrokken akkoord – vastgesteld bij een besluit dat door de Raad op basis van een voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen moet worden genomen.