Overwegingen bij COM(2012)336 - Instelling van een faciliteit voor het toekennen van financiële bijstand aan lidstaten die de euro niet als munt hebben

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) Overeenkomstig artikel 143 van het Verdrag kan de Raad op aanbeveling van de Commissie na raadpleging van het Economisch en Financieel Comité (EFC) aan een lidstaat wederzijdse bijstand toekennen bij moeilijkheden of ernstig dreigende moeilijkheden in zijn betalingsbalans. Dit geldt alleen voor lidstaten die de euro niet als munt hebben (hierna de niet-eurozonelidstaten). Deze bepaling geeft evenwel niet aan welk instrument dient te worden gebruikt voor het toekennen van de beoogde wederzijdse bijstand.

(2) De ongekende mondiale crisis die de wereld de afgelopen drie jaar in haar greep heeft gehouden, heeft de economische groei en de financiële stabiliteit ernstig geschaad en een sterke verslechtering van het overheidstekort en de schuldpositie van de lidstaten tot gevolg gehad, waardoor een aantal onder hen een beroep heeft gedaan op financiële bijstand.

(3) De regels voor het toekennen en monitoren van financiële bijstand aan niet-eurozonelidstaten moeten consistent zijn met de regels die toepasselijk zijn op lidstaten die de euro als munt hebben, in het bijzonder met de regels waarin voorzien is in de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de versterking van het economische en budgettaire toezicht op lidstaten die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden ten aanzien van hun financiële stabiliteit in het eurogebied, met een aantal noodzakelijke aanpassingen die ertoe strekken rekening te houden met de verschillen in de Verdragsregels die gelden voor lidstaten die de euro niet als munt hebben en de beperktere onderlinge economische en financiële verwevenheid. De Commissie dient bijvoorbeeld niet de mogelijkheid te hebben een lidstaat aan verscherpt toezicht te onderwerpen als de betrokken lidstaat geen financiële bijstand ontvangt.

(4) De verlening van financiële bijstand moet gekoppeld zijn aan economisch en budgettair toezicht op de betrokken lidstaat. De intensiteit van dit toezicht moet in verhouding staan tot de ernst van de ondervonden financiële moeilijkheden en moet naar behoren zijn afgestemd op de aard van de ontvangen financiële bijstand, die kan variëren van louter anticiperende steun op basis van gerechtigdheidsvoorwaarden tot een volwaardig macro-economisch aanpassingsprogramma waaraan strikte beleidsvoorwaarden zijn verbonden.

(5) Wanneer een lidstaat anticiperende financiële bijstand ontvangt, dient hij onder verscherpt toezicht te worden gesteld opdat de toestand in de betrokken lidstaat snel wederom wordt genormaliseerd en de overige lidstaten tegen mogelijke negatieve overloopeffecten worden beschermd. Dit verscherpt toezicht moet een bredere toegang voor de Commissie tot de informatie die nodig is voor een nauwlettende monitoring van de economische, budgettaire en financiële situatie van de betrokken lidstaat en regelmatige rapportage aan het EFC omvatten.

(6) Voor lidstaten die een lening ontvangen, dient het toezicht op de economische en budgettaire situatie zelfs nog meer te worden versterkt, met name door de invoering van een macro-economisch aanpassingsprogramma. Wegens het veelomvattende karakter van een dergelijk programma dienen de overige economische en budgettaire toezichtprocessen tijdens de duur ervan te worden opgeschort teneinde overlapping van rapportageverplichtingen te vermijden.

(7) Om de dialoog tussen de instellingen van de Unie, in het bijzonder het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, over de uitvoering van deze financiële bijstand te bevorderen en meer transparantie en verantwoordelijkheid te bewerkstelligen, dient in regels te worden voorzien.

(8) Een besluit dat een lidstaat zich niet aan zijn macro-economisch aanpassingsprogramma houdt, moet eveneens leiden tot een opschorting van de betalingen of vastleggingen van Uniefondsen als bedoeld in artikel 21, lid 6, van Verordening (EU) nr. XXX houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor Maritieme zaken en Visserij, die onder het gemeenschappelijk strategisch kader vallen, en houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006.

(9) De bevoegdheid om individuele besluiten voor de toepassing van deze verordening vast te stellen, moet door de Raad worden uitgeoefend overeenkomstig artikel 143, lid 2, van het Verdrag.

(10) Het werkterrein van de bij Verordeningen (EG) nr. 1093/2010, (EG) nr. 1094/2010 en (EG) nr. 1095/2010 opgerichte Europese toezichthoudende autoriteiten moet binnen de in artikel 1 van elk van die verordeningen vastgestelde grenzen blijven.

(11) Voor de vaststelling van deze verordening, die in een kader voorziet voor de toekenning van uniale financiële bijstand voor niet-eurozonelidstaten, voorziet het Verdrag in geen andere bevoegdheden dan die van artikel 352.