Overwegingen bij COM(2017)571 - Wijziging van Verordening (EU) 2016/399 wat betreft de regels die van toepassing zijn op de tijdelijke herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) In een ruimte van vrij verkeer van personen moet de herinvoering van grenstoezicht aan de binnengrenzen een uitzondering blijven. Binnengrenstoezicht mag alleen opnieuw worden ingevoerd als uiterste middel, voor een beperkte termijn en voor zover dat toezicht noodzakelijk is en evenredig met de vastgestelde ernstige bedreigingen voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid.

(2) De vastgestelde ernstige bedreigingen kunnen met verschillende maatregelen worden aangepakt, naargelang hun aard en omvang. De lidstaten beschikken ook over politiebevoegdheid, zoals bedoeld in artikel 23 van Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) 8 , die onder bepaalde voorwaarden in de grensgebieden kan worden uitgeoefend. De aanbeveling van de Commissie inzake evenredige politiecontroles en politiële samenwerking in het Schengengebied 9 biedt de lidstaten richtsnoeren op dat gebied.

(3) Overeenkomstig de bepalingen van titel III, hoofdstuk II van de Schengengrenscode kan het binnengrenstoezicht als uiterste middel tijdelijk opnieuw worden ingevoerd, in het geval van een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid, voor een beperkte periode van maximaal zes maanden bij voorzienbare gebeurtenissen (artikel 25), en voor een beperkte periode van maximaal twee maanden in gevallen die onmiddellijk optreden vereisen (artikel 28). Deze termijnen zijn voldoende gebleken om het hoofd te bieden aan de ernstige bedreigingen die verband houden met de meest voorkomende voorzienbare gebeurtenissen zoals internationale sportmanifestaties en belangrijke politieke evenementen.

(4) De ervaring heeft echter uitgewezen dat bepaalde ernstige bedreigingen voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid, zoals grensoverschrijdende terroristische dreigingen of specifieke gevallen van secundaire bewegingen van irreguliere migranten in de Unie, die de herinvoering van grenstoezicht rechtvaardigden, ook lang na het verstrijken van bovengenoemde termijn kunnen blijven bestaan. Het is derhalve nodig en gerechtvaardigd om de voor de tijdelijke herinvoering van grenstoezicht geldende termijnen aan de huidige behoeften aan te passen, en er tegelijkertijd voor te zorgen dat deze maatregel niet wordt misbruikt en een uitzondering blijft, die alleen als uiterste middel kan worden gebruikt. Daartoe moet de algemene termijn die op grond van artikel 25 van de Schengengrenscode van toepassing is, worden verlengd tot een jaar.

(5) Om te waarborgen dat het binnengrenstoezicht een uitzondering blijft, moeten de lidstaten een risicobeoordeling betreffende de voorgenomen herinvoering van grenstoezicht of de verlenging daarvan overleggen. Bij de risicobeoordeling moet in het bijzonder worden nagegaan hoelang de vastgestelde bedreiging naar verwachting zal blijven bestaan en welke delen van de binnengrenzen worden getroffen, moet worden aangetoond dat de verlenging van het toezicht een uiterste middel is en moet worden uitgelegd hoe grenstoezicht de vastgestelde bedreiging zou helpen aanpakken. Ingeval het grenstoezicht langer dan zes maanden duurt, moet in de risicobeoordeling ook retrospectief de doeltreffendheid van het opnieuw ingevoerde grenstoezicht voor de aanpak van de vastgestelde bedreiging worden aangetoond en in detail worden uitgelegd hoe met elke door dergelijke verlenging getroffen aangrenzende lidstaat werd overlegd en hoe deze lidstaten zijn betrokken bij het bepalen van de minst belastende operationele regelingen.

(6) De kwaliteit van de door de lidstaat overgelegde risicobeoordeling zal van groot belang zijn voor de beoordeling van de noodzaak en de evenredigheid van de voorgenomen herinvoering of verlenging van het grenstoezicht. Het Europees Grens- en kustwachtagentschap en Europol moeten bij deze beoordeling worden betrokken.

(7) De bevoegdheid van de Commissie om overeenkomstig artikel 27, lid 4, van de Schengengrenscode advies uit te brengen, moet worden gewijzigd om rekening te houden met de nieuwe verplichtingen voor de lidstaten in verband met de risicobeoordeling, inclusief de samenwerking met de betrokken lidstaten. Wanneer het grenstoezicht aan de binnengrenzen langer dan zes maanden duurt, dient de Commissie verplicht advies uit te brengen. Ook de in artikel 27, lid 5, van de Schengengrenscode bedoelde overlegprocedure moet worden gewijzigd om rekening te houden met de rol van de agentschappen (Europees Grens- en kustwachtagentschap en Europol), met de klemtoon op de praktische uitvoering van diverse aspecten van de samenwerking tussen de lidstaten, met inbegrip van, in voorkomend geval, de coördinatie van verschillende maatregelen aan beide zijden van de grens.

(8) Om de herziene regels beter af te stemmen op de uitdagingen in verband met aanhoudende ernstige bedreigingen voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid, moet een specifieke mogelijkheid worden geboden tot verlenging van het grenstoezicht aan de binnengrenzen voor meer dan één jaar. Samen met een dergelijke verlenging moeten ook op het grondgebied vergelijkbare uitzonderlijke nationale maatregelen worden getroffen, zoals de afkondiging van de noodtoestand. In elk geval mag een dergelijke mogelijkheid niet leiden tot een verdere verlenging van het tijdelijke toezicht aan de binnengrenzen tot meer dan twee jaar.

(9) De verwijzing naar artikel 29 in artikel 25, lid 4, moet worden gewijzigd met het oog op de verduidelijking van de verhouding tussen de termijnen die van toepassing zijn op grond van artikel 29 en artikel 25 van de Schengengrenscode.

(10) De mogelijkheid om tijdelijk binnengrenstoezicht uit te oefenen als reactie op een specifieke bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid die langer dan een jaar aanhoudt, moet aan een specifieke procedure worden onderworpen.

(11) Daartoe moet de Commissie advies uitbrengen over de noodzaak en de evenredigheid van een dergelijke verlenging en, in voorkomend geval, over de samenwerking met de aangrenzende lidstaten.

(12) Gezien de aard van dergelijke maatregelen, die raken aan de nationale bevoegdheden betreffende uitvoering en handhaving inzake ernstige bedreigingen voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid, dienen de uitvoeringsbevoegdheden voor het vaststellen van aanbevelingen in het kader van die specifieke procedure uitzonderlijk aan de Raad te worden toegekend.

(13) De Raad kan, rekening houdend met het advies van de Commissie, een dergelijke buitengewone verdere verlenging aanbevelen en, in voorkomend geval, de voorwaarden voor samenwerking tussen de betrokken lidstaten bepalen, om ervoor te zorgen dat het om een uitzonderlijke maatregel gaat, die slechts zo lang blijft gelden als nodig en gerechtvaardigd is, en consistent is met de maatregelen die ook op het nationale grondgebied zijn getroffen om dezelfde specifieke bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid aan te pakken. De aanbeveling van de Raad moet een voorwaarde zijn voor elke verdere verlenging na de periode van een jaar en dus van dezelfde aard zijn als die waarin artikel 29 reeds voorziet.

(14) Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk in uitzonderlijke gevallen de verlenging mogelijk maken van opnieuw ingevoerd grenstoezicht aan een specifiek deel of specifieke delen van de binnengrenzen gedurende de periode die een lidstaat nodig heeft om adequaat te kunnen reageren op een aanhoudende dreiging van grensoverschrijdende aard, een aanvulling vormt op de bestaande regels inzake de tijdelijke herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen, kan deze niet door de lidstaten afzonderlijk worden bereikt; een wijziging van de op EU-niveau vastgestelde gemeenschappelijke regels is noodzakelijk. De Unie kan derhalve maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(15) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in Denemarken. Aangezien deze verordening voortbouwt op het Schengenacquis, beslist Denemarken overeenkomstig artikel 4 van dit protocol binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad deze verordening heeft vastgesteld, of het deze in zijn nationale recht zal omzetten.

(16) Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad 10 ; het Verenigd Koninkrijk neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze verordening, die dan ook niet bindend is voor, noch van toepassing is op deze lidstaat.

(17) Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad 11 ; Ierland neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze verordening, die dan ook niet bindend is voor, noch van toepassing is op deze lidstaat.

(18) Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis 12 die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, onder A, van Besluit 1999/437/EG van de Raad 13 .

(19) Wat Zwitserland betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis 14 die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, onder A, van Besluit 1999/437/EG 15 , in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad 16 .

(20) Wat Liechtenstein betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis 17 die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, onder A, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad 18 .

(21) Deze verordening is in overeenstemming met de grondrechten en de beginselen die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend.

(22) Verordening (EU) 2016/399 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.