Overwegingen bij COM(2016)683 - Gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) Bedrijven die binnen de Unie over de grenzen heen actief willen zijn, worden geconfronteerd met grote obstakels en marktverstoringen die het gevolg zijn van het naast elkaar bestaan van en de wisselwerking tussen 28 verschillende vennootschapsbelastingstelsels. Bovendien zijn fiscale planningstructuren in de loop der tijd steeds verfijnder geworden, omdat ze zich door meerdere rechtsgebieden heen ontwikkelen en effectief profiteren van de technische aspecten van een belastingstelsel of van mismatches tussen twee of meer nationale belastingstelsels met het oog op de vermindering van de belastingverplichting van bedrijven. Hoewel deze situaties tekortkomingen aan het licht brengen die volledig verschillend van aard zijn, creëren ze allebei obstakels die de goede werking van de interne markt belemmeren. Daarom moet actie om deze problemen te verhelpen, beide soorten marktfalen aanpakken.

(2) Ter ondersteuning van de goede werking van de interne markt moet het vennootschapsbelastingklimaat in de EU worden vormgegeven overeenkomstig het beginsel dat bedrijven hun eerlijk deel van de belasting betalen in het/de rechtsgebied(en) waar hun winsten tot stand komen. Daarom is het nodig om te voorzien in mechanismen die bedrijven ontmoedigen om te profiteren van mismatches tussen nationale belastingstelsels om hun belastingverplichting te verlagen. Het is even belangrijk om ook groei en economische ontwikkeling op de interne markt te stimuleren door grensoverschrijdende handel en zakelijke investeringen te bevorderen. Te dien einde is het noodzakelijk om de risico's van zowel dubbele belastingheffing als dubbele niet-belastingheffing in de Unie uit te sluiten door het uitbannen van incongruenties bij de wisselwerking tussen de nationale vennootschapsbelastingstelsels. Tegelijkertijd hebben bedrijven een eenvoudig werkbaar belasting- en rechtskader nodig waarbinnen zij hun commerciële activiteiten kunnen ontwikkelen en ook over de grenzen heen in de Unie kunnen ontplooien. In dit verband moeten ook resterende gevallen van discriminatie worden uitgebannen.

(3) Zoals aangegeven in het voorstel voor een richtlijn van de Raad van 16 maart 2011 betreffende een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB) 7 , zou een vennootschapsbelastingstelsel waarbij de Unie als een eengemaakte markt wordt aangemerkt voor de berekening van de heffingsgrondslag van bedrijven voor de vennootschapsbelasting, het voor in de Unie gevestigde bedrijven gemakkelijker maken om grensoverschrijdende activiteiten te ontplooien en het concurrentievermogen van de Unie als internationale investeringsplaats helpen te versterken. Het CCCTB-voorstel uit 2011 had vooral tot doel het voor bedrijven gemakkelijker te maken om hun commerciële activiteiten binnen de Unie uit te breiden. Voorts moet er ook rekening mee worden gehouden dat een CCCTB de werking van de interne markt uiterst doeltreffend kan verbeteren door constructies voor belastingontwijking aan te pakken. In dit licht moet het CCCTB-initiatief nieuw leven worden ingeblazen om zowel de facilitering voor het bedrijfsleven als de beoogde aanpak van belastingontwijking op gelijke voet ter hand te nemen. Met een dergelijke benadering zou het beste tegemoet worden gekomen aan het doel om verstoringen in de werking van de interne markt uit te bannen.

(4) Aangezien er snel moet worden gehandeld om de goede werking van de interne markt te waarborgen, enerzijds door een gunstiger klimaat te scheppen voor handel en investeringen en anderzijds door deze markt beter te wapenen tegen constructies van belastingontwijking, moet het ambitieuze CCCTB-initiatief in twee afzonderlijke voorstellen worden opgesplitst. In een eerste fase moeten er regels voor een gemeenschappelijke heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting worden vastgesteld, voordat in een tweede fase de kwestie van consolidatie wordt geregeld.

(5) Agressieve fiscale planningstructuren zijn een fenomeen dat vooral in een grensoverschrijdende context speelt, hetgeen impliceert dat de deelnemende groepen van vennootschappen een minimum aan middelen bezitten. Om redenen van evenredigheid moeten de regels voor een CCCTB daarom alleen verplicht zijn voor groepen van vennootschappen met een aanzienlijke omvang. Te dien einde moet een aan de omvang gerelateerde drempel worden vastgesteld op basis van het totale geconsolideerde inkomen van een groep die een geconsolideerde jaarrekening opstelt. Om beter invulling te geven aan de beoogde facilitatie van handel en investeringen op de interne markt, moeten ook groepen die de aan de omvang gerelateerde drempel niet halen, de keuze krijgen of zij de regels voor een CCCTB al dan niet toepassen.

(6) Om na te gaan of vennootschappen voor de geconsolideerde heffingsgrondslag voor groepen in aanmerking komen, moet een dubbele toets worden verricht, namelijk van i) de zeggenschap (meer dan 50 procent van de stemrechten) en ii) het eigendom (meer dan 75 procent van het vermogen) of de rechten op de winst (meer dan 75 procent van de rechten die aanspraak geven op de winst). Een dergelijke toets garandeert een hoog niveau van economische integratie tussen groepsonderdelen. Om de integriteit van het stelsel te garanderen, moet gedurende het gehele belastingjaar aan beide drempels voor zeggenschap en eigendom of rechten op de winst zijn voldaan; anders moet de vennootschap die hieraan niet voldoet, de groep onmiddellijk verlaten. Om manipulatie van de fiscale resultaten door middel van het toetreden tot en uittreden uit de groep binnen een korte periode te voorkomen, moet er tevens een minimumvereiste van negen opeenvolgende maanden gelden om vast te stellen of een vennootschap een groepsonderdeel is.

(7) Regels inzake bedrijfsreorganisaties moeten ervoor zorgen dat het effect van dergelijke reorganisaties op de bestaande heffingsrechten van lidstaten tot een minimum wordt beperkt. Telkens als een vennootschap tot een groep toetreedt, mogen de extra kosten van verliezen die de vennootschap uit hoofde van de regels van een ander belastingstelsel die voor die vennootschap golden totdat de voorschriften van deze richtlijn van toepassing werden, niet voor rekening komen van de lidstaten waarvan de andere groepsonderdelen fiscaal inwoner zijn of waar deze gelegen zijn. Handelsverliezen van vóór de consolidatie worden voortgewenteld zodat deze kunnen worden verrekend met het aan die vennootschap toegewezen deel. Verliezen die tijdens de consolidatieperiode door een groepsonderdeel worden geleden, moeten dan ook niet uitsluitend aan dat groepsonderdeel worden toegerekend, maar in plaats daarvan over de groep worden verdeeld. In het geval van meer uitgebreide reorganisaties waarbij meer dan één vennootschap een verliesgevende groep verlaat, is het van essentieel belang om een drempel vast te stellen om te bepalen onder welke voorwaarden vennootschappen niet langer een verliesgevende groep mogen verlaten zonder dat voorwaartse compensatie van verliezen toegerekend wordt. Met betrekking tot kapitaalwinsten die voortvloeien uit de vervreemding van bepaalde activa binnen een korte periode nadat deze activa deel zijn gaan uitmaken van of afgestoten zijn door een groep, tegelijkertijd met een vennootschap die tot de groep toetreedt of de groep verlaat, moet een soortgelijke correctie worden toegepast. In deze gevallen zoud(en) de lidsta(a)t(en) waar deze winsten worden gerealiseerd, het recht moeten hebben om hierover belasting te heffen, ondanks het feit zij mogelijk geen heffingsbevoegdheid over deze activa meer hebben. Voor de fiscale behandeling van kapitaalwinsten die in zelfvoortgebrachte immateriële activa hun oorsprong vinden, is een aanpak op maat vereist, omdat deze activa vaak niet in de financiële rekeningen van een onderneming zijn opgenomen en omdat er geen manier lijkt te bestaan om hun waarde exact te berekenen. Opgebouwde kapitaalwinsten moeten derhalve worden gewaardeerd aan de hand van een passende vervangende indicator, namelijk de kosten van onderzoek en ontwikkeling, marketing en reclame gedurende een welomschreven periode.

(8) De inkomsten van bronbelastingen over rente- en royaltybetalingen moeten worden gedeeld volgens de formule voor de evenredige toewijzing van de geconsolideerde heffingsgrondslag van het belastingjaar waarin de bronbelasting verschuldigd is, ter compensatie van het feit dat rente- en royaltybetalingen eerder tot een aftrek zouden hebben geleid en dat het voordeel door de groep gedeeld zou zijn. De inkomsten van bronbelastingen op dividenden mogen echter niet worden verdeeld. In tegenstelling tot rente- en royaltybetalingen worden dividenden immers uitgekeerd uit winst waarop reeds vennootschapsbelasting is geheven, en daarom houdt een uitkering van dividenden voor groepsonderdelen geen voordeel in de vorm van een aftrek van bedrijfskosten in.

(9) Om te voorkomen dat de fiscale vrijstelling van de winsten uit de vervreemding van aandelen wordt omzeild, mag deze belastingvrije behandeling niet worden toegestaan wanneer deze onrechtmatig tot verkopen van andere activa dan aandelen wordt uitgebreid. Deze situatie zou zich voordoen als activa door middel van intragroepstransacties, zonder fiscale gevolgen, worden overgedragen aan een groepsonderdeel met het plan om de aandelen vervolgens in dat groepslid te vervreemden en de activa in die vervreemding op te nemen. In een dergelijk geval zouden de activa onder het mom van een verkoop van aandelen feitelijk profiteren van de fiscale vrijstelling die voor de vervreemding van aandelen geldt. Daarom moet ook aandacht worden besteed aan de overbrenging binnen de groep van activa die vervolgens binnen een periode van minder dan twee jaar door de groep worden verkocht. Er dient namelijk een correctie te worden toegepast om een actief te behandelen alsof het de groep verlaten heeft vanuit de lidstaat waar het zich in eerste instantie bevond, dat wil zeggen voorafgaand aan de overbrenging binnen de groep, zodat de kunstmatige overdracht van activa (die geen aandelen zijn) binnen de groep naar lidstaten met gunstige belastingregelingen voor kapitaalwinsten uit vervreemding van activa wordt ontmoedigd.

(10) De formule voor de evenredige toewijzing van de geconsolideerde heffingsgrondslag moet drie factoren met eenzelfde gewicht bevatten, namelijk arbeid, activa en omzet op basis van bestemming. Deze factoren met eenzelfde gewicht moeten een evenwichtige benadering van de verdeling van belastbare winsten over de betrokken lidstaten weerspiegelen en er tevens voor zorgen dat winsten worden belast waar ze werkelijk worden gemaakt. Arbeid en activa moeten daarom worden toegerekend aan de lidstaat waar de arbeid wordt verricht of waar de activa zich bevinden, waardoor voldoende rekening zou worden gehouden met de belangen van de lidstaat van herkomst, terwijl verkopen aan de lidstaat van bestemming van de goederen of diensten moeten worden toegerekend. Om met loonverschillen binnen de Unie rekening te houden en aldus voor een eerlijke verdeling van de geconsolideerde heffingsgrondslag te zorgen, moet de factor arbeid zowel loonkosten als het aantal werknemers omvatten (waarbij elk element voor de helft meetelt). De factor activa moet daarentegen alle vaste materiële activa omvatten, maar geen immateriële en financiële activa vanwege de mobiele aard ervan en het daaruit voortvloeiende risico dat de voorschriften van deze richtlijn omzeild zouden kunnen worden. Voor het geval dat het resultaat van de evenredige toewijzing wegens uitzonderlijke omstandigheden geen billijke weerspiegeling vormt van de omvang van de bedrijfsactiviteiten, moet een vrijwaringsclausule in een alternatieve methode voor de toerekening van inkomsten voorzien.

(11) Vanwege hun specifieke kenmerken is voor bepaalde sectoren, zoals de verzekerings- en financiële sector, de olie- en gassector en de scheepvaart en luchtvaart een aangepaste formule voor de evenredige toewijzing van de geconsolideerde heffingsgrondslag vereist.

(12) Om optimaal te kunnen profiteren van het feit dat in de EU één enkele reeks vennootschapsbelastingregels voor het bepalen van de geconsolideerde heffingsgrondslag bestaat, moeten groepen hun zaken met één enkele belastingdienst (de 'hoofdbelastingautoriteit') kunnen regelen. In beginsel moet deze hoofdbelastingautoriteit zich bevinden in de lidstaat waar de moedermaatschappij van de groep fiscaal inwoner is (de 'hoofdbelastingplichtige'). In dit verband is het van essentieel belang om procedureregels voor het beheer van de regeling vast te stellen.

(13) Controles moeten in principe door de hoofdbelastingautoriteit worden geïnitieerd en gecoördineerd, maar aangezien de eerste fase, namelijk de berekening van de heffingsgrondslag, lokaal wordt uitgevoerd, moeten ook de nationale autoriteiten van alle lidstaten waarin de winsten van een groepsonderdeel worden belast, om de initiatie van een controle kunnen verzoeken. Bijgevolg moet de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarvan een groepsonderdeel fiscaal inwoner is of waar het in de vorm van een vaste inrichting is gevestigd, een beslissing van die belastingautoriteit met betrekking tot de kennisgeving van oprichting van een groep of een beslissing met betrekking tot een gewijzigde belastingaanslag bij de rechterlijke instanties van de lidstaat van de hoofdbelastingautoriteit kunnen aanvechten. Geschillen tussen belastingplichtigen en belastingautoriteiten moeten worden behandeld door een bestuurlijk lichaam dat bevoegd is om beroep in eerste aanleg te horen, teneinde het aantal zaken dat de rechtbanken bereikt, te verminderen. Dat lichaam moet georganiseerd en werkzaam zijn overeenkomstig de wetgeving van de lidstaat van de hoofdbelastingautoriteit en bevoegd zijn om beroep in eerste aanleg te horen.

(14) Deze richtlijn bouwt voort op Richtlijn 2016/xx/EU van de Raad betreffende een gemeenschappelijke heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (die voorziet in een gemeenschappelijke reeks vennootschapsbelastingregels voor het berekenen van de heffingsgrondslag) en is in de eerste plaats gericht op de consolidatie van de fiscale resultaten van de gehele groep. Daarom moet de wisselwerking tussen beide wetgevingsinstrumenten worden aangepakt en moet tevens aandacht worden besteed aan de inpassing van bepaalde elementen van de heffingsgrondslag in het nieuwe kader van de groep. Deze elementen dienen met name de regel inzake de beperking van de aftrekbaarheid van rente, de switch-overregel en de wetgeving inzake gecontroleerde buitenlandse vennootschappen en hybride mismatches te omvatten.

(15) De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad 8 . De verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze richtlijn dient ook in overeenstemming te zijn met de toepasselijke nationale bepalingen inzake gegevensbescherming ter uitvoering van Richtlijn 95/46/EG 9 , die zal worden vervangen door Verordening (EU) 2016/679 10 , en van Verordening (EU) nr. 45/2001 11 .

(16) Ter aanvulling of wijziging van bepaalde niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van i) het volgen van wetswijzigingen in de lidstaten met betrekking tot vennootschapsvormen en vennootschapsbelastingen en de overeenkomstige wijziging van de bijlagen I en II; ii) de vaststelling van extra definities; en iii) het aanvullen van de regel inzake de beperking van de aftrekbaarheid van rente met anti-fragmentatieregels om de risico's van belastingontwijking die binnen een groep kunnen ontstaan, beter te kunnen aanpakken. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

(17) Teneinde uniforme voorwaarden te garanderen voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend ten behoeve van i) de jaarlijkse vaststelling van een lijst van vennootschapsvormen van derde landen die vergelijkbaar zijn met de in bijlage I genoemde vennootschapsvormen; ii) de vaststelling van nadere voorschriften voor de berekening van de factoren arbeid, activa en omzet, voor de toerekening van werknemers en loonkosten, activa en omzet aan de respectieve factor, en voor de waardering van activa; iii) de vaststelling van een handeling houdende een standaardformulier voor de kennisgeving van oprichting van een groep; en iv) de vaststelling van regels voor de elektronische indiening van de geconsolideerde belastingaangifte, de vorm van de geconsolideerde belastingaangifte, de vorm van de aangifte van de afzonderlijk belastingplichtige en de vereiste bewijsstukken. Deze bevoegdheden dienen te worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad 12 .

(18) Daar de doelstellingen van deze richtlijn, te weten het verbeteren van het functioneren van de interne markt door internationale ontwijkingspraktijken tegen te gaan en het voor bedrijven gemakkelijker te maken om over de grenzen heen activiteiten te ontplooien binnen de Unie, niet voldoende kunnen worden verwezenlijkt door individueel en ongecoördineerd optreden van de lidstaten en onderlinge afstemming noodzakelijk is om deze doelstellingen te verwezenlijken, en derhalve, vanwege het feit dat de richtlijn ziet op het tegengaan van inefficiënties op de interne markt als gevolg van de wisselwerking tussen uiteenlopende nationale belastingregels die hun weerslag hebben op de interne markt en grensoverschrijdende activiteit ontmoedigen, beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken, met name gelet op het feit dat het verplichte toepassingsgebied beperkt is tot groepen die een bepaalde omvang te boven gaan.

(19) In overeenstemming met de gezamenlijke politieke verklaring van de lidstaten en de Commissie van 28 september 2011 over toelichtende stukken 13 hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om, in verantwoorde gevallen, de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke stukken verantwoord.

(20) De Commissie dient de toepassing van de richtlijn te evalueren vijf jaar na de inwerkingtreding ervan en verslag uit te brengen bij de Raad over de werking ervan. De lidstaten dienen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mee te delen die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.