Overwegingen bij COM(2005)661 - Aanduiding van het land van oorsprong op bepaalde producten uit derde landen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
1. Deze verordening is van toepassing op ingevoerde industrieproducten, met uitzondering van visserij- en aquacultuurproducten zoals gedefinieerd in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad van 17 december 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur[2] en met uitzondering van levensmiddelen zoals gedefinieerd in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden[3].

2. Door het gebrek aan regelgeving van de Gemeenschap en de verschillen tussen de systemen in de lidstaten voor de aanduiding van het land van oorsprong op bepaalde producten is een situatie ontstaan waarin, in een aantal sectoren, een groot deel van producten uit derde landen die in de EG worden gedistribueerd geen of misleidende informatie bevatten over het land van oorsprong.

3. Het economische belang van de oorsprongsaanduiding voor de keuze van de consument en voor de handel wordt erkend door andere belangrijke handelspartners die oorsprongsaanduidingen bij wet verplicht hebben gesteld. EG-exporteurs moeten aan deze eisen voldoen en moeten de oorsprong aanduiden op producten die zij naar deze markten wensen uit te voeren.

4. Daar voor de EG gelijke voorwaarden dienen te gelden als voor haar handelspartners moet een gelijkwaardige wetgeving worden ingevoerd die er tevens toe zal bijdragen dat valse of misleidende claims inzake de oorsprong van bepaalde ingevoerde goederen worden voorkomen.

5. Volgens Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt[4] kunnen consumenten een commerciële waarde hechten aan de geografische oorsprong van een product. Volgens die richtlijn kan er sprake zijn van onbillijke handelspraktijken indien een consument door valse of misleidende informatie over de geografische oorsprong ertoe wordt gebracht een product te kopen dat hij anders niet zou hebben gekocht. Deze richtlijn maakt informatie over de geografische oorsprong van goederen niet verplicht en definieert evenmin het begrip oorsprong.

6. De opstelling van een gemeenschappelijke definitie van het begrip “oorsprong” ten behoeve van de oorsprongsaanduiding, van voorschriften voor deze aanduiding en van gemeenschappelijke controlevoorschriften zou gelijke concurrentievoorwaarden scheppen, de keuze van de consument in de betrokken sectoren vergemakkelijken en tot een vermindering leiden van het aantal misleidende claims inzake de oorsprong.

7. De oorsprongsaanduiding kan ertoe bijdragen dat veeleisende EG-normen in het voordeel werken van EG-producenten en met name middelgrote en kleine ondernemingen. Zij zal ook helpen voorkomen dat de reputatie van de EG-producenten door onjuiste oorsprongsaanduidingen wordt geschaad. Een grotere transparantie en een betere voorlichting van de consument over de oorsprong van goederen zal derhalve bijdragen aan het verwezenlijken van de doelstellingen van de agenda van Lissabon.

8. Volgens artikel IX van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel (GATT) 1994 mogen WTO-leden wetten en voorschriften vaststellen en ten uitvoer leggen over de oorsprongsaanduiding bij invoer, met name om de consument tegen bedrieglijke of misleidende aanduidingen te beschermen.

9. Ingevolge de overeenkomsten tussen de Europese Gemeenschap en Bulgarije, Roemenië, Turkije en de partijen bij de EER-overeenkomst moeten producten uit deze landen van het toepassingsgebied van onderhavige verordening worden uitgesloten.

10. De niet-preferentiële oorsprongsregels van de EG zijn opgenomen in Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het Communautair Douanewetboek[5] en in Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het Communautair Douanewetboek[6]. Het verdient de voorkeur zich op deze oorsprongsregels te baseren om de oorsprong van ingevoerde goederen voor de doeleinden van onderhavige verordening vast te stellen. Het gebruik van een begrip waarmee bedrijven en overheden reeds goed bekend zijn moet de invoering en de toepassing vergemakkelijken. De niet-preferentiële oorsprongsregels moeten worden toegepast voor de doeleinden van het niet-preferentiële handelsbeleid. Een toename van het aantal aangifteformulieren en documenten dient te worden vermeden.

11. Om de lasten voor producenten, handelaars en de overheid zo veel mogelijk te beperken, moet de oorsprongsaanduiding slechts verplicht worden gesteld voor die sectoren waarvoor de Commissie bij het voorafgaand overleg heeft vastgesteld dat er een meerwaarde ontstaat. Gezorgd dient te worden dat deze verordening gemakkelijk aan andere sectoren kan worden aangepast. Ook dient ervoor te worden gezorgd dat bepaalde producten worden vrijgesteld om technische of economische redenen of wanneer de oorsprongsaanduiding voor het doel van deze verordening nutteloos is. Dit kan met name het geval zijn wanneer goederen door de oorsprongsaanduiding zouden worden beschadigd en voor bepaalde grondstoffen.

12. Gegevens over de oorsprong die verkregen en/of gecontroleerd worden bij controles door de bevoegde autoriteiten moeten kunnen worden uitgewisseld, onder meer met autoriteiten en andere personen en organisaties die de lidstaten ingevolge Richtlijn 2005/29/EG bij de tenuitvoerlegging willen betrekken. Er dient rekening te worden gehouden met de bescherming van persoonsgegevens en van handels-, industrie-, beroeps- en ambtsgeheimen.

13. De maatregelen die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van deze verordening moeten worden goedgekeurd overeenkomstig Besluit nr. 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden[7].

14. Goederen voor persoonlijk gebruik die zich in de persoonlijke bagage van reizigers bevinden moeten worden vrijgesteld van de toepassing van deze verordening binnen de grenzen van de daarvoor geldende vrijstellingen van douanerechten en mits er geen aanwijzingen zijn dat de goederen voor handelsdoeleinden zijn bestemd. Ook moet rekening worden gehouden met de andere gevallen die, ingevolge Verordening (EEG) nr. 918/83 van de Raad van 28 maart 1983 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen, door middel van de uitvoeringsbepalingen van het toepassingsgebied van onderhavige verordening kunnen worden uitgesloten.