Overwegingen bij COM(2016)467 - Gemeenschappelijke procedure voor internationale bescherming in de Unie

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) Deze verordening heeft tot doel de procedurele regelingen van de lidstaten te stroomlijnen, te vereenvoudigen en te harmoniseren door de vaststelling van een gemeenschappelijke procedure voor internationale bescherming in de Unie. Om die doelstelling te verwezenlijken, worden in Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad 22 een aantal materiële wijzigingen aangebracht en moet die richtlijn worden ingetrokken en door een verordening worden vervangen. Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn moeten worden opgevat als verwijzingen naar deze verordening.

(2) Een gemeenschappelijk asielbeleid, met een gemeenschappelijk Europees asielstelsel dat stoelt op de volledige en niet-restrictieve toepassing van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951, als gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967 (hierna 'het Verdrag van Genève' genoemd), is een wezenlijk aspect van de doelstelling van de Europese Unie om geleidelijk een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht tot stand te brengen, die openstaat voor degenen die onder druk van de omstandigheden op wettige wijze in de Unie bescherming zoeken. Dit beleid moet gebaseerd zijn op het beginsel van solidariteit en een eerlijke verdeling van de verantwoordelijkheid, inclusief de financiële gevolgen, tussen de lidstaten.

(3) Het gemeenschappelijk Europees asielstelsel is gebaseerd op gemeenschappelijke minimumnormen voor asielprocedures, erkenning en bescherming op het niveau van de Unie, opvangvoorzieningen en een systeem voor het bepalen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de asielzoekers. Hoewel er al vooruitgang is geboekt bij de ontwikkeling van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel, zijn er nog grote verschillen tussen de lidstaten wat betreft de toegepaste procedures, de erkenningspercentages, het soort bescherming dat wordt verleend en de materiële opvangvoorzieningen en prestaties voor personen die om internationale bescherming verzoeken of die internationale bescherming genieten. Deze verschillen zetten in grote mate aan tot secundaire bewegingen en ondermijnen het doel ervoor te zorgen dat alle verzoekers in een gemeenschappelijk Europees asielstelsel gelijk worden behandeld, waar ook in de Unie zij een verzoek indienen.

(4) In haar mededeling van 6 april 2016 23 heeft de Commissie de mogelijkheden uiteengezet om het gemeenschappelijk Europees asielstelsel te verbeteren; het gaat met name om het tot stand brengen van een duurzaam en billijk systeem voor het bepalen van de voor asielzoekers verantwoordelijke lidstaat, het verbeteren van het Eurodac-systeem, het zorgen voor een convergenter EU-asielstelsel, het voorkomen van secundaire bewegingen binnen de Unie en het vaststellen van een nieuw mandaat voor het Asielagentschap van de Europese Unie. Die mededeling is in lijn met de oproep van de Europese Raad van 18-19 februari 2016 24 om vooruitgang te boeken wat betreft de hervorming van het bestaande EU-kader teneinde een humaan en efficiënt asielbeleid te garanderen. Voorts worden in de mededeling vervolgstappen voorgesteld overeenkomstig de holistische aanpak van migratie die het Europees Parlement heeft uiteengezet in zijn initiatiefverslag van 12 april 2016.

(5) Ten behoeve van de goede werking van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel moet de convergentie van de nationale asielstelsels aanzienlijk worden bevorderd. De bestaande ongelijksoortige asielprocedures in alle lidstaten moeten worden vervangen door een gemeenschappelijke procedure voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming, die in alle lidstaten van toepassing is overeenkomstig Verordening (EU) nr. XXX/XXX van het Europees Parlement en de Raad (verordening asielnormen) 25 en garandeert dat de procedure snel en doeltreffend is. Verzoeken om internationale bescherming door onderdanen van derde landen en staatlozen moeten worden behandeld in een procedure waarvoor dezelfde regels gelden, ongeacht de lidstaat waar het verzoek is ingediend, teneinde voor de individuele verzoeker billijkheid in de behandeling van de verzoeken om internationale bescherming, duidelijkheid en rechtszekerheid te garanderen.

(6) Een gemeenschappelijke procedure voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming moet helpen om de secundaire bewegingen van personen die om internationale bescherming verzoeken tussen de lidstaten te beperken, wanneer die stromen worden veroorzaakt door verschillen in de wetgeving, doordat de bestaande discretionaire bepalingen door geharmoniseerde regels worden vervangen, en de rechten en verplichtingen van verzoekers en de gevolgen van de niet-nakoming van die verplichtingen worden verduidelijkt; een gemeenschappelijke procedure moet gelijkwaardige voorwaarden tot stand brengen voor de toepassing van Verordening (EU) nr. XXX/XXX (verordening asielnormen) in de lidstaten.

(7) Deze verordening moet van toepassing zijn op alle verzoeken om internationale bescherming die op het grondgebied van de lidstaten, daaronder begrepen aan de buitengrens, op de territoriale zee of in de transitzones van de lidstaten worden gedaan, en op de intrekking van internationale bescherming. Personen die internationale bescherming zoeken en zich op de territoriale zee van een lidstaat bevinden, moeten aan land worden gebracht en hun verzoeken moeten overeenkomstig deze verordening worden behandeld.

(8) Deze verordening moet van toepassing zijn op verzoeken om internationale bescherming in een procedure waarin wordt onderzocht of de verzoeker in aanmerking komt voor erkenning als persoon die internationale bescherming geniet overeenkomstig Verordening (EU) nr. XXX/XXX (verordening asielnormen). Naast de internationale bescherming kunnen de lidstaten op grond van hun nationale recht ook andere nationale humanitaire statussen toekennen aan personen die niet in aanmerking komen voor de vluchtelingenstatus of de subsidiaire beschermingsstatus. Om de procedures in de lidstaten te stroomlijnen, moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben om deze verordening ook toe te passen op verzoeken om andere soorten bescherming.

(9) Wat betreft de behandeling van personen die onder deze verordening vallen, zijn de lidstaten gebonden aan hun verplichtingen op grond van instrumenten van internationaal recht waarbij zij partij zijn.

(10) Er moet gebruik worden gemaakt van de middelen uit het Fonds voor asiel, migratie en integratie om de lidstaten passende ondersteuning te bieden bij de toepassing van deze verordening, in het bijzonder die lidstaten die met specifieke en onevenredige druk op hun asiel- en opvangstelsels worden geconfronteerd.

(11) Het Asielagentschap van de Europese Unie moet de lidstaten de nodige operationele en technische bijstand bieden voor de toepassing van deze verordening, met name door deskundigen ter beschikking te stellen die de nationale autoriteiten helpen bij het ontvangen, registreren en behandelen van verzoeken om internationale bescherming, en door actuele informatie over derde landen te verstrekken, waaronder informatie over landen van herkomst en aanwijzingen over de situatie in specifieke landen van herkomst. De lidstaten moeten bij de toepassing van deze verordening de operationele normen, indicatoren, richtsnoeren en beste praktijken van het Asielagentschap van de Europese Unie in acht nemen.

(12) Teneinde ervoor te zorgen dat personen die bescherming behoeven als vluchteling in de zin van artikel 1 van het Verdrag van Genève of als persoon die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komt, correct als zodanig worden erkend, moet elke verzoeker daadwerkelijk toegang hebben tot de procedure, in de gelegenheid worden gesteld om met de verantwoordelijke autoriteiten samen te werken en te communiceren om de voor zijn zaak relevante feiten uiteen te zetten, en over voldoende procedurele waarborgen beschikken om zijn rechten in alle fasen van de procedure te doen gelden.

(13) De verzoeker moet daadwerkelijk in de gelegenheid worden gesteld om alle relevante elementen waarover hij beschikt, aan de beslissingsautoriteit uiteen te zetten. De verzoeker moet daarom het recht hebben, behoudens beperkte uitzonderingen, op een persoonlijk onderhoud over de ontvankelijkheid of over de gegrondheid van zijn verzoek, naar gelang. Het recht op een persoonlijk onderhoud kan slechts daadwerkelijk worden uitgeoefend, indien de verzoeker door een tolk wordt bijgestaan en in de gelegenheid wordt gesteld om de gronden voor zijn verzoek uitvoerig toe te lichten. De verzoeker moet voldoende tijd voor voorbereiding en overleg met zijn juridisch adviseur of raadsman worden geboden, en mag tijdens het onderhoud door de juridisch adviseur of raadsman worden bijgestaan. Het persoonlijke onderhoud moet plaatsvinden in zodanige omstandigheden dat een passende geheimhouding wordt gewaarborgd, en worden gevoerd door op passende wijze opgeleid en bevoegd personeel, onder meer, zo nodig, personeel van autoriteiten van andere lidstaten of deskundigen van het Asielagentschap van de Europese Unie. Er kan enkel van een persoonlijk onderhoud worden afgezien indien de beslissingsautoriteit een positieve beslissing over het verzoek gaat nemen of van oordeel is dat de verzoeker niet persoonlijk gehoord kan worden als gevolg van aanhoudende omstandigheden waarop hij geen invloed heeft. Omdat het persoonlijke onderhoud een wezenlijk onderdeel van de behandeling van het verzoek vormt, moet het onderhoud worden opgenomen en moeten de verzoekers en hun juridische adviseurs toegang krijgen tot de opname, alsook tot het verslag of de transcriptie van het onderhoud, voordat de beslissingsautoriteit beslist of, in het geval van een versnelde behandelingsprocedure, op hetzelfde tijdstip waarop wordt beslist.

(14) Het is zowel in het belang van de lidstaten als van de verzoekers om te garanderen dat behoeften aan internationale bescherming al in de fase van de administratieve procedure correct worden erkend door kwalitatief hoogwaardige informatie en juridische ondersteuning die tot efficiëntere en betere beslissingen leidt. Toegang tot rechtsbijstand en vertegenwoordiging moeten daarom een integraal onderdeel vormen van de gemeenschappelijke procedure voor internationale bescherming. Om de rechten van de verzoeker doeltreffend te beschermen, in het bijzonder het recht van verdediging en het billijkheidsbeginsel, en ten behoeve van de proceseconomie, moeten de verzoekers, op hun verzoek en onder de in deze verordening vastgestelde voorwaarden, kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging krijgen tijdens de administratieve procedure en in de beroepsprocedure. De kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging moeten worden geboden door personen die daartoe krachtens het nationale recht bevoegd zijn.

(15) Sommige verzoekers kunnen bijzondere procedurele waarborgen behoeven, op grond van, onder meer, hun leeftijd, geslacht, seksuele gerichtheid, genderidentiteit, handicap, ernstige ziekte, psychische aandoeningen of als gevolg van foltering, verkrachting of andere ernstige vormen van psychologisch, fysiek, seksueel of gendergerelateerd geweld. Het is noodzakelijk om systematisch te beoordelen of een individuele verzoeker bijzondere procedurele waarborgen behoeft, en dat die vaststelling van die verzoekers zo vroeg mogelijk gebeurt zodra een verzoek gedaan is en voordat een beslissing is genomen.

(16) Om ervoor te zorgen dat zo vroeg mogelijk wordt vastgesteld dat verzoekers bijzondere procedurele waarborgen behoeven, moet het personeel van de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het ontvangen en registreren van verzoeken, op passende wijze worden opgeleid om tekenen van kwetsbaarheid op te merken en moet het daartoe passende instructies krijgen. Verdere maatregelen betreffende de herkenning en documentatie van symptomen en tekenen van foltering of andere ernstige vormen van fysiek of psychisch geweld, inclusief seksueel geweld, in onder deze verordening vallende procedures moeten onder meer gebaseerd zijn op het Handboek betreffende het effectief onderzoeken en documenteren van foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (Protocol van Istanbul) (Manual on Effective Investigation and Documentation of Torture and Other Cruel, Inhuman or Degrading Treatment or Punishment).

(17) Voor verzoekers van wie is vastgesteld dat zij bijzondere procedurele waarborgen behoeven, moet worden voorzien in passende steun, met inbegrip van voldoende tijd, om de nodige voorwaarden tot stand te brengen waaronder zij daadwerkelijk toegang hebben tot procedures en de elementen ter staving van hun verzoek om internationale bescherming kunnen uiteenzetten. Indien het in het kader van een versnelde behandelingsprocedure of een grensprocedure niet mogelijk is om passende steun te verlenen, moet een verzoeker die bijzondere procedurele waarborgen behoeft, van die procedures worden vrijgesteld. In het geval van een behoefte aan bijzondere procedurele waarborgen die gezien hun aard een beletsel voor de toepassing van een versnelde procedure of een grensprocedure kunnen vormen, moet dat ook te betekenen dat de verzoeker aanvullende waarborgen krijgt in gevallen waarin zijn beroep niet automatisch een schorsende werking heeft, teneinde de voorziening in rechte in de specifieke omstandigheden van de verzoeker doeltreffend te maken.

(18) Om een wezenlijke gelijkheid tussen vrouwelijke en mannelijke verzoekers te garanderen, moeten behandelingsprocedures genderinclusief zijn. Met name het persoonlijke onderhoud moet zodanig worden georganiseerd dat zowel vrouwelijke als mannelijke verzoekers kunnen spreken over hun ervaringen, in gevallen waarin zij op basis van gender zijn vervolgd. Vrouwen moeten daartoe daadwerkelijk in de gelegenheid worden gesteld om een apart onderhoud te hebben, zonder hun echtgenoot, partner of andere familieleden. Indien mogelijk moeten vrouwen en meisjes vrouwelijke tolken en interviewers hebben. Medische onderzoeken van vrouwen en meisjes moeten door vrouwelijke artsen worden verricht, met name gelet op het feit dat de verzoeker het slachtoffer kan zijn geweest van gendergerelateerd geweld. Er moet terdege rekening worden gehouden met de complexiteit van gendergerelateerde verzoeken in procedures op basis van het begrip eerste land van asiel, het begrip veilig derde land, het begrip veilig land van herkomst en in het begrip volgende verzoeken.

(19) Indien in het kader van de behandeling van een verzoek een verzoeker wordt gefouilleerd, moet de fouillering worden gedaan door een persoon van hetzelfde geslacht. Dit moet onverlet laten dat een fouillering kan plaatsvinden om veiligheidsredenen op basis van het nationale recht.

(20) Het belang van het kind moet bij de toepassing van deze verordening een eerste overweging van de lidstaten zijn, overeenkomstig artikel 24 van het Handvest en het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind van 1989. Bij het beoordelen van het belang van het kind moeten de lidstaten met name het welzijn en de sociale ontwikkeling van de minderjarige, met inbegrip van diens achtergrond, terdege in aanmerking nemen. Gelet op artikel 12 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind betreffende het recht van het kind om te worden gehoord, stelt de beslissingsautoriteit een minderjarige in de gelegenheid om een persoonlijk onderhoud te hebben, tenzij dit kennelijk niet in het belang van het kind is.

(21) De gemeenschappelijke procedure stroomlijnt de termijnen voor de toegang van een persoon tot de procedure, voor de behandeling van het verzoek door de beslissingsautoriteit alsook voor de behandeling van beroepen in eerste instantie door rechterlijke instanties. Omdat het risico bestaat dat de toegang tot de procedure en de behandeling van verzoeken door een onevenredig aantal gelijktijdige verzoeken vertraging oplopen, kan er soms behoefte zijn aan flexibiliteit om die termijnen uitzonderlijk te verlengen. Om een doeltreffende procesbeheersing te garanderen, moet een verlenging van die termijnen echter een laatste redmiddel zijn, aangezien de lidstaten regelmatig hun behoeften moeten inventariseren om een efficiënt asielstelsel in stand te houden, onder meer door zo nodig noodplannen op te stellen, en aangezien het Asielagentschap van de Europese Unie de lidstaten de nodige operationele en technische bijstand moet bieden. Indien de lidstaten voorzien dat zij niet in staat zijn om de vastgestelde termijnen in acht te nemen, moeten zij het Asielagentschap van de Europese Unie om bijstand verzoeken. Indien dat verzoek niet wordt gedaan en het asielstelsel in een lidstaat vanwege de onevenredige druk dermate onwerkzaam wordt dat de werking van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel in het gedrang komt, kan het Agentschap, op basis van een uitvoeringsbesluit van de Commissie, maatregelen ter ondersteuning van die lidstaat nemen.

(22) De toegang tot de gemeenschappelijke procedure moet op een aanpak in drie stappen gebaseerd zijn, bestaande uit het doen, het registreren en het indienen van een verzoek. Het doen van een verzoek is de eerste stap die de toepassing van deze verordening in gang zet. Een onderdaan van een derde land of een staatloze wordt geacht een verzoek te hebben gedaan wanneer hij de wens uitdrukt om internationale bescherming van een lidstaat te ontvangen. Die wens mag in elke vorm worden uitgedrukt en de individuele verzoeker hoeft niet noodzakelijkerwijs specifieke woorden als internationale bescherming, asiel of subsidiaire bescherming te gebruiken. Het bepalende element moet zijn dat de onderdaan van een derde land of de staatloze uitdrukking geeft aan zijn vrees voor vervolging of ernstige schade bij terugkeer naar zijn land van herkomst of, in het geval van een staatloze, naar het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had. In geval van twijfel of een bepaalde verklaring mag worden opgevat als een verzoek om internationale bescherming, moet de onderdaan van een derde land of de staatloze uitdrukkelijk worden gevraagd of hij internationale bescherming wenst te ontvangen. Zodra de verzoeker een verzoek doet, moet hij de rechten uit hoofde van deze verordening en Richtlijn XXX/XXX/EU (richtlijn opvangvoorzieningen) 26 genieten.

(23) Een verzoek moet worden geregistreerd zodra het is gedaan. In deze fase moeten de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het ontvangen en registreren van verzoeken, waaronder grenswachters, politie, immigratiediensten en autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor detentiecentra, het verzoek registreren samen met de persoonlijke gegevens van de individuele verzoeker. Die autoriteiten moeten de verzoeker informeren over zijn rechten en verplichtingen, alsook over de gevolgen voor de verzoeker ingeval hij die verplichtingen niet nakomt. De verzoeker moet een document ontvangen waarin wordt verklaard dat een verzoek is gedaan. De termijn voor de indiening van een verzoek begint te lopen vanaf het tijdstip waarop een verzoek geregistreerd is.

(24) De indiening van het verzoek is de handeling die het verzoek om internationale bescherming formaliseert. De verzoeker moet de nodige informatie ontvangen over hoe en wanneer hij zijn verzoek moet indienen, en moet daadwerkelijk in de gelegenheid worden gesteld om dat te doen. In deze fase moet hij alle elementen voorleggen waarover hij beschikt ter staving en ter vervollediging van het verzoek. De termijn voor de administratieve procedure begint te lopen vanaf het tijdstip waarop een verzoek ingediend is. De verzoeker moet op dat ogenblik een document ontvangen waarin zijn status als verzoeker wordt bevestigd, en dat geldig moet zijn voor de duur van zijn recht om te blijven op het grondgebied van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek.

(25) De verzoeker moet tijdig terdege worden geïnformeerd over zijn rechten en verplichtingen in een taal die hij begrijpt of redelijkerwijs mag worden geacht te begrijpen. Als de verzoeker, bijvoorbeeld, weigert mee te werken met de nationale autoriteiten door de voor de behandeling van zijn verzoek vereiste gegevens voor te leggen en door zijn vingerafdrukken en gezichtsopname niet af te staan, of nalaat zijn verzoek binnen de vastgestelde termijn in te dienen, kan het verzoek worden afgewezen als een verzoek waarvan impliciet is afgezien; daarom is het noodzakelijk dat de verzoeker wordt geïnformeerd over de gevolgen van de niet-nakoming van die verplichtingen.

(26) Om hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening te kunnen nakomen, moet het personeel van de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het ontvangen en registreren van verzoeken, op het gebied van internationale bescherming een adequate kennis hebben of de nodige opleiding hebben gekregen, onder meer met de steun van het Asielagentschap van de Europese Unie. Zij moeten ook adequate middelen en instructies krijgen om hun taken doeltreffend uit te voeren.

(27) Om de toegang tot de procedure aan grensdoorlaatposten en in detentiecentra te vergemakkelijken, moet informatie ter beschikking worden gesteld over de mogelijkheid om om internationale bescherming te verzoeken. Via tolkdiensten moet worden gezorgd voor de elementaire communicatie die noodzakelijk is voor de bevoegde instanties om te kunnen begrijpen of personen de wens uitdrukken om internationale bescherming te ontvangen.

(28) Deze verordening moet voorzien in de mogelijkheid voor verzoekers om een verzoek in te dienen namens hun echtgenoot, partner in een stabiele en duurzame relatie, ten laste komende meerderjarigen en minderjarigen. Die optie maakt het mogelijk dat die verzoeken gezamenlijk worden behandeld. Het recht van elke persoon om internationale bescherming te zoeken, wordt gewaarborgd door het feit dat als de verzoeker niet binnen de vastgestelde termijn voor de indiening van een verzoek een verzoek namens de echtgenoot, partner, ten laste komende meerderjarige of minderjarige indient, de echtgenoot of partner dit nog altijd in eigen naam kan doen, en de ten laste komende meerderjarige of minderjarige door de beslissingsautoriteit moet worden bijgestaan. Als een afzonderlijk verzoek niet gerechtvaardigd is, moet het echter als niet-ontvankelijk worden beschouwd.

(29) Om ervoor te zorgen dat niet-begeleide minderjarigen daadwerkelijk toegang tot de procedure hebben, moet er voor hen altijd een voogd worden aangesteld. De voogd moet een persoon zijn of een vertegenwoordiger van een organisatie die is aangewezen om de niet-begeleide minderjarige bij te staan en door de procedure te leiden teneinde het belang en het algemeen welzijn van het kind te waarborgen. Zo nodig moet de voogd in rechte optreden ten behoeve van de minderjarige. Om de niet-begeleide minderjarigen doeltreffende steun te verlenen, mogen voogden niet voor een onevenredig aantal niet-begeleide minderjarigen tegelijkertijd worden aangesteld. De lidstaten moeten entiteiten of personen benoemen die de voogden ondersteunen bij de uitvoering van hun taken, en verantwoordelijk zijn voor het toezicht op en de monitoring van de uitvoering van hun taken. Een niet-begeleide minderjarige moet een verzoek indienen in eigen naam of via de voogd. Om de rechten en procedurele waarborgen van een niet-begeleide minderjarige te vrijwaren, moet de termijn waarbinnen hij een verzoek moet indienen, beginnen te lopen vanaf het tijdstip waarop zijn voogd is aangesteld en zij elkaar ontmoeten. Indien de voogd het verzoek niet binnen de vastgestelde termijn indient, moet de niet-begeleide minderjarige in de gelegenheid worden gesteld om het verzoek in eigen naam in te dienen met de bijstand van de beslissingsautoriteit. Het feit dat een niet-begeleide minderjarige ervoor kiest om een verzoek in eigen naam in te dienen, mag niet uitsluiten dat voor hem een voogd wordt aangesteld.

(30) Om de rechten van de verzoekers te waarborgen, moeten alle beslissingen over verzoeken om internationale bescherming worden genomen op basis van de feiten, op objectieve en onpartijdige wijze en op individuele basis na een grondige behandeling waarbij rekening wordt gehouden met alle door de verzoeker verstrekte gegevens en de individuele omstandigheden van de verzoeker. Om een zorgvuldige behandeling van een verzoek te garanderen, moet de beslissingsautoriteit rekening houden met relevante, precieze en actuele informatie over de situatie in het land van herkomst van de verzoeker die bij het Asielagentschap van de Europese Unie en andere bronnen zoals de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor vluchtelingen is ingewonnen. De beslissingsautoriteit moet ook rekening houden met alle relevante gemeenschappelijke analyses van informatie over het land van herkomst die door het Asielagentschap van de Europese Unie zijn opgesteld. Een uitstel van het afronden van de procedure moet volledig in overeenstemming zijn met de verplichtingen van de lidstaten uit hoofde van Verordening (EU) nr. XXX/XXX (verordening asielnormen) en met het recht op behoorlijk bestuur, onverminderd de efficiëntie en de billijkheid van de procedure uit hoofde van deze verordening.

(31) Om de rechten van de verzoeker te waarborgen, moet een beslissing over zijn verzoek schriftelijk worden meegedeeld. Indien de beslissing geen internationale bescherming toekent, moeten de verzoeker de redenen voor de beslissing worden gegeven en informatie over de gevolgen van de beslissing alsook over de wijze waarop die beslissing kan worden aangevochten. Onverminderd het recht van de verzoeker om te blijven en het beginsel van non-refoulement, kan een dergelijk besluit een terugkeerbesluit omvatten, of vergezeld gaan van een terugkeerbesluit, dat overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad is uitgevaardigd.  27  

(32) Het is noodzakelijk dat beslissingen over verzoeken om internationale bescherming worden genomen door autoriteiten waarvan het personeel op het gebied van internationale bescherming over een adequate kennis beschikt en de nodige opleiding heeft gekregen, en dat zij hun activiteiten verrichten met inachtneming van de toepasselijke ethische beginselen. Dit moet gelden voor het personeel van autoriteiten van andere lidstaten en deskundigen van het Asielagentschap van de Europese Unie die worden ingezet om de beslissingsautoriteit van een lidstaat bij te staan bij de behandeling van verzoeken om internationale bescherming.

(33) Onverminderd het gegeven dat een verzoek om internationale bescherming adequaat en volledig moet worden behandeld, is het in het belang van zowel de lidstaten als de verzoekers dat een beslissing zo snel mogelijk wordt genomen. Er moeten maximumtermijnen voor de duur van de administratieve procedure alsook voor het beroep in eerste instantie worden vastgesteld om de procedure voor internationale bescherming te stroomlijnen. Op die manier moeten verzoekers in alle lidstaten een beslissing over hun verzoek kunnen ontvangen binnen de kortst mogelijke termijn, waardoor een snelle en efficiënte procedure wordt gewaarborgd.

(34) Teneinde in bepaalde gevallen de totale duur van de procedure in te korten, moeten de lidstaten over de flexibiliteit beschikken om, in overeenstemming met hun nationale behoeften, een verzoek met voorrang boven andere, eerder ingediende verzoeken te behandelen, zonder van de normaal toepasselijke procedurele termijnen, beginselen en waarborgen af te wijken.

(35) Vóór de bepaling van de verantwoordelijke lidstaat overeenkomstig Verordening (EU) nr. XXX/XXX van het Europees Parlement en de Raad (Dublinverordening) 28 , moet de eerste lidstaat waar een verzoek is ingediend de ontvankelijkheid van dat verzoek onderzoeken wanneer een land dat geen lidstaat is, als een voor de verzoeker eerste land van asiel of veilig derde land wordt beschouwd. Daarnaast moet een verzoek als niet-ontvankelijk worden beschouwd wanneer het een volgend verzoek is zonder nieuwe relevante elementen of bevindingen of wanneer een afzonderlijk verzoek van een echtgenoot, partner, ten laste komende meerderjarige of minderjarige niet gerechtvaardigd wordt geacht.

(36) Het begrip eerste land van asiel moet worden toegepast als een grond voor niet-ontvankelijkheid indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat een ander land bescherming zou toekennen overeenkomstig de materiële normen van het Verdrag van Genève of de verzoeker in dat land voldoende bescherming zou genieten. De lidstaten hoeven met name een verzoek niet ten gronde te behandelen indien een eerste land van asiel de verzoeker de vluchtelingenstatus of anderszins voldoende bescherming heeft verleend. De lidstaten mogen alleen op die basis handelen indien zij zich ervan hebben vergewist, onder meer, zo nodig of waar van toepassing, op basis van garanties die zij van het betrokken derde land hebben ontvangen, dat de verzoeker in dat land bescherming heeft genoten en zal blijven genieten overeenkomstig het Verdrag van Genève, of op andere wijze voldoende bescherming heeft genoten en zal blijven genieten, met name met betrekking tot het recht op legaal verblijf, passende toegang tot de arbeidsmarkt, opvangfaciliteiten, gezondheidszorg en onderwijs, en het recht op gezinshereniging in overeenstemming met de internationale mensenrechtennormen.

(37) Het begrip veilig derde land moet worden toegepast als een grond voor niet-ontvankelijkheid indien redelijkerwijs mag worden verwacht dat de verzoeker, door een band met het derde land, onder meer een land waardoor hij is gereisd, bescherming in dat land zoekt, en er gronden zijn om aan te nemen dat de verzoeker in dat land zal worden toegelaten of opnieuw zal worden toegelaten. De lidstaten mogen alleen op die basis handelen indien zij zich ervan hebben vergewist, onder meer, zo nodig of waar van toepassing, op basis van garanties die zij van het betrokken derde land hebben ontvangen, dat de verzoeker de mogelijkheid zal hebben om bescherming te ontvangen overeenkomstig de materiële normen van het Verdrag van Genève, of voldoende bescherming zal genieten, met name met betrekking tot het recht op legaal verblijf, passende toegang tot de arbeidsmarkt, opvangfaciliteiten, gezondheidszorg en onderwijs, en het recht op gezinshereniging in overeenstemming met de internationale mensenrechtennormen.

(38) Een verzoek om internationale bescherming moet ten gronde worden behandeld om te bepalen of een verzoeker in aanmerking komt voor internationale bescherming overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX (verordening asielnormen). Een verzoek hoeft niet ten gronde te worden behandeld indien het overeenkomstig deze verordening niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Indien uit een voorlopige beoordeling blijkt dat een verzoek kan worden afgewezen als kennelijk ongegrond, mag het echter op die grond worden afgewezen zonder de ontvankelijkheid ervan te onderzoeken.

(39) De behandeling van een verzoek moet worden versneld en afgerond binnen een termijn van ten hoogste twee maanden in de gevallen waarin het kennelijk ongegrond is omdat het om een oneigenlijk verzoek gaat, onder meer wanneer een verzoeker uit een veilig land van herkomst komt of een verzoeker enkel een verzoek indient om de uitvoering te vertragen of te dwarsbomen van een terugkeerbesluit, of wanneer de nationale veiligheid of de openbare orde ernstig in het gedrang komt, indien de verzoeker niet om internationale bescherming verzoekt in de lidstaat van eerste binnenkomst of in de lidstaat waar hij legaal verblijft, of indien een verzoeker van wie het verzoek in behandeling is en die een verzoek in een andere lidstaat heeft gedaan of die zich op het grondgebied van een andere lidstaat bevindt zonder verblijfsdocument wordt teruggenomen overeenkomstig de Dublinverordening. In het laatste geval mag de behandeling van het verzoek niet worden versneld als de verzoeker gemotiveerde redenen kan aanvoeren voor het verlaten van de andere lidstaat zonder toestemming, voor het doen van een verzoek in een andere lidstaat of voor het feit dat hij anderszins onbeschikbaar was voor de bevoegde autoriteiten, bijvoorbeeld omdat hij niet adequaat en tijdig over zijn verplichtingen was geïnformeerd. Voorts mag voor niet-begeleide minderjarigen slechts binnen de beperkte omstandigheden die in deze verordening zijn vastgesteld, een versnelde behandelingsprocedure worden toegepast.

(40) Veel verzoeken om internationale bescherming worden gedaan aan de grens of in een transitzone van een lidstaat voordat een beslissing over de toegang van de verzoeker is genomen. De lidstaten moeten een behandeling van de ontvankelijkheid of een behandeling ten gronde van de zaak kunnen invoeren om aldaar in welbepaalde omstandigheden een beslissing te kunnen nemen over zulke verzoeken. De grensprocedure mag niet langer duren dan vier weken en na die termijn moeten verzoekers toegang krijgen tot het grondgebied van de lidstaat. Alleen wanneer onevenredig grote aantallen verzoekers aan de grenzen of in een transitzone hun verzoeken indienen, mag de grensprocedure ook worden toegepast op plaatsen nabij de grens of de transitzone. Voor niet-begeleide minderjarigen mag slechts binnen de beperkte omstandigheden die in deze verordening zijn vastgesteld, een grensprocedure worden toegepast.

(41) Het begrip openbare orde kan onder meer een veroordeling wegens een ernstig misdrijf bestrijken.

(42) Zolang een verzoeker gegronde redenen kan aanvoeren, hoeft het ontbreken van documenten bij binnenkomst of het gebruik van vervalste documenten op zich niet te leiden tot automatische toepassing van een versnelde behandelingsprocedure of een grensprocedure.

(43) Indien een verzoeker hetzij uitdrukkelijk uit eigen beweging zijn verzoek intrekt, hetzij de verplichtingen die uit deze verordening, Verordening (EU) nr. XXX/XXX (Dublinverordening) of Richtlijn XXX/XXX/EU (richtlijn opvangvoorzieningen) voortvloeien, niet nakomt en daardoor zijn verzoek impliciet intrekt, hoeft het verzoek niet verder te worden behandeld en moet het worden afgewezen als uitdrukkelijk ingetrokken of als een verzoek waarvan is afgezien, en alle verzoeken in de lidstaat door dezelfde verzoeker na die beslissing moeten worden beschouwd als een volgend verzoek. De impliciete intrekking mag echter niet automatisch zijn: de verzoeker moet in de gelegenheid worden gesteld om zich bij de beslissingsautoriteit te melden en aan te tonen dat het verzuim om die verplichtingen na te komen te wijten was aan omstandigheden waarop hij geen invloed heeft.

(44) Indien een verzoeker een volgend verzoek doet zonder nieuwe bewijzen of bevindingen voor te leggen die de kans aanzienlijk groter maken dat hij in aanmerking komt voor erkenning als persoon die internationale bescherming geniet, of die verband houden met de redenen waarom het eerdere verzoek niet-ontvankelijk is verklaard, mag dat volgend verzoek niet aan een nieuwe volledige behandelingsprocedure worden onderworpen. In die gevallen moeten verzoeken na een voorlopige behandeling als niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond worden afgewezen op grond van het beginsel van het gezag van gewijsde, indien het verzoek zo duidelijk ongegrond of oneerlijk is dat het geen reële kans van slagen heeft. De voorlopige behandeling vindt plaats op grond van schriftelijke opmerkingen en een persoonlijk onderhoud; van het persoonlijke onderhoud kan echter worden afgezien wanneer het op grond van de schriftelijke opmerkingen duidelijk is dat het verzoek niet tot nieuwe relevante elementen of bevindingen leidt of dat het duidelijk ongegrond is en geen reële kans van slagen heeft. In geval van volgende verzoeken kunnen uitzonderingen worden gemaakt op het recht van het individu om op het grondgebied van een lidstaat te blijven nadat een volgend verzoek als niet-ontvankelijk of ongegrond wordt afgewezen, of in het geval van een tweede of later volgende verzoek, zodra een verzoek wordt gedaan in een lidstaat na een definitieve beslissing waarbij een vorig volgend verzoek als niet-ontvankelijk, ongegrond of kennelijk ongegrond is afgewezen.

(45) Fundamenteel voor de gegrondheid van een verzoek om internationale bescherming is de veiligheid van de verzoeker in zijn land van herkomst. Omdat Verordening (EU) nr. XXX/XXX (verordening asielnormen) streeft naar een hoog niveau van convergentie van de normen om onderdanen van derde landen en staatlozen in aanmerking te nemen voor erkenning als personen die internationale bescherming genieten, stelt deze verordening gemeenschappelijke criteria vast om derde landen als veilige landen van herkomst aan te merken; omdat de toepassing van het begrip veilig land van herkomst moet worden versterkt als een wezenlijk instrument om verzoeken die waarschijnlijk ongegrond zijn, sneller te verwerken, stelt deze verordening een gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst vast. 

(46) Het feit dat een derde land op de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst vermeld is, kan geen absolute waarborg vormen voor de veiligheid van de onderdanen van dat land en maakt daarom niet een passende individuele behandeling van hun verzoeken om internationale bescherming overbodig. De aard van de aan de aanmerking ten grondslag liggende beoordeling impliceert dat er enkel rekening kan worden gehouden met de algemene civiele, juridische en politieke omstandigheden in dat land en met het feit dat actoren van vervolging, foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de praktijk worden gestraft wanneer zij in dat land schuldig worden bevonden. Indien een verzoeker geldige redenen aanvoert om het land in zijn bijzondere omstandigheden als niet-veilig te beschouwen, kan daarom de aanmerking van het land als veilig niet langer als voor hem ter zake doende worden beschouwd.

(47) Wat de aanmerking op het niveau van de Unie van veilige derde landen betreft, voorziet deze verordening in een dergelijke aanmerking. Derde landen moeten op het niveau van de Unie als veilige derde landen worden aangemerkt door middel van een wijziging van deze verordening op basis van de in deze verordening vastgestelde voorwaarden en nadat een gedetailleerde, op feiten gebaseerde beoordeling is uitgevoerd die een inhoudelijk onderzoek en een brede raadpleging van de lidstaten en relevante belanghebbenden omvat.

(48) De vaststelling van een gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst en een gemeenschappelijke EU-lijst van veilige derde landen moet een antwoord bieden op sommige van de bestaande verschillen tussen de nationale lijsten van veilige landen van de lidstaten. Hoewel de lidstaten bevoegd moeten blijven om wetgeving toe te passen of in te voeren die het mogelijk maakt om op nationaal niveau andere derde landen dan die welke op het niveau van de Unie als veilige derde landen zijn aangemerkt, of die welke op de gemeenschappelijke EU-lijst vermeld zijn, als veilige landen van herkomst aan te merken, moet de vaststelling van een dergelijke gemeenschappelijke aanmerking of lijst ervoor zorgen dat het begrip door alle lidstaten op eenvormige wijze wordt toegepast met betrekking tot verzoekers wier landen van herkomst op deze lijst staan of die een band met een veilig derde land hebben. Dit moet een eenvormige toepassing van de procedures vergemakkelijken en daardoor ook secundaire bewegingen van verzoekers om internationale bescherming tegengaan. Daarom moet de mogelijkheid om nationale lijsten of aanmerkingen te gebruiken aflopen binnen een termijn van vijf jaar vanaf de inwerkingtreding van deze verordening.

(49) De Commissie moet regelmatig de situatie in derde landen die op het niveau van de Unie als veilige derde landen zijn aangemerkt of die op de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst vermeld zijn, evalueren met de hulp van het Asielagentschap van de Europese Unie. In geval van een plotselinge verslechtering in de situatie van een dergelijk derde land, moet de Commissie de aanmerking op het niveau van de Unie van dat derde land als veilig derde land of de vermelding van dat derde land op de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst kunnen schorsen voor een beperkte termijn door middel van een gedelegeerde handeling overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Daarenboven moet de Commissie in dat geval binnen drie maanden na de vaststelling van de gedelegeerde handeling waarbij het derde land wordt geschorst, een wijziging voorstellen om het derde land niet langer op het niveau van de Unie als een veilig derde land aan te merken of om dat derde land te schrappen uit de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst.

(50) Bij deze onderbouwde beoordeling moet de Commissie rekening houden met een reeks beschikbare informatiebronnen, waaronder met name de jaarlijkse voortgangsverslagen van de Commissie voor derde landen die door de Europese Raad als kandidaat-lidstaat zijn aangewezen, regelmatige verslagen van de Europese Dienst voor extern optreden en de informatie van de lidstaten, het Asielagentschap van de Europese Unie, de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen, de Raad van Europa en andere relevante internationale organisaties. De Commissie moet de schorsing van de aanmerking op het niveau van de Unie van een derde land als veilig derde land of de vermelding een derde land op de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst met een termijn van zes maanden kunnen verlengen, met een mogelijkheid om die verlenging eenmaal te hernieuwen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op passende wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

(51) Indien de geldigheidsduur van de gedelegeerde handeling en de verlengingen verstrijkt zonder dat een nieuwe gedelegeerde handeling is vastgesteld, mag de aanmerking op het niveau van de Unie van het derde land als veilig derde land of de vermelding op de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst niet langer geschorst zijn. Dit laat alle voorgestelde wijzigingen voor de schrapping van het derde land uit de lijsten onverlet.

(52) De Commissie moet de situatie in derde landen die uit de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst of veilige derde landen zijn geschrapt, regelmatig evalueren met de hulp van het Asielagentschap van de Europese Unie, onder meer indien een lidstaat de Commissie meedeelt dat hij op basis van een onderbouwde beoordeling van oordeel is dat een derde land na veranderingen in de situatie van dat land opnieuw voldoet aan de voorwaarden die in deze verordening zijn vastgesteld om het als veilig aan te merken. In een dergelijk geval kunnen de lidstaten dat derde land alleen op nationaal niveau als een veilig land van herkomst of een veilig derde land aanmerken, zolang de Commissie tegen die aanmerking geen bezwaar maakt. Indien de Commissie van oordeel is dat aan deze voorwaarden voldaan is, kan zij een wijziging voorstellen aan de aanmerking op het niveau van de Unie van veilige derde landen of aan de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst zodat het derde land wordt toegevoegd.

(53) Naar aanleiding van de conclusies van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 20 juli 2015, tijdens welke de lidstaten zijn overeengekomen dat prioriteit moet worden gegeven aan een beoordeling door alle lidstaten van de veiligheid van de Westelijke Balkan, heeft het Asielagentschap van de Europese Unie op 2 september 2015 een vergadering van deskundigen georganiseerd met de lidstaten waarop er een brede consensus over werd bereikt dat Albanië, Bosnië en Herzegovina, Kosovo* 29 , de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Montenegro en Servië zijn aan te merken als veilige landen van herkomst in de zin van deze verordening.

(54) Op basis van een reeks informatiebronnen, waaronder met name verslagen van de Europese Dienst voor extern optreden en informatie van de lidstaten, het Asielagentschap van de Europese Unie, de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen, de Raad van Europa en andere relevante internationale organisaties, wordt een aantal derde landen als veilig land van herkomst aangemerkt.

(55) In Albanië vormt de materiële en procedurele mensenrechten- en antidiscriminatiewetgeving, inclusief het lidmaatschap van alle belangrijke internationale mensenrechtenverdragen, een adequate rechtsgrondslag voor bescherming tegen vervolging en mishandeling. In 2014 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens geoordeeld dat in vier van de in totaal 150 aanvragen sprake was van schendingen. Er zijn geen aanwijzingen van incidenten van uitzetting, verwijdering of uitlevering van eigen onderdanen naar derde landen, waar er, onder meer, een ernstig risico bestaat dat zij zouden worden onderworpen aan de doodstraf, foltering, vervolging of andere onmenselijke of onterende behandelingen of bestraffingen, of waar hun leven of vrijheid bedreigd zou worden op grond van hun ras, godsdienst, nationaliteit, seksuele geaardheid, het behoren tot een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging, dan wel een ernstig risico bestaat op uitzetting, verwijdering of uitlevering vanuit dat land naar een ander derde land. In 2014 waren de lidstaten van oordeel dat 7,8 % (1040) van de asielaanvragen van burgers van Albanië gegrond was. Ten minste acht lidstaten hebben Albanië als veilig land van herkomst aangemerkt. Albanië is door de Europese Raad als kandidaat-lidstaat aangewezen. Op het tijdstip van aanmerking luidde het oordeel dat Albanië voldeed aan de criteria die zijn vastgesteld door de Europese Raad van Kopenhagen van 21-22 juni 1993 met betrekking tot de stabiliteit van de instellingen die de democratie, de rechtsorde, de mensenrechten en het respect voor en de bescherming van minderheden waarborgen, en Albanië moet aan die criteria blijven voldoen om lid te worden in overeenstemming met de aanbevelingen in het jaarlijkse voortgangsverslag.

(56) In Bosnië en Herzegovina bepaalt de grondwet de wijze waarop de verschillende bevolkingsgroepen van het land de macht onderling delen. De materiële en procedurele wetgeving op het gebied van mensenrechten en antidiscriminatie, inclusief het lidmaatschap van alle belangrijke internationale mensenrechtenverdragen, vormt een adequate rechtsgrondslag voor bescherming tegen vervolging en mishandeling. In 2014 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens geoordeeld dat in vijf van de in totaal 1196 aanvragen sprake was van schendingen. Er zijn geen aanwijzingen van incidenten van uitzetting, verwijdering of uitlevering van eigen onderdanen naar derde landen, waar er, onder meer, een ernstig risico bestaat dat zij zouden worden onderworpen aan de doodstraf, foltering, vervolging of andere onmenselijke of onterende behandelingen of bestraffingen, of waar hun leven of vrijheid bedreigd zou worden op grond van hun ras, godsdienst, nationaliteit, seksuele geaardheid, het behoren tot een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging, dan wel een ernstig risico bestaat op uitzetting, verwijdering of uitlevering vanuit dat land naar een ander derde land. In 2014 waren de lidstaten van oordeel dat 4,6 % (330) van de asielaanvragen van burgers van Bosnië en Herzegovina gegrond was. Ten minste negen lidstaten hebben Bosnië en Herzegovina als veilig land van herkomst aangemerkt.

(57) In de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië vormt de materiële en procedurele mensenrechten- en antidiscriminatiewetgeving, inclusief het lidmaatschap van alle belangrijke internationale mensenrechtenverdragen, een adequate rechtsgrondslag voor bescherming tegen vervolging en mishandeling. In 2014 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens geoordeeld dat in zes van de in totaal 502 aanvragen sprake was van schendingen. Er zijn geen aanwijzingen van incidenten van uitzetting, verwijdering of uitlevering van eigen onderdanen naar derde landen, waar er, onder meer, een ernstig risico bestaat dat zij zouden worden onderworpen aan de doodstraf, foltering, vervolging of andere onmenselijke of onterende behandelingen of bestraffingen, of waar hun leven of vrijheid bedreigd zou worden op grond van hun ras, godsdienst, nationaliteit, seksuele geaardheid, het behoren tot een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging, dan wel een ernstig risico bestaat op uitzetting, verwijdering of uitlevering vanuit dat land naar een ander derde land. In 2014 waren de lidstaten van oordeel dat 0,9 % (70) van de asielaanvragen van burgers van de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië gegrond was. Ten minste zeven lidstaten hebben de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië als veilig land van herkomst aangemerkt. De voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië is door de Europese Raad als kandidaat-lidstaat aangewezen. Op het tijdstip van de aanmerking luidde het oordeel dat de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië voldeed aan de criteria die zijn vastgesteld door de Europese Raad van Kopenhagen van 21-22 juni 1993 met betrekking tot de stabiliteit van de instellingen die de democratie, de rechtsorde, de mensenrechten en het respect voor en de bescherming van minderheden waarborgen. De voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië moet aan die criteria blijven voldoen om lid te worden in overeenstemming met de aanbevelingen in het jaarlijkse voortgangsverslag.

(58) In Kosovo* vormt de materiële en procedurele mensenrechten- en antidiscriminatiewetgeving een adequate rechtsgrondslag voor bescherming tegen vervolging en mishandeling. Het feit dat Kosovo* geen partij is bij relevante internationale instrumenten op het gebied van de mensenrechten, zoals het EVRM, vloeit voort uit het ontbreken van een internationale consensus over zijn status als soevereine staat. Er zijn geen aanwijzingen van incidenten van uitzetting, verwijdering of uitlevering van eigen onderdanen naar derde landen, waar er, onder meer, een ernstig risico bestaat dat zij zouden worden onderworpen aan de doodstraf, foltering, vervolging of andere onmenselijke of onterende behandelingen of bestraffingen, of waar hun leven of vrijheid bedreigd zou worden op grond van hun ras, godsdienst, nationaliteit, seksuele geaardheid, het behoren tot een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging, dan wel een ernstig risico bestaat op uitzetting, verwijdering of uitlevering vanuit dat land naar een ander derde land. In 2014 waren de lidstaten van oordeel dat 6,3 % (830) van de asielaanvragen van burgers van Kosovo* gegrond was. Ten minste zes lidstaten hebben Kosovo* als veilig land van herkomst aangemerkt.

(59) Deze verordening laat de conform de nationale gebruiken en het internationale recht bepaalde standpunten van de lidstaten inzake de status van Kosovo onverlet. Daarnaast vormt geen van de termen, bewoordingen of definities die in deze verordening worden gebruikt, een erkenning van Kosovo door de Unie als een onafhankelijke staat, noch een erkenning door individuele lidstaten van Kosovo in die hoedanigheid indien zij daartoe geen stappen hebben ondernomen. Met name het gebruik van de term 'landen' impliceert geen erkenning als staat.

(60) In Montenegro vormt de materiële en procedurele mensenrechten- en antidiscriminatiewetgeving, inclusief het lidmaatschap van alle belangrijke internationale mensenrechtenverdragen, een adequate rechtsgrondslag voor bescherming tegen vervolging en mishandeling. In 2014 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens geoordeeld dat in één van de in totaal 447 aanvragen sprake was van schendingen. Er zijn geen aanwijzingen van incidenten van uitzetting, verwijdering of uitlevering van eigen onderdanen naar derde landen, waar er, onder meer, een ernstig risico bestaat dat zij zouden worden onderworpen aan de doodstraf, foltering, vervolging of andere onmenselijke of onterende behandelingen of bestraffingen, of waar hun leven of vrijheid bedreigd zou worden op grond van hun ras, godsdienst, nationaliteit, seksuele geaardheid, het behoren tot een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging, dan wel een ernstig risico bestaat op uitzetting, verwijdering of uitlevering vanuit dat land naar een ander derde land. In 2014 waren de lidstaten van oordeel dat 3,0 % (40) van de asielaanvragen van burgers van Montenegro gegrond was. Ten minste negen lidstaten hebben Montenegro als veilig land van herkomst aangemerkt. Montenegro is door de Europese Raad als kandidaat-lidstaat aangewezen en de onderhandelingen zijn geopend. Op het tijdstip van de aanmerking luidde het oordeel dat Montenegro voldeed aan de criteria die zijn vastgesteld door de Europese Raad van Kopenhagen van 21-22 juni 1993 met betrekking tot de stabiliteit van de instellingen die de democratie, de rechtsorde, de mensenrechten en het respect voor en de bescherming van minderheden waarborgen. Montenegro moet aan die criteria blijven voldoen om lid te worden in overeenstemming met de aanbevelingen in het jaarlijkse voortgangsverslag.

(61) In Servië vormt de grondwet de basis voor zelfbestuur van minderheden op het gebied van onderwijs, taalgebruik, informatie en cultuur. De materiële en procedurele wetgeving op het gebied van mensenrechten en antidiscriminatie, inclusief het lidmaatschap van alle belangrijke internationale mensenrechtenverdragen, vormt een adequate rechtsgrondslag voor bescherming tegen vervolging en mishandeling. In 2014 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens geoordeeld dat in 16 van de in totaal 11 490 aanvragen sprake was van schendingen. Er zijn geen aanwijzingen van incidenten van uitzetting, verwijdering of uitlevering van eigen onderdanen naar derde landen, waar er, onder meer, een ernstig risico bestaat dat zij zouden worden onderworpen aan de doodstraf, foltering, vervolging of andere onmenselijke of onterende behandelingen of bestraffingen, of waar hun leven of vrijheid bedreigd zou worden op grond van hun ras, godsdienst, nationaliteit, seksuele geaardheid, het behoren tot een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging, dan wel een ernstig risico bestaat op uitzetting, verwijdering of uitlevering vanuit dat land naar een ander derde land. In 2014 waren de lidstaten van oordeel dat 1,8 % (400) van de asielaanvragen van burgers van Servië gegrond was. Ten minste negen lidstaten hebben Servië als veilig land van herkomst aangemerkt. Servië is door de Europese Raad als kandidaat-lidstaat aangewezen en de onderhandelingen zijn geopend. Op het tijdstip van de aanmerking luidde het oordeel dat Servië voldeed aan de criteria die zijn vastgesteld door de Europese Raad van Kopenhagen van 21-22 juni 1993 met betrekking tot de stabiliteit van de instellingen die de democratie, de rechtsorde, de mensenrechten en het respect voor en de bescherming van minderheden waarborgen. Servië moet aan die criteria blijven voldoen om lid te worden in overeenstemming met de aanbevelingen in het jaarlijkse voortgangsverslag.

(62) In Turkije vormt de materiële en procedurele mensenrechten- en antidiscriminatiewetgeving, inclusief het lidmaatschap van alle belangrijke internationale mensenrechtenverdragen, een adequate rechtsgrondslag voor bescherming tegen vervolging en mishandeling. In 2014 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens geoordeeld dat in 94 van de in totaal 2 899 aanvragen sprake was van schendingen. Er zijn geen aanwijzingen van incidenten van uitzetting, verwijdering of uitlevering van eigen onderdanen naar derde landen, waar er, onder meer, een ernstig risico bestaat dat zij zouden worden onderworpen aan de doodstraf, foltering, vervolging of andere onmenselijke of onterende behandelingen of bestraffingen, of waar hun leven of vrijheid bedreigd zou worden op grond van hun ras, godsdienst, nationaliteit, seksuele geaardheid, het behoren tot een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging, dan wel een ernstig risico bestaat op uitzetting, verwijdering of uitlevering vanuit dat land naar een ander derde land. In 2014 waren de lidstaten van oordeel dat 23,1 % (310) van de asielaanvragen van burgers van Turkije gegrond was. Eén lidstaat heeft Turkije als veilig land van herkomst aangemerkt. Turkije is door de Europese Raad als kandidaat-lidstaat aangewezen en de onderhandelingen zijn geopend. Op dat moment luidde het oordeel dat Turkije in voldoende mate voldeed aan de politieke criteria die zijn vastgesteld door de Europese Raad van Kopenhagen van 21-22 juni 1993 met betrekking tot de stabiliteit van de instellingen die de democratie, de rechtsorde, de mensenrechten en het respect voor en de bescherming van minderheden waarborgen, en Turkije moet aan die criteria blijven voldoen om lid te worden in overeenstemming met de aanbevelingen in het jaarlijkse voortgangsverslag.

(63) Met betrekking tot de intrekking van de vluchtelingenstatus of de subsidiaire beschermingsstatus, en met name met het oog op de regelmatige statusbeoordeling die op grond van Verordening (EU) nr. XXX/XXX (verordening asielnormen) moet worden verricht, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de personen die internationale bescherming genieten, naar behoren worden ingelicht over een eventuele heroverweging van hun status en in de gelegenheid worden gesteld om binnen een redelijke termijn door middel van een schriftelijke verklaring en in een persoonlijk onderhoud hun standpunt naar voren te brengen, voordat de autoriteiten een met redenen omklede beslissing tot intrekking van hun status kunnen nemen.

(64) Tegen beslissingen inzake een verzoek om internationale bescherming, waaronder de beslissingen inzake de uitdrukkelijke of impliciete intrekking van een verzoek en de beslissingen inzake de intrekking van de vluchtelingenstatus of de subsidiaire beschermingsstatus, moet een doeltreffende voorziening in rechte bij een rechterlijke instantie mogelijk zijn overeenkomstig alle vereisten en voorwaarden die in artikel 47 van het Handvest zijn vastgesteld. Om de procedure doeltreffend te maken, moet de verzoeker zijn beroep binnen een vastgestelde termijn aantekenen. Om de verzoeker in staat te stellen die termijnen te eerbiedigen en een doeltreffende toetsing door een rechterlijke instantie te waarborgen, moet hij door een tolk kunnen worden bijgestaan en recht hebben op kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging.

(65) Om een verzoeker in staat te stellen zijn recht op een doeltreffende voorziening in rechte uit te oefenen, moet het hem worden toegestaan op het grondgebied van een lidstaat te blijven totdat de termijn voor het instellen van een beroep in eerste instantie verstrijkt en, indien hij dat recht binnen de vastgestelde termijn uitoefent, in afwachting van de uitkomst van de voorziening in rechte. Slechts in een beperkt aantal gevallen dat in deze verordening is vastgesteld, heeft een beroep niet automatisch schorsende werking en moet de verzoeker de rechterlijke instantie verzoeken de tenuitvoerlegging van een terugkeerbesluit te schorsen, tenzij de rechterlijke instantie uit eigen beweging in die zin handelt. Wanneer een uitzondering wordt gemaakt op het recht op een voorziening in rechte met een automatisch schorsende werking moeten de rechten van de verdediging van de verzoeker op passende wijze worden gewaarborgd door hem de nodige tolkdiensten en rechtsbijstand aan te bieden, alsook door de verzoeker voldoende tijd te geven om zijn beroep op te stellen en bij de rechterlijke instantie in te dienen. Voorts moet de rechterlijke instantie in dit kader de beslissing waarbij de internationale bescherming wordt geweigerd, feitelijk en juridisch kunnen behandelen. Het moet de verzoeker worden toegestaan om op het grondgebied te blijven in afwachting van de uitkomst van de procedure om te bepalen of hij al dan niet mag blijven. Die beslissing moet echter binnen de maand worden genomen.

(66) Omdat het beheer van verzoeken billijk moet verlopen en de gemeenschappelijke procedure voor internationale bescherming doeltreffend moet zijn, moeten niet alleen voor de administratieve procedure termijnen worden vastgesteld, maar moeten ook termijnen worden vastgesteld voor de fase van het beroep, tenminste in zoverre het gaat om het beroep in eerste instantie. Dit mag een adequate en volledige behandeling van een beroep niet in het gedrang brengen; daarom moet flexibiliteit nog altijd mogelijk zijn in gevallen waarin complexe feitelijke of juridische kwesties aan de orde zijn.

(67) Overeenkomstig artikel 72 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie laat deze verordening de uitoefening van de verantwoordelijkheden van de lidstaten ten aanzien van de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de binnenlandse veiligheid onverlet.

(68) Verordening (EU) nr. 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) 30 is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de lidstaten bij de toepassing van deze verordening.

(69) Bij elke verwerking van persoonsgegevens door het Asielagentschap van de Europese Unie in het kader van deze verordening moet worden voldaan aan Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad 31 , alsook Verordening (EU) nr. XXX/XXX (Verordening Asielagentschap van de EU) 32 en moeten met name de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid in acht worden genomen.

(70) Alle persoonsgegevens die bij de registratie of de indiening van een verzoek om internationale bescherming en tijdens het persoonlijke onderhoud worden verzameld, moeten worden geacht deel uit te maken van het dossier van de verzoeker en moeten gedurende een aantal jaar worden bewaard, omdat onderdanen van derde landen of staatlozen die in een lidstaat om internationale bescherming verzoeken, kunnen proberen om in een andere lidstaat om internationale bescherming te verzoeken, of in de komende jaren in dezelfde of in een andere lidstaat verdere volgende verzoeken kunnen indienen. Omdat de meeste onderdanen van derde landen of staatlozen die verscheidene jaren in de Unie hebben verbleven een vaste status of zelfs het burgerschap van een lidstaat zullen hebben verkregen na een termijn van tien jaar vanaf het tijdstip waarop hun internationale bescherming is toegekend, moet die termijn worden beschouwd als een noodzakelijke termijn voor de opslag van persoonsgegevens, met inbegrip van vingerafdrukken en gezichtsopnamen.

(71) Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te garanderen, met name met betrekking tot verstrekken van informatie en documenten aan verzoekers en maatregelen ten behoeve van verzoekers die bijzondere procedurele waarborgen nodig hebben waaronder minderjarigen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren 33 .

(72) Om te reageren op plotselinge verslechteringen in een derde land dat op het niveau van de Unie als een veilig derde land is aangemerkt of op de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst vermeld is, moet de bevoegdheid tot het vaststellen van handelingen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie worden gedelegeerd met betrekking tot de schorsing van de aanmerking op het niveau van de Unie van dat derde land als veilig derde land of de vermelding van de derde land op de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst gedurende een termijn van zes maanden wanneer de Commissie op basis van een onderbouwde beoordeling van oordeel is dat niet langer voldaan is aan de in deze verordening vastgestelde voorwaarden. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadpleging plaatsvindt overeenkomstig de beginselen die in het Interinstitutioneel akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 zijn neergelegd. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(73) Deze verordening heeft geen betrekking op procedures tussen lidstaten die onder Verordening (EU) nr. XXX/XXX (Dublinverordening) vallen.

(74) Deze verordening moet van toepassing zijn op verzoekers op wie Verordening (EU) nr. XXX/XXX (Dublinverordening) van toepassing is, in aanvulling op en onverminderd de bepalingen van die verordening.

(75) De toepassing van deze verordening moet regelmatig worden geëvalueerd.

(76) Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk de vaststelling van een gemeenschappelijke procedure voor de toekenning en intrekking van internationale bescherming, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van deze verordening beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(77) [Overeenkomstig artikel 3 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, hebben deze lidstaten te kennen gegeven te willen deelnemen aan de vaststelling en toepassing van deze verordening]

OF

[Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, nemen deze lidstaten niet deel aan de vaststelling van deze verordening en is deze niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaten.]

OF

[(XX) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt het Verenigd Koninkrijk niet deel aan de vaststelling van deze verordening en is deze niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaat.

(XX) Overeenkomstig artikel 3 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, heeft Ierland (bij brief van ...) te kennen gegeven te willen deelnemen aan de vaststelling en toepassing van deze verordening.]

OF

[(XX) Overeenkomstig artikel 3 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, heeft het Verenigd Koninkrijk (bij brief van ...) te kennen gegeven te willen deelnemen aan de vaststelling en toepassing van deze verordening.

(XX) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt Ierland niet deel aan de vaststelling van deze verordening en is deze niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaat.]

(78) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening; deze is bijgevolg niet bindend voor noch van toepassing in deze lidstaat.

(79) Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en gaat uit van de beginselen die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn vastgelegd. Deze verordening beoogt met name te waarborgen dat de menselijke waardigheid ten volle wordt geëerbiedigd, en te bevorderen dat de artikelen 1, 4, 8, 18, 19, 21, 23, 24 en 47 van het Handvest worden toegepast.