Overwegingen bij COM(2011)169 - Wijziging van Richtlijn 2003/96/EG tot herstructurering van de gemeenschappelijke regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2011)169 - Wijziging van Richtlijn 2003/96/EG tot herstructurering van de gemeenschappelijke regeling voor de belasting van ... |
---|---|
document | COM(2011)169 ![]() ![]() |
datum | 13 april 2011 |
6. Het is noodzakelijk ervoor te zorgen dat de interne markt goed blijft functioneren in een context van nieuwe eisen met betrekking tot beperking van de klimaatverandering, gebruik van hernieuwbare energiebronnen en energiebesparing, zoals bevestigd door de conclusies van het Voorzitterschap van de Europese Raad van 8-9 maart 2007 en van 11-12 december 2008.
7. Belasting in verband met CO2-emissies kan voor de lidstaten een kosteneffectieve gedragslijn zijn om de verminderingen van broeikasgassen die noodzakelijk zijn overeenkomstig Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies te verminderen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het verminderen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen[16] te bereiken ten aanzien van bronnen die niet vallen onder de uniale regeling ingevolge Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad[17]. Met het oog op de mogelijke rol van CO2-gerelateerde belasting vereist de goede werking van de interne markt gemeenschappelijke regels inzake belasting.
8. De lidstaten moeten echter in staat blijven om energiebelasting op verwarmingsbrandstoffen, motorbrandstoffen en elektriciteit te gebruiken voor allerlei doeleinden die niet noodzakelijk noch specifiek noch uitsluitend betrekking hebben op de vermindering van broeikasgassen.
9. Derhalve moet worden voorzien in energiebelasting die bestaat uit twee componenten, CO2-gerelateerde belasting en algemene energieverbruiksbelasting. Wil de energiebelasting aan de werking van de uniale regeling ingevolge Richtlijn 2003/87/EG aangepast zijn dan moeten de lidstaten worden verplicht een expliciet onderscheid te maken tussen deze twee componenten. Daardoor zou ook een onderscheiden behandeling mogelijk zijn van brandstoffen die biomassa zijn of van biomassa zijn gemaakt.
10. Elk van die componenten moet worden berekend op basis van objectieve criteria, die gelijke behandeling van verschillende energiebronnen mogelijk maken. Voor CO2-gerelateerde belasting moet naar de door het gebruik van elk betrokken energieproduct veroorzaakte CO2-emissies worden verwezen aan de hand van de referentiewaarden van de CO2-emissiefactor die beschreven worden in Beschikking 2007/589/EG van de Commissie van 18 juli 2007 tot vaststelling van richtsnoeren voor de bewaking en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad[18]. Voor de algemene energieverbruiksbelasting moet worden verwezen naar de energie-inhoud van de verschillende energieproducten en van elektriciteit waarvan sprake in Richtlijn 2006/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten en houdende intrekking van Richtlijn 93/76/EEG van de Raad[19]. In dit verband moet rekening worden gehouden met de milieuvoordelen van biomassa of van van biomassa gemaakte producten. Deze producten moeten worden belast op basis van de CO2-emissiefactoren die voor biomassa of van biomassa gemaakte producten zijn gespecificeerd in Beschikking 2007/589/EG en op basis van de energie-inhoud ervan zoals gespecificeerd in bijlage III bij Richtlijn 2009/28/EG. Biobrandstoffen en vloeibare biomassa zoals gedefinieerd in artikel 2, onder h) en i), van Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen[20] zijn veruit de belangrijkste betrokken categorie. Aangezien de milieuvoordelen van deze producten variëren, afhankelijk van het feit of zij aan de in artikel 17 van die richtlijn neergelegde duurzaamheidscriteria voldoen, dienen de specifieke referentiewaarden voor biomassa of van biomassa gemaakte producten enkel te gelden voor zover aan deze criteria is voldaan.
11. CO2-gerelateerde belasting moet zijn aangepast aan de werking van Richtlijn 2003/87/EG teneinde deze effectief aan te vullen. Die belasting moet gelden voor alle gebruik, met inbegrip van gebruik voor andere doeleinden dan verwarming, van energieproducten die CO2-emissies veroorzaken in installaties in de zin van die richtlijn, op voorwaarde dat de betrokken installatie niet is onderworpen aan de regeling voor de handel in emissierechten ingevolge die richtlijn. Aangezien de cumulatieve toepassing van beide instrumenten echter geen emissieverminderingen mogelijk zou maken die verder gaan dan de totale emissieverminderingen die uitsluitend door middel van de regeling voor de handel in emissierechten worden bereikt, maar enkel de totale kosten van de emissieverminderingen zou verhogen, dient de CO2-gerelateerde belasting niet van toepassing te zijn op verbruik in installaties die aan de regeling voor de handel in emissierechten onderworpen zijn.
12. In het belang van fiscale neutraliteit moeten dezelfde minimumbelastingniveaus van toepassing zijn op elke component van de energiebelasting, voor alle energieproducten die voor een bepaald doel worden gebruikt. Voor zover aldus gelijke minimumbelastingniveaus worden voorgeschreven, moeten de lidstaten om redenen van fiscale neutraliteit eveneens gelijke niveaus van nationale belasting op alle betrokken producten verzekeren. Waar nodig moet in overgangstermijnen voor het gelijkmaken van deze niveaus worden voorzien.
13. De minimumniveaus van CO2-gerelateerde belasting moeten worden vastgesteld in het licht van de nationale streefcijfers voor de lidstaten zoals neergelegd in Beschikking 406/2009/EG inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies te verminderen om aan de verbintenissen van de Unie op het gebied van het verminderen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen. Aangezien die beschikking erkent dat de inspanningen om hun broeikasgasemissies te verminderen eerlijk over de lidstaten moeten worden verdeeld, moeten voor bepaalde lidstaten overgangstermijnen worden vastgesteld.
14. De minimumniveaus van algemene energieverbruiksbelasting moeten in het algemeen op basis van de huidige minimumbelastingniveaus worden ontwikkeld. Dit houdt tevens in dat het minimumniveau van algemene energieverbruiksbelasting voor motorbrandstoffen hoger moet blijven dan voor verwarmingsbrandstoffen.
15. Er moet voor worden gezorgd dat de minimumbelastingniveaus hun beoogde effecten behouden. Aangezien CO2-gerelateerde belasting de werking van Richtlijn 2003/87/EG aanvult, moet bij de door de Commissie uit te voeren periodieke toetsing van de richtlijn nauwlettend de marktprijs van de emissierechten worden gevolgd. De minimumniveaus van de algemene energieverbruiksbelasting moeten op gezette tijden automatisch worden afgestemd om rekening te houden met de ontwikkeling van de reële waarde ervan teneinde het huidige niveau van tariefharmonisatie te behouden; om de door de energie- en voedselprijzen veroorzaakte volatiliteit te verminderen, moet deze afstemming gebeuren op basis van de wijzigingen van het uniale geharmoniseerde indexcijfer van consumptieprijzen exclusief energie en onbewerkte voedingsmiddelen, zoals gepubliceerd door Eurostat.
16. Op het gebied van motorbrandstoffen creëert het gunstiger minimumbelastingniveau voor gasolie, een product dat oorspronkelijk grotendeels zakelijk gebruik tot doel had en aldus traditioneel op een lager niveau is belast, een verstoring met betrekking tot benzine, de voornaamste concurrerende brandstof. Artikel 7 van Richtlijn 2003/96/EG voorziet derhalve in de eerste stappen van een geleidelijke afstemming op het minimumbelastingniveau voor benzine. Het is noodzakelijk om deze afstemming te voltooien en geleidelijk over te schakelen op een situatie waarin gasolie en benzine op een gelijk niveau worden belast.
17. Ten aanzien van de mogelijkheid voor de lidstaten om op commercieel gebruik van gasolie als motorbrandstof een lager belastingniveau dan op niet-commercieel gebruik ervan toe te passen, blijkt deze bepaling niet langer verenigbaar met de eis om de energie-efficiëntie te verbeteren en de noodzaak om het toenemende milieueffect van het vervoer te verbeteren en dient zij derhalve te worden geschrapt. Artikel 9, lid 2, van Richtlijn 2003/96/EG staat bepaalde lidstaten toe een verlaagd tarief op gasolie voor verwarming toe te passen. Die bepaling is niet langer verenigbaar met de goede werking van de interne markt en met de bredere doelstellingen van het Verdrag. Zij moet derhalve worden geschrapt.
18. Het is noodzakelijk het potentiële kosteneffect van CO2-gerelateerde belasting op de bedrijfstakken en deeltakken die worden geacht te zijn blootgesteld aan een significant CO2-weglekrisico in de zin van artikel 10 bis, lid 13, van Richtlijn 2003/87/EG te beperken. Derhalve is het passend in overeenkomstige overgangsmaatregelen te voorzien die er echter tevens op moeten gericht zijn de milieueffectiviteit van CO2-gerelateerde belasting te behouden.
19. Artikel 5 van Richtlijn 2003/96/EG staat de toepassing van gedifferentieerde belastingtarieven toe in bepaalde gevallen. Om echter de consistentie van het CO2-prijssignaal te verzekeren, moet de mogelijkheid voor de lidstaten om nationale tarieven te differentiëren tot de algemene energieverbruikbelasting worden beperkt. Bovendien is de mogelijkheid om een lager belastingniveau op door taxi's gebruikte motorbrandstof toe te passen niet langer verenigbaar met de doelstelling van het voeren van een beleid ter bevordering van alternatieve brandstoffen en energiedragers en het gebruik van schonere voertuigen in het stedelijk vervoer en moet deze derhalve worden geschrapt.
20. De regels betreffende optionele belastingverlagingen en belastingvrijstellingen in artikel 15 van Richtlijn 2003/96/EG moeten worden aangepast in het licht van de opgedane ervaring en het door deze richtlijn gecreëerde nieuwe kader. De mogelijkheid voor de lidstaten om die optionele verlagingen en vrijstellingen toe te passen, moet zoveel mogelijk tot de algemene energieverbruiksbelasting worden beperkt teneinde een uitgebreid en consistent CO2-prijssignaal buiten de uniale regeling voor de handel in emissierechten in te stellen.
21. Vrijstellingen of verlagingen voor huishoudens en liefdadige organisaties kunnen deel uitmaken van door de lidstaten vastgestelde sociale maatregelen. De mogelijkheid om dergelijke vrijstellingen of verlagingen toe te passen, moet om redenen van gelijke behandeling van energiebronnen worden uitgebreid tot alle energieproducten die worden gebruikt als verwarmingsbrandstof en elektriciteit. Om ervoor te zorgen dat het effect ervan op de interne markt beperkt blijft, moeten dergelijke vrijstellingen en verlagingen alleen op niet-zakelijke activiteiten worden toegepast.
22. In het geval van vloeibaar petroleumgas (lpg) en aardgas die worden gebruikt voor voortbeweging zijn voordelen in de vorm van lagere minimumniveaus van algemene energieverbruiksbelasting of de mogelijkheid om die energieproducten van belasting vrij te stellen met name in het licht van de noodzaak om het marktaandeel van hernieuwbare energiebronnen te verhogen niet langer gerechtvaardigd en moeten deze derhalve op middellange termijn worden geschrapt.
23. Richtlijn 2003/96/EG verplicht de lidstaten brandstof die voor de vaart op communautaire wateren wordt gebruikt alsook aan boord van een schip geproduceerde elektriciteit van belasting vrij te stellen, ook voor schepen op hun ligplaats in een haven. Bovendien mogen de lidstaten deze gunstige belastingbehandeling tot de binnenwateren uitbreiden. In sommige havens bestaat een schoner alternatief in de vorm van het gebruik van walstroom, die echter belastbaar is. Om een eerste stimulans voor de ontwikkeling en de toepassing van deze technologie te creëren, moeten de lidstaten, totdat op dit gebied een meer omvattend kader wordt vastgesteld, het gebruik van walstroom door schepen op hun ligplaats in een haven van energiebelasting vrijstellen. Deze vrijstelling moet van toepassing zijn gedurende een periode die lang genoeg is om de havenexploitanten niet te ontmoedigen de noodzakelijke investeringen te doen, maar tegelijk zodanig in de tijd beperkt zijn dat het, gehele of gedeeltelijke, behoud ervan afhankelijk wordt gesteld van de vaststelling van een nieuw besluit te gelegener tijd.
24. Artikel 15, lid 3, van Richtlijn 2003/96/EG staat de lidstaten toe op energieproducten en elektriciteit die worden gebruikt voor de landbouw, de tuinbouw, de visteelt en de bosbouw niet alleen de algemeen toepasselijke bepalingen voor zakelijk gebruik, maar ook een tot een nultarief verlaagd belastingniveau toe te passen. Uit een onderzoek van die optie is gebleken dat, wat de algemene energieverbruiksbelasting betreft, het behoud ervan strijdig zou zijn met de bredere beleidsdoelstellingen van de Unie, tenzij dit verbonden is aan een equivalent dat vooruitgang op het gebied van energie-efficiëntie verzekert. Ten aanzien van CO2-gerelateerde belasting moet de behandeling van de betrokken sectoren worden afgestemd op de regels die gelden voor industriële sectoren.
25. De bij deze richtlijn ingevoerde algemene regels houden rekening met de specificiteit van brandstoffen die biomassa zijn of gemaakt zijn van biomassa en zowel met betrekking tot de bijdrage ervan aan de CO2-balans en de lagere energie-inhoud ervan per kwantitatieve eenheid als in vergelijking met sommige van de concurrerende fossiele brandstoffen voldoen aan de duurzaamheidscriteria die zijn neergelegd in artikel 17 van Richtlijn 2009/28/EG. Derhalve moeten de bepalingen in Richtlijn 2003/96/EG die verlagingen of vrijstellingen voor die brandstoffen toestaan op middellange termijn worden geschrapt. Intussen moet ervoor worden gezorgd dat de toepassing van deze bepalingen in overeenstemming wordt gebracht met de bij deze richtlijn ingevoerde algemene regels. Voor biobrandstoffen en vloeibare biomassa zoals gedefinieerd in artikel 2, onder h) en i), van Richtlijn 2009/28/EG moeten de lidstaten extra fiscale voordelen alleen toekennen indien deze aan de duurzaamheidscriteria in artikel 17 van deze richtlijn voldoen.
26. Bij gebrek aan een vergaandere harmonisatie op het gebied van verwarmingsbrandstoffen die worden gebruikt voor zakelijke doeleinden moeten lidstaten waarvan de belastingniveaus boven de op dat gebied voorgeschreven minimumniveaus liggen in bepaalde verlagingen kunnen blijven voorzien. In de toepasselijke voorwaarden moet een onderscheid worden gemaakt tussen algemene energieverbruiksbelasting en CO2-gerelateerde belasting, aangezien met die twee belastingen uiteenlopende doelstellingen worden nagestreefd. Voorts moet duidelijk worden gemaakt dat referenties aan regelingen inzake verhandelbare vergunningen in artikel 17 van Richtlijn 2003/96/EG zich niet tot de uniale regeling ingevolge Richtlijn 2003/87/EG uitstrekken.
27. Met het oog op de bijzondere administratieve structuur van die landen en onder bepaalde voorwaarden moet aan Spanje en Frankrijk worden toegestaan op regionaal niveau hogere niveaus van algemene energieverbruiksbelasting op energieproducten en elektriciteit toe te passen.
28. Richtlijn 2003/96/EG moet worden afgestemd op Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van Richtlijn 92/12/EEG[21].
29. De lijst van energieproducten in de artikelen 2, lid 1, en 20, lid 1, van Richtlijn 2003/96/EG moet worden geactualiseerd met bepaalde biobrandstoffen om een eengemaakte en genormaliseerde behandeling van deze biobrandstoffen te verzekeren, en in artikel 2, lid 5, van Richtlijn 2003/96/EG dient te worden verwezen naar de momenteel toepasselijke versie van de gecombineerde nomenclatuur. Rekening houdend met het risico op belastingfraude, belastingontwijking of belastingmisbruik dat zij vormen, moeten de producten van GN-code 3811 worden onderworpen aan de bepalingen inzake controles en verkeer van Richtlijn 2008/118/EG.
30. Om het vrije verkeer te verzekeren en tegelijkertijd de veiligheidseisen voor bedrijfsvoertuigen en containers voor speciale doeleinden te respecteren, moet de definitie van normale reservoirs van dergelijke voertuigen in artikel 24 van Richtlijn 2003/96/EG worden geactualiseerd om tot uitdrukking te brengen dat brandstofreservoirs niet uitsluitend door de fabrikant ervan op bedrijfsvoertuigen worden geplaatst.
31. Aangezien bepaalde overgangsbepalingen van Richtlijn 2003/96/EG achterhaald zijn, moeten zij worden geschrapt.
32. Om de vijf jaar en voor het eerst tegen eind 2015 dient de Commissie aan de Raad verslag uit te brengen over de toepassing van deze richtlijn, waarbij met name het minimumniveau van CO2-gerelateerde belasting in het licht van de ontwikkeling van de marktprijs in de EU van de emissierechten, het effect van innovatie en technologische ontwikkelingen en de rechtvaardiging voor de fiscale vrijstellingen en verlagingen die in deze richtlijn zijn neergelegd, waaronder voor brandstof die voor de lucht- en zeevaart wordt gebruikt, worden onderzocht. De lijst van bedrijfstakken of deeltakken die worden geacht te zijn blootgesteld aan een significant CO2-weglekrisico zal regelmatig worden getoetst, met name rekening houdend met de beschikbaarheid van bekend wordend bewijs.
33. Het is passend om sommige bepalingen van Richtlijn 2003/96/EG betreffende uitvoeringsbevoegdheden te wijzigen om te zorgen voor consistentie met de bepalingen die bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zijn ingevoerd. Dit moet gebeuren door de verlening van gedelegeerde bevoegdheden aan de Commissie.
34. De Commissie moet gemachtigd worden gedelegeerde handelingen vast te stellen in overeenstemming met artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie om de codes van de gecombineerde nomenclatuur voor de producten waarvan sprake in Richtlijn 2003/96/EG alsmede de verwijzing naar de toepasselijke gecombineerde nomenclatuur te actualiseren. Het is noodzakelijk dat de bevoegdheden voor onbepaalde tijd aan de Commissie worden gedelegeerd zodat de regels zo nodig kunnen worden afgestemd.
35. Aangezien de doelstellingen van de te nemen maatregelen, met name het verzekeren van de goede werking van de interne markt in de context van nieuwe eisen op het gebied van energie en milieu, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve beter op uniaal niveau kunnen worden bereikt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.
36. Richtlijn 2003/96/EG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.