Overwegingen bij COM(2017)97 - Meerjarenplan voor de kleine pelagische bestanden in de Adriatische Zee en de visserijen die deze bestanden exploiteren

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) Het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) dient bij te dragen tot de bescherming van het mariene milieu, tot het duurzame beheer van alle commercieel geëxploiteerde soorten en in het bijzonder tot het bereiken, uiterlijk in 2020, van een goede milieutoestand van het mariene milieu overeenkomstig artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad 40 .

(2) Bij Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad 41 zijn de regels van het GVB vastgesteld in overeenstemming met de internationale verplichtingen van de Unie. Het GVB heeft onder meer ten doel te garanderen dat visserij- en aquacultuuractiviteiten uit ecologisch oogpunt duurzaam zijn op de lange termijn, het voorzorgsbeginsel toe te passen bij het visserijbeheer en een ecosysteemgerichte benadering van het visserijbeheer ten uitvoer te leggen.

(3) Uit wetenschappelijk advies van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) en van het wetenschappelijk adviescomité van de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM – SAC) blijkt dat het niveau waarop de ansjovis- en sardinebestanden in de Adriatische Zee worden geëxploiteerd, te hoog ligt om de maximale duurzame opbrengst (maximum sustainable yield of MSY) te bereiken.

(4) Hoewel de ansjovis- en sardinebestanden in de Adriatische Zee worden beheerd aan de hand van zowel een internationaal beheersplan in het kader van de GFCM als van nationale beheersplannen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad 42 , worden zij nog steeds overbevist en worden de bestaande beheersmaatregelen onvoldoende geacht om uiterlijk in 2020 de MSY te halen. De lidstaten en belanghebbende partijen hebben zich uitgesproken voor de opstelling en tenuitvoerlegging van beheersplannen op EU-niveau voor deze twee bestanden.

(5) De huidige beheersmaatregelen voor de kleine pelagische bestanden in de Adriatische Zee hebben betrekking op de toegang tot de wateren, de controle op de visserijinspanning en technische maatregelen om het gebruik van vistuig te regelen. Uit wetenschappelijk advies blijkt dat de controle van de vangsten het meest geschikte middel is om de visserijsterfte aan te passen, en een doeltreffender beheersinstrument is voor kleine pelagische bestanden 43 .

(6) Met het oog op de verwezenlijking van de GVB-doelstellingen moeten instandhoudingsmaatregelen als meerjarenplannen, technische maatregelen en vangstmogelijkheden (vaststelling en toewijzing), zo nodig met elkaar gecombineerd, worden vastgesteld.

(7) Overeenkomstig de artikelen 9 en 10 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 moeten meerjarenplannen gebaseerd zijn op wetenschappelijke, technische en economische adviezen en moeten zij doelstellingen, kwantificeerbare streefdoelen met duidelijke tijdschema's, instandhoudingsreferentiepunten en vrijwaringsmaatregelen bevatten.

(8) Het meerjarenplan moet ten doel hebben bij te dragen aan de doelstellingen van het GVB, in het bijzonder de MSY voor de betrokken bestanden bereiken en behouden, zorgen voor een duurzame visserijsector en voorzien in een doeltreffend beheerskader.

(9) Voorts is bij artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 een aanlandingsverplichting ingevoerd, die ook geldt voor alle vangsten van soorten waarvoor minimummaten in de zin van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1967/2006 gelden. Bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1392/2014 van de Commissie 44 is in afwijking van artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 een driejarig teruggooiplan vastgesteld dat voorziet in een de-minimisvrijstelling van de aanlandingsverplichting voor ansjovis, sardine, makreel en horsmakreel in de Adriatische Zee. Met het oog op de uitvoering van de aanlandingsverplichting is het passend de geldigheidsduur van de in Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1392/2014 vervatte maatregelen te verlengen door de desbetreffende bepalingen op te nemen in het meerjarenplan.

(10) Overeenkomstig de ecosysteemgerichte benadering en in aanvulling op het visserijgerelateerde beschrijvende element van Richtlijn 2008/56/EG dient in het kader van het visserijbeheer rekening te worden gehouden met de in bijlage I bij die richtlijn opgenomen kwalitatief beschrijvende elementen 1, 4 en 6.

(11) Krachtens artikel 16, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 moeten de vangstmogelijkheden worden vastgesteld overeenkomstig de in de meerjarenplannen bepaalde streefdoelen.

(12) Het is passend dat het met de doelstelling inzake het bereiken en behouden van de MSY overeenkomende streefdoel voor de visserijsterfte (target fishing mortality - F) wordt vastgesteld als bandbreedtes van waarden die in samenhang zijn met het bereiken van de maximale duurzame opbrengst (FMSY). Deze op wetenschappelijk advies gebaseerde bandbreedtes zijn noodzakelijk om de flexibiliteit te bieden die nodig is om rekening te houden met ontwikkelingen in het wetenschappelijk advies, om bij te dragen aan de uitvoering van de aanlandingsverplichting en om rekening te houden met de kenmerken van gemengde visserij. De FMSY-bandbreedtes zijn berekend door het WTECV en zijn zo bepaald dat bij toepassing ervan de langetermijnopbrengst ten hoogste 5 % lager is dan MSY 45 . Bovendien is de bovengrens van de bandbreedte geplafonneerd, zodat de waarschijnlijkheid dat het bestand onder Blim terechtkomt, niet meer dan 5 % bedraagt.

(13) Met het oog op de vaststelling van de vangstmogelijkheden moet er een drempel komen voor FMSYbrandbreedtes bij normaal gebruik en, mits het betrokken bestand als in goede staat verkerend wordt beschouwd, een hogere grens voor bepaalde gevallen. De vangstmogelijkheden mogen alleen op de hogere grens worden vastgesteld indien dat op grond van wetenschappelijk advies of bewijs noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening in het geval van gemengde visserijen of noodzakelijk is om schade aan een bestand als gevolg van wisselwerkingen binnen of tussen soorten te voorkomen, of indien dat tot doel heeft de jaarlijkse schommelingen op het gebied van de vangstmogelijkheden te beperken.

(14) Wanneer geen streefdoelen in verband met MSY beschikbaar zijn, dient de voorzorgsbenadering te worden toegepast.

(15) In het licht van de toepassing van vrijwaringsmaatregelen moeten, voor bestanden waarvoor zij beschikbaar zijn, instandhoudingsreferentiepunten worden vastgesteld, uitgedrukt als MSY Btrigger en Blim voor ansjovis- en sardinebestanden. Indien de bestanden onder MSY Btrigger terechtkomen, moet de visserijsterfte worden teruggebracht tot onder FMSY.

(16) Wanneer de bestandsomvang onder het Blim-referentiepunt terechtkomt, dienen verdere vrijwaringsmaatregelen te worden ingevoerd. Vrijwaringsmaatregelen dienen onder meer in te houden dat de vangstmogelijkheden worden gereduceerd en dat er specifieke instandhoudingsmaatregelen worden genomen wanneer een bestand luidens wetenschappelijk advies gevaar loopt. Zo nodig moeten die maatregelen worden aangevuld met andere maatregelen, zoals maatregelen van de Commissie overeenkomstig artikel 12 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 of maatregelen van de lidstaten overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

(17) Voor bestanden waarvoor geen referentiepunten beschikbaar zijn, dient het voorzorgsbeginsel te worden toegepast. In het specifieke geval van de als bijvangst gevangen bestanden dienen, bij ontstentenis van wetenschappelijk advies over het minimale paaibiomassaniveau van die bestanden, specifieke instandhoudingsmaatregelen te worden vastgesteld wanneer luidens wetenschappelijk advies herstelmaatregelen nodig zijn.

(18) Om de uitvoering van de bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 ingestelde aanlandingsverplichting mogelijk te maken, dient het plan te voorzien in aanvullende beheersmaatregelen. Dergelijke maatregelen dienen te worden vastgesteld door middel van gedelegeerde handelingen.

(19) Voor de indiening van gemeenschappelijke aanbevelingen van lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer dient een uiterste termijn te worden vastgesteld, zoals voorgeschreven bij Verordening (EU) nr. 1380/2013.

(20) Het plan moet voorts voorzien in de vaststelling, door middel van gedelegeerde handelingen, van bepaalde begeleidende technische maatregelen die tot het verwezenlijken van de doelstellingen van het plan, met name inzake de bescherming van jonge vis, moeten bijdragen of de selectiviteit moeten verbeteren.

(21) Om te waarborgen dat de in deze verordening vervatte maatregelen ten volle worden nageleefd, dienen specifieke controlemaatregelen te worden aangenomen ter aanvulling van die waarin Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad 46 voorziet.

(22) Omdat vaartuigen die in de Adriatische Zee op kleine pelagische bestanden vissen, veelal korte visreizen maken, dient het in artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 voorgeschreven gebruik van de voorafgaande kennisgeving te worden aangepast zodat de voorafgaande kennisgeving ten minste anderhalf uur voor het geraamde tijdstip van aankomst in de haven wordt gedaan. Echter, rekening houdend met het beperkte effect op de betrokken bestanden van visreizen waarmee zeer kleine hoeveelheden vis zijn gemoeid, is het passend een drempelwaarde voor dergelijke voorafgaande kennisgevingen vast te stellen, namelijk dat vaartuigen ten minste één ton ansjovis of sardine aan boord hebben.

(23) Aangezien elektronische controle-instrumenten zorgen voor een betere en snellere controle van de visserijen, met name wat betreft de ruimtelijke spreiding van de visserijactiviteiten en de exploitatie van de bestanden, moet het respectievelijk in de artikelen 9 en 15 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 voorgeschreven gebruik van het volgsysteem voor vaartuigen en het elektronische logboek worden uitgebreid tot alle vissersvaartuigen met een lengte over alles van acht meter.

(24) Overeenkomstig artikel 43 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 moet worden vastgesteld boven welke drempelwaarde een vissersvaartuig zijn vangsten ansjovis en sardine in een aangewezen haven of op een plaats dicht bij de kust moet aanlanden. Bovendien moeten de lidstaten bij de aanwijzing van die havens of plaatsen dicht bij de kust de criteria van artikel 43, lid 5, van die verordening op zodanige wijze toepassen dat een doeltreffende controle gewaarborgd is.

(25) Met het oog op een tijdige en evenredige aanpassing aan technische en wetenschappelijke vooruitgang, om flexibiliteit te waarborgen en om de ontwikkeling van bepaalde maatregelen mogelijk te maken, moet de bevoegdheid aan de Commissie worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen op het stuk van herstelmaatregelen voor de instandhouding van makreel en horsmakreel, de uitvoering van de aanlandingsverplichting en technische maatregelen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen moeten het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten ontvangen, en moeten hun deskundigen systematisch toegang hebben tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(26) Overeenkomstig artikel 10, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 dienen bepalingen te worden vastgesteld inzake de periodieke beoordeling door de Commissie van de toereikendheid en doeltreffendheid van de toepassing van deze verordening. Voorafgaand aan deze beoordeling dient het plan op basis van wetenschappelijk advies periodiek te worden geëvalueerd. Die evaluatie moet om de vijf jaar plaatsvinden. Een dergelijke periode biedt voldoende ruimte om de aanlandingsverplichting volledig uit te voeren, om geregionaliseerde maatregelen vast te stellen en uit te voeren en om zicht te krijgen op de gevolgen voor de bestanden en de visserij. Een kortere periode zou bovendien onwerkbaar zijn voor de wetenschappelijke instanties.

(27) Vóór het opstellen van het plan zijn overeenkomstig artikel 9, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 de verwachte economische en sociale effecten ervan beoordeeld 47 .