Overwegingen bij COM(2004)532 - Normen voor de humane vangst van bepaalde diersoorten met behulp van vallen - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2004)532 - Normen voor de humane vangst van bepaalde diersoorten met behulp van vallen. |
---|---|
document | COM(2004)532 ![]() ![]() |
datum | 30 juli 2004 |
(2) Deze overeenkomsten beogen niet alleen te garanderen dat de internationale normen voor humane vangst met behulp van vallen worden nageleefd wat de technische kenmerken van deze vallen betreft, maar ook dat de methoden die voor de vangst van de negentien betrokken soorten worden gebruikt, met deze normen voor humane vangst met behulp van vallen in overeenstemming zijn. Bovendien schrijven de normen voor humane vangst voor dat de vallenzetters een specifieke opleiding krijgen.
(3) Aangezien humane vallen selectief en doeltreffend moeten zijn en conform met de relevante eisen ten aanzien van de menselijke veiligheid, zal de toepassing van deze internationaal overeengekomen normen voor humane vangst een positief effect hebben op het welzijn van de gevangen dieren en zo bijdragen tot de bescherming van wilde diersoorten op het grondgebied van de Gemeenschap en daarbuiten. Door de wilde dieren die in vallen worden gevangen ten behoeve van het wildbeheer en in het kader van de vangst van deze zoogdieren voor natuurbehouddoeleinden, een voldoende welzijnsniveau te garanderen, wordt een bijdrage geleverd aan het realiseren van de doelstellingen van het communautaire milieubeleid. Zodoende draagt de Gemeenschap in het bijzonder bij tot de voorzichtige, duurzame en rationele benutting van de natuurlijke rijkdommen en bevordert zij internationale maatregelen om wereldwijde milieuproblemen het hoofd te bieden.
(4) De daadwerkelijke toepassing van humane vangmethoden impliceert dat de vallen niet alleen moeten worden gecertificeerd als zijnde conform met de normen voor humane vangst, maar ook dat zij overeenkomstig die normen moeten worden gebruikt door vallenzetters die gekwalificeerd zijn om met vallen te werken.
(5) De certificering van vallen moet gebaseerd zijn op voorafgaande beproeving. Beproeving en certificering hoeven niet door dezelfde instantie of in dezelfde staat te gebeuren, zolang beide activiteiten maar plaatsvinden in overeenstemming met de eisen van deze richtlijn. Gecertificeerde vallen moeten gemakkelijk herkenbaar zijn, en informatie over het gebruik ervan overeenstemming met de normen voor humane vangst moet beschikbaar worden gemaakt. Anderzijds dient het gebruik van niet-gecertificeerde vallen, behalve in gevallen waarin dat in het algemeen belang uitdrukkelijk wordt toegestaan, onmogelijk te worden gemaakt na afloop van een voldoende lange periode voor beproeving en certificering.
(6) Onderzoek ter verbetering van de normen voor humane vangst met behulp van vallen moet worden aangemoedigd en bevorderd.
(7) Deze richtlijn laat strengere communautaire wetgeving, en met name Verordening (EEG) nr. 3254/91 van de Raad van 4 november 1991 houdende een verbod op het gebruik van de wildklem in de Gemeenschap en op het binnenbrengen in de Gemeenschap van pelzen en producten die vervaardigd zijn van bepaalde in het wild levende diersoorten uit landen waar gebruik wordt gemaakt van de wildklem of andere vangmethoden die niet stroken met de internationale normen voor humane vangst met behulp van vallen i, onverlet. Elk gebruik van de wildklem blijft in de Gemeenschap dus verboden.
(8) Deze richtlijn laat ook de artikelen 12 en 15 van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna i onverlet.
(9) In overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel is het voor het bereiken van de basisdoelstelling van deze richtlijn noodzakelijk en passend, regels vast te stellen ter uitvoering van de verplichtingen die op de Gemeenschap rusten krachtens de overeenkomsten over internationale normen voor humane vangst met behulp van vallen als omschreven in de Besluiten 98/142/EG en 98/487/EG. Deze richtlijn gaat overeenkomstig artikel 5, derde alinea, van het Verdrag niet verder dan wat nodig is om de nagestreefde doelstellingen te bereiken.
(10) De maatregelen die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden i,