Overwegingen bij COM(2001)35-1 - Verbetering van de kwaliteit van de dienstverlening in zeehavens: van cruciaal belang voor het vervoer in Europa

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) Artikel 49 van het Verdrag heeft ten doel de beperkingen op het vrij verrichten van diensten binnen de Gemeenschap weg te nemen; overeenkomstig artikel 51 van het Verdrag moet dat doel worden verwezenlijkt in het kader van het gemeenschappelijk vervoersbeleid.

(2) Via de Verordeningen van de Raad (EEG) nr. 4055/86 van 22 december 1986 houdende toepassing van het beginsel van het vrij verrichten van diensten op het zeevervoer tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en derde landen  i en (EEG) nr. 3577/92 van 7 december 1992 houdende toepassing van het beginsel van het vrij verrichten van diensten op het zeevervoer binnen de lidstaten (cabotage in het zeevervoer)  i is deze doelstelling gerealiseerd voor zeevervoerdiensten als zodanig.

(3) Havendiensten zijn van essentieel belang voor een goed functionerend zeevervoer, aangezien zij een onmisbare bijdrage leveren aan het efficiënte gebruik van de zeevervoerinfrastructuur.

(4) In haar Groenboek Havens en maritieme infrastructuur van december 1997  i heeft de Commissie het voornemen kenbaar gemaakt een voorstel voor een regelgevingskader in te dienen met het oog op het verschaffen van toegang tot de markt voor havendiensten in havens in de Gemeenschap die internationaal verkeer verwerken. Volgens dit Groenboek dienen havendiensten te worden gedefinieerd als diensten met commerciële waarde die normaal tegen betaling in een haven worden verleend.

(5) Door de toegang tot de markt voor havendiensten op communautair niveau te vergemakkelijken moeten de belangrijkste beperkende factoren worden weggenomen die de toegang van exploitanten van havendiensten belemmeren, moet de kwaliteit van de aan de havengebruikers verleende diensten worden verbeterd, moeten efficiëntie en flexibiliteit worden verhoogd, moet een bijdrage worden geleverd aan het verlagen van de kosten en moeten zodoende de korte vaart en het gecombineerd vervoer worden bevorderd.

(6) Wanneer krachtens deze richtlijn een vergunning wordt verleend in de vorm van een contract dat onder de toepassing valt van de Richtlijnen 92/50/EEG  i, 93/36/EEG  i, 93/37/EEG  i and 93/38/EEG  i, gelden die richtlijnen. In voorkomend geval zijn ook de Richtlijnen 89/48/EEG  i, 92/51/EEG  i en 99/42/EG  i inzake wederzijdse erkenning door de lidstaten van beroepsopleidingen van toepassing.

(7) Variaties in nationale wetgeving en praktijk hebben geleid tot discrepanties in de toegepaste procedures en hebben rechtsonzekerheid doen ontstaan ten aanzien van de rechten van de verleners van havendiensten en de plichten van de bevoegde instanties. Het is dan ook in het belang van de Gemeenschap een communautair regelgevingskader vast te stellen dat basisregels bevat met betrekking tot de toegang tot de markt voor havendiensten, de rechten en verplichtingen van de huidige en toekomstige dienstverleners, de havenbeheerders, alsook de bij de vergunningverlening en selectieprocessen te volgen procedures.

(8) Het doel van de voorgestelde maatregel, namelijk toegang tot de markt voor havendiensten voor elke in de Gemeenschap gevestigde natuurlijke of rechtspersoon, kan gezien de omvang van die maatregel niet in voldoende mate door de lidstaten worden verwezenlijkt en derhalve kan, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteits- en proportionaliteitsbeginsel, de maatregel beter door de Gemeenschap worden verwezenlijkt. De richtlijn beperkt zich tot het voor de verwezenlijking van deze doelstelling vereiste minimum en gaat niet verder dan wat daarvoor noodzakelijk is.

(9) De communautaire wetgeving inzake toegang tot havendiensten sluit de toepassing van andere communautaire regels niet uit. De concurrentieregels zijn reeds eerder toegepast op havendiensten en zijn met name relevant in monopoliesituaties.

(10) In het belang van een efficiënt en veilig havenbeheer kunnen de lidstaten bepalen dat dienstverleners een vergunning moeten verkrijgen. De criteria voor de verlening van die vergunning moeten objectief, transparant, niet-discriminerend, relevant en proportioneel zijn en moeten openbaar worden gemaakt.

(11) Aangezien havens een beperkt geografisch gebied beslaan kan toegang tot de markt in bepaalde gevallen worden belemmerd door capaciteits- en ruimteproblemen alsook, wat technisch-nautische diensten betreft, door met de veiligheid van het verkeer samenhangende beperkingen. In dergelijke gevallen kan het dus noodzakelijk zijn het aantal vergunninghoudende verleners van havendiensten te beperken.

(12) De criteria voor een dergelijke beperking moeten objectief, transparant, niet-discriminerend, relevant en proportioneel zijn. Wat vrachtafhandeling betreft, mag, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, het aantal dienstverleners per vrachtafhandelingscategorie niet tot minder dan twee volledig onafhankelijke dienstverleners worden beperkt.

(13) Dienstverleners dienen het recht te hebben zelf hun personeel te kiezen.

(14) Wanneer een beperking op het aantal verleners van havendiensten geldt, moeten deze door de bevoegde instantie worden geselecteerd door middel van een transparante, objectieve, open en eerlijke selectieprocedure met niet-discriminerende regels.

(15) Om ervoor te zorgen dat besluiten en proceduremaatregelen krachtens deze richtlijn door onafhankelijke instanties worden genomen en daarover geen twijfel te laten bestaan, dient de positie van een havenbeheerder die zelf als verlener van havendiensten optreedt of wil optreden nader te worden omschreven. In dat geval moeten op de havenbeheerder dezelfde voorwaarden en procedures van toepassing zijn als die welke gelden voor andere dienstverleners, met dien verstande dat de havenbeheerder het goed functioneren van de haven moet kunnen blijven waarborgen. Derhalve moet een onafhankelijke instantie wordt belast met een eventuele beslissing over beperking van het aantal dienstverleners en met de selectie zelf; de havenbeheerder mag niet discrimineren tussen dienstverleners en tussen havengebruikers.

(16) Het is bijgevolg noodzakelijk ervoor te zorgen dat niet wordt gediscrimineerd tussen de havenbeheerder en onafhankelijke exploitanten en tussen de beheerders van verschillende havens.

(17) Op financieel gebied moet aan de beheerders van onder deze richtlijn vallende havens die ook optreden als dienstverleners de verplichting worden opgelegd gescheiden boekhoudingen te voeren voor hun als havenbeheerder uitgevoerde activiteiten enerzijds en hun op basis van vrije concurrentie verrichte werkzaamheden anderzijds.

(18) Bij Richtlijn 2000/52/EG van de Commissie van 26 juli 2000 wordt een aantal ondernemingen de verplichting opgelegd gescheiden boekhoudingen te voeren; deze verplichting geldt alleen voor ondernemingen waarvan de totale jaarlijkse omzet in elk van de afgelopen twee jaar meer dan 40 miljoen euro bedroeg. Gezien de invoering van de vrije verlening van havendiensten in de Gemeenschap moet ervoor worden gezorgd dat het principe van gescheiden boekhoudingen van toepassing is op alle havens die onder de toepassing van de onderhavige richtlijn vallen en moeten de havens regels inzake transparantie worden opgelegd die niet minder stringent zijn dan die welke zijn vastgesteld in Richtlijn 2000/52/EG .

(19) Het voorschrift een boekhouding te voeren voor activiteiten op het gebied van havendiensten dient te gelden voor alle ondernemingen die zijn geselecteerd voor het verlenen van dergelijke diensten.

(20) Zelfafhandeling moet worden toegestaan en de voor zelfafhandelaars geldende criteria mogen niet stringenter zijn dan die welke op verleners van havendiensten van toepassing zijn voor dezelfde of een vergelijkbare dienst.

(21) Via een selectieprocedure verleende vergunningen moeten in de tijd beperkt zijn. Het is redelijk om bij het bepalen van de looptijd van een vergunning rekening te houden met het feit of de dienstverlener al dan niet in activa heeft moeten investeren, en zo ja, of het roerende of onroerende activa betreft. Hoewel een dergelijke procedure normaal een adequaat resultaat moet opleveren, is het niettemin noodzakelijk een maximale looptijd voor vergunningen vast te stellen.

(22) De huidige situatie in de havens in de Gemeenschap, die wordt gekenmerkt door een veelheid van vergunnings- en selectiemethodes en -periodes, vereist dat duidelijke overgangsperiodes worden vastgesteld. De desbetreffende overgangsregels dienen onderscheid te maken tussen havens waar het aantal dienstverleners beperkt is en havens waar dit niet het geval is.

(23) Wanneer het aantal dienstverleners niet beperkt is, is er geen reden om de bestaande vergunningen te wijzigingen; nieuwe vergunningen dienen echter overeenkomstig de bepalingen van de richtlijn te worden verleend.

(24) Wanneer het aantal dienstverleners beperkt is, dienen de overgangsperiodes te worden gedifferentieerd al naargelang de vergunningen al dan niet via een openbare aanbesteding of een vergelijkbare procedure zijn verleend, de dienstverlener al dan niet aanzienlijke investeringen heeft verricht en deze investeringen betrekking hadden op roerende dan wel onroerende activa. Ter wille van de rechtszekerheid moet in elk geval een maximale looptijd worden vastgesteld, waarbij de nationale instanties een aanzienlijke manoeuvreerruimte wordt gelaten om op adequate wijze rekening te kunnen houden met de specifieke aspecten van elke zaak.

(25) De lidstaten moeten de bevoegde instanties die verantwoordelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn aanwijzen.

(26) Er dient in beroepsprocedures tegen besluiten van de bevoegde instanties te worden voorzien.

(27) De lidstaten moeten zorgen voor een adequaat niveau van sociale zekerheid voor het personeel van ondernemingen die havendiensten verlenen.

(28) De bepalingen van deze richtlijn laten de rechten en verplichtingen van de lidstaten wat betreft ordehandhaving, veiligheid en beveiliging in de havens alsmede milieubescherming geheel onverlet.

(29) Deze richtlijn laat de toepassing van de regels van het Verdrag onverlet; de Commissie zal met name op de naleving van deze regels blijven toezien door waar nodig alle haar bij artikel 86 van het Verdrag verleende bevoegdheden uit te oefenen.

(30) Op basis van verslagen van de lidstaten over de toepassing van deze richtlijn moet de Commissie een evaluatie opstellen die in voorkomend geval samen met een voorstel voor een herziening van de richtlijn moet worden ingediend.