Overwegingen bij COM(2016)617 - Standpunt EU in de IMO inzake de aanwijzing van de Oostzee en de Noordzee als stikstofoxide-emissiebeheersgebieden

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) Om de uitstoot van stikstofoxiden (NOx) door schepen te voorkomen, beperken en beheersen, biedt bijlage VI bij het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen (Marpol) de mogelijkheid om, op verzoek van de partijen met een gemeenschappelijk belang in een bepaald zeegebied, dat zeegebied aan te wijzen als een stikstofoxide-emissiebeheersgebied.

(2) De Internationale Maritieme Organisatie (IMO) moet de nodige wijzigingen van bijlage VI bij Marpol onderzoeken, goedkeuren en aannemen, zodat de voorgestelde aanwijzing van een bepaald zeegebied als stikstofoxide-emissiebeheersgebied van kracht kan worden en in werking kan treden.

(3) De oeverstaten van de Noordzee en de Oostzee die partij zijn bij bijlage VI bij Marpol hebben samen besloten twee voorstellen in te dienen om de respectieve zeeën met ingang van 1 januari 2021 als stikstofoxide-emissiebeheersgebieden aan te wijzen.

(4) Het verzoek om de Oostzee als stikstofoxide-emissiebeheersgebied aan te wijzen werd voorbereid door de Commissie ter bescherming van het mariene milieu in het Oostzeegebied (ook Helsinki-Commissie of Helcom genaamd) in het kader van het Verdrag van Helsinki ter bescherming van het mariene milieu in het Oostzeegebied. De delegatiehoofden van Helcom zijn tijdens hun vergadering van 16 juni 2016 overeengekomen om het voorstel voor aanwijzing van de Oostzee als stikstofoxide-emissiebeheersgebied tijdens de 70e vergadering van de Commissie voor de bescherming van het mariene milieu (MEPC) van de IMO voor te leggen.

(5) Het verzoek om de Noordzee als stikstofoxide-emissiebeheersgebied aan te wijzen werd door de oeverstaten van de Noordzee op ministerieel niveau voorbereid.

(6) De Groep zeescheepvaart van de Raad is op 19 mei 2016 en op 29 juni 2016 op de hoogte gebracht van de (definitieve) voorstellen voor de aanwijzing van de Noordzee en de Oostzee als stikstofoxide-emissiebeheersgebieden die tijdens de 70e vergadering van de MEPC aan de IMO zullen worden voorgelegd.

(7) Verwacht wordt dat de wijzigingen van bijlage VI bij Marpol met het oog op de aanwijzing van de Noordzee en de Oostzee als stikstofoxide-emissiebeheersgebieden tijdens de 70e vergadering van de Commissie voor de bescherming van het mariene milieu (MEPC) zullen worden goedgekeurd en tijdens de 71e vergadering in mei 2017 zullen worden aangenomen.

(8) De goedkeuring en aanneming van de wijzigingen van bijlage VI bij Marpol die zijn voorgesteld door de MEPC van de IMO om de Noordzee en de Oostzee als stikstofoxide-emissiebeheersgebieden aan te wijzen, zouden rechtsgevolgen hebben in de zin van artikel 218, lid 9, VWEU.

(9) In het Zevende Milieuactieprogramma 10 wordt de langetermijndoelstelling van de Unie voor het beleid inzake luchtkwaliteit bevestigd, te weten het bereiken van een luchtkwaliteit die niet leidt tot aanzienlijke nadelige effecten op en risico’s voor de menselijke gezondheid en het milieu, en wordt om die reden aangedrongen op de volledige naleving van de bestaande EU-wetgeving inzake luchtkwaliteit, strategische doelstellingen en maatregelen voor na 2020, vergroting van de inspanningen in gebieden waar de bevolking en ecosystemen worden blootgesteld aan hoge niveaus van luchtverontreinigende stoffen en vermindering van de depositie en het niveau van luchtverontreiniging als gevolg van verzuring, eutrofiëring en ozon tot onder de kritische belastingwaarden en niveaus.

(10) In 2013 was er in 19 van de 28 lidstaten sprake van overschrijding van de jaarlijkse grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2) zoals vastgesteld in Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad 11 op één of meer meetstations. 9 % van de stedelijke bevolking van de EU-28 woont in gebieden waar in 2013 de jaarlijkse grenswaarde en de luchtkwaliteitsrichtsnoeren van de Wereldgezondheidsorganisatie voor NO2 werden overschreden 12 .

(11) Emissies van schepen hebben een impact op de menselijke gezondheid, de ecosystemen en de luchtkwaliteit in de Unie doordat zij stoffen bevatten zoals stikstofoxiden (NOx), zwaveloxiden (SOx), methaan (CH4), fijnstof (PM) en zwarte koolstof (BC).

(12) Volgens de effectbeoordeling bij het beleidspakket voor schone lucht van december 2013 13 zal de uitstoot van zwavel in door zeevervoer drastisch worden verlaagd naar aanleiding van de herziening van de richtlijn betreffende het zwavelgehalte van scheepsbrandstoffen 14 , terwijl de PM- en NOx-uitstoot van scheepsmotoren de luchtkwaliteit in de Unie zal blijven aantasten. De NOx-emissies van internationaal zeevervoer in de Europese wateren zouden vanaf 2020 tot hetzelfde niveau kunnen worden teruggebracht als de emissies van landbronnen 15 .

(13) De geleidelijke terugdringing van luchtverontreiniging in de Unie is het gevolg van de uitstootvermindering ten gevolge van stoffenspecifieke wetgeving die de luchtvervuiling aan de bron aanpakt en (NOx-)emissiegrenswaarden vaststelt, onder meer door middel van normen voor brandstoffen en motoren en voor verschillende stationaire en mobiele emissiebronnen.

(14) Terwijl de Unie normen heeft vastgesteld voor scheepsbrandstoffen en ervoor heeft gezorgd dat monitoring, rapportage en verificatie verplicht is om de kwaliteit van het milieu en de gezondheid van de mens te verbeteren en deze te beschermen tegen SOx- en CO2-emissies die door het zeevervoer in de lucht terechtkomen, is er momenteel geen specifieke Uniewetgeving die het probleem van NOx-uitstoot van de internationale zeevaart bij de bron aanpakt.

(15) In de mededeling van 2013 over het programma 'Schone lucht voor Europa' 16 wordt benadrukt dat de uitstoot van de scheepvaart van invloed zal blijven op de luchtkwaliteit aan land en dat een vermindering van de uitstoot in de scheepvaartsector kosteneffectief kan zijn. Er wordt ook op gewezen dat gezien het internationale karakter van de scheepvaart in beginsel de voorkeur moet worden gegeven aan de ontwikkeling van beleid op internationaal niveau, zoals de aanwijzing van stikstofoxide-emissiebeheersgebieden en de handhaving van de reeds door de IMO overeengekomen NOx-emissienormen. Volgens de begeleidende effectbeoordeling is het duidelijk dat de scheepvaart op een kostenefficiënte manier zijn NOx-uitstoot kan verminderen. De aanwijzing van stikstofoxide-emissiebeheersgebieden in de zeegebieden van de EU zou aanzienlijke voordelen voor het milieu en de gezondheid opleveren.

(16) Richtlijn 2001/81/EG van het Europees Parlement en de Raad 17 bepaalt dat de Commissie en eventueel de lidstaten, onverminderd artikel 218 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, bilaterale en multilaterale samenwerking met derde landen en relevante organisaties zoals de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) nastreven om aldus een betere basis te verkrijgen voor de reductie van emissies.

(17) Uit het bovenstaande blijkt dat de goedkeuring en aanneming van de wijzigingen van bijlage VI bij Marpol de verdere ontwikkeling van het Unierecht op dit gebied mee vorm kan geven.

(18) Er moet een op artikel 218, lid 9, VWEU gebaseerd besluit van de Raad worden vastgesteld om het standpunt van de Europese Unie ten aanzien van de aanneming van deze wijzigingen te bepalen.

(19) De lidstaten moeten de aanneming ondersteunen van de voorgestelde wijzigingen van bijlage VI bij Marpol tot aanwijzing van de Noordzee en de Oostzee als stikstofoxide-emissiebeheersgebieden tijdens de 70e vergadering van de MEPC (oktober 2016) en de daaropvolgende goedkeuring tijdens de 71e vergadering van de MEPC (voorjaar 2017).

(20) De Unie is noch lid van de IMO, noch overeenkomstsluitende partij bij Marpol. Daarom moet de Raad de lidstaten machtigen om het standpunt van de Unie uit te drukken en te verklaren dat zij ermee instemmen door de genoemde wijzigingen gebonden te zijn.