Overwegingen bij COM(2011)904 - Aanvaarding van de toetreding van Gabon tot het Verdrag over de burgerrechtelijke aspecten van internationale kinderontvoering

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
1. Volgens artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie behoort de bescherming en bevordering van de rechten van het kind tot de prioriteiten van de Europese Unie. Het voorkómen van kinderontvoering is een essentieel onderdeel van dit beleid.

2. De Europese Unie heeft haar goedkeuring gehecht aan Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid ("verordening Brussel II bis"), die tot doel heeft kinderen te beschermen tegen de schadelijke gevolgen van ongeoorloofde overbrenging of niet doen terugkeren, procedures vast te stellen om hun onmiddellijke terugkeer naar de gewone verblijfplaats te verkrijgen en het omgangs- en gezagsrecht te waarborgen.

3. Verordening Brussel II bis vormt een aanvulling op en versterking van de bepalingen van het verdrag van 's-Gravenhage van 25 oktober 1980 inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (hierna "het verdrag van 's-Gravenhage van 1980" genoemd), waarin een internationaal systeem voor samenwerking tussen de centrale autoriteiten wordt ingesteld om te zorgen voor de onmiddellijke terugkeer van een kind dat ongeoorloofd is overgebracht of ongeoorloofd wordt vastgehouden. In artikel 11 van de verordening Brussel II bis worden de regels en beginselen van het verdrag van 's-Gravenhage van 1980 overgenomen.

4. Alle lidstaten van de Europese Unie zijn partij bij het verdrag van 's-Gravenhage van 1980.

5. De Europese Unie moedigt derde landen aan toe te treden tot het verdrag van 's-Gravenhage van 1980 en ondersteunt de correcte tenuitvoerlegging ervan, onder andere door deel te nemen aan de bijzondere commissies die regelmatig worden georganiseerd door de Haagse Conferentie voor internationaal privaatrecht.

6. De Europese Unie benadrukt dat een gemeenschappelijk wettelijk kader tussen de EU-lidstaten en derde landen waarschijnlijk de beste oplossing is voor gevoelige zaken als internationale kinderontvoering, als diplomatieke kanalen en bemiddeling geen succes hebben.

7. Gabon heeft op 6 december 2010 het instrument voor toetreding tot het verdrag van 's-Gravenhage van 1980 neergelegd. Het verdrag is op 1 maart 2011 in werking getreden.

8. Volgens artikel 38, vierde alinea, is het verdrag van toepassing tussen de toetredende staat en de overeenkomstsluitende partijen die de toetreding hebben aanvaard.

9. Volgens de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, met name Advies 1/03 van het Hof van 7 februari 2006 over de bevoegdheid van de Gemeenschap tot sluiting van het nieuwe verdrag van Lugano, tasten de bepalingen van het verdrag van s-Gravenhage van 1980 de secundaire wetgeving van de Europese Unie inzake internationale kinderontvoering en ouderlijke verantwoordelijkheid aan, met name Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid. Voor aangelegenheden die vallen onder het verdrag van s-Gravenhage van 1980, bestaat daarom een externe exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie.

10. Krachtens het verdrag van 's-Gravenhage van 1980 kunnen enkel soevereine staten toetreden. De Europese Unie kan derhalve niet tot het verdrag toetreden en ook geen verklaring van aanvaarding van de toetreding van Gabon neerleggen.

11. De lidstaten zouden daarom zelf in het belang van de Europese Unie een verklaring van aanvaarding van de toetreding van Gabon moeten neerleggen.

12. Met een dergelijke verklaring aanvaarden de lidstaten in het belang van de Europese Unie de toetreding van Gabon tot het verdrag van 's-Gravenhage van 1980, zodat het verdrag van toepassing is tussen de Europese Unie en Gabon. Het is wenselijk dat het verdrag onverwijld van toepassing wordt aangezien het een waardevolle bijdrage levert tot de bescherming van kinderen op internationaal niveau.

13. Gezien evenwel het feit dat de bepalingen van het verdrag van 's-Gravenhage van 1980 pas volledig kunnen worden toegepast wanneer een overeenkomstsluitende staat een centrale autoriteit heeft aangewezen als bedoeld in artikel 6 van het verdrag, zou de verklaring van aanvaarding van kracht moeten worden wanneer Gabon een dergelijke centrale autoriteit heeft aangewezen.

14. Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken is dit besluit niet bindend voor, noch van toepassing in Denemarken.