Overwegingen bij COM(2017)648 - Wijziging van Richtlijn 92/106/EEG houdende vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor bepaalde vormen van gecombineerd vervoer van goederen tussen lidstaten

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
1) De negatieve impact van vervoer op de luchtverontreiniging, uitstoot van broeikasgassen, ongevallen, geluidshinder en congestie blijft een probleem voor de economie, de gezondheid en het welzijn van de Europese burgers. Ondanks het feit dat het wegvervoer de belangrijkste oorzaak is van die negatieve effecten verwacht men dat het vrachtvervoer over de weg tegen 2050 nog met 60 % zal groeien.

2) Het terugdringen van de negatieve effecten van vervoer blijft een van de belangrijkste doelstellingen van het vervoersbeleid van de Unie. Richtlijn 92/106/EEG 21 van de Raad, die in maatregelen voorziet om het gecombineerd aan te moedigen, is het enige rechtsinstrument van de Unie dat de verschuiving van goederenvervoer over de weg naar minder vervuilende vervoerswijzen, zoals de binnenvaart, de zeevaart en het spoor, direct stimuleert.

3) Het bereiken van de doelstelling om tegen 2030 30 %, en tegen 2050 zelfs meer dan 50 %, van het goederenvervoer over de weg over afstanden van meer dan 300 km te verschuiven naar andere energie-efficiëntere vervoerwijzen, zoals het spoor of de scheepvaart, om de prestaties van onze multimodale logistieke ketens te optimaliseren, verloopt trager dan verwacht en zal volgens de huidige prognoses niet lukken.

4) Richtlijn 92/106/EEG heeft bijgedragen tot de ontwikkeling van het EU-beleid inzake gecombineerd vervoer en tot een aanzienlijke modal shift van goederenvervoer over de weg naar andere vervoerswijzen. Door tekortkomingen bij de tenuitvoerlegging van de richtlijn, met name dubbelzinnige bewoordingen en achterhaalde bepalingen, samen met het beperkte toepassingsgebied van de steunmaatregelen, is de impact van de richtlijn sterk afgenomen.

5) Richtlijn 92/106/EEG moet worden vereenvoudigd en de tenuitvoerlegging ervan moet worden verbeterd middels een herziening van de economische stimulansen voor gecombineerd vervoer, ter bevordering van een verschuiving van goederenvervoer over de weg naar andere vervoerswijzen die milieuvriendelijker, veiliger en energie-efficiënter zijn en minder congestie veroorzaken.

6) Het volume binnenlands intermodaal vervoer vertegenwoordigt 19,3 % van het totale intermodaal vervoer in de Unie. Vanwege het beperkte toepassingsgebied van de definitie van gecombineerd vervoer komt binnenlands vervoer momenteel niet in aanmerking voor steun op grond van Richtlijn 92/106/EEG. De schadelijke effecten van binnenlands vervoer, en met name de verkeerscongestie en de uitstoot van broeikasgassen, overstijgen echter de nationale grenzen. Daarom moet gecombineerd vervoer binnen eenzelfde lidstaat in de werkingssfeer van Richtlijn 92/106/EEG worden opgenomen om de verdere ontwikkeling van het gecombineerd vervoer in de Unie te ondersteunen en dus bij te dragen tot een grotere verschuiving van het wegvervoer naar het spoor, de binnenvaart en de korte vaart.

7) Gecombineerd vervoer moet worden beschouwd als één enkele vervoersverrichting die rechtstreeks concurreert met unimodaal vervoer van de plaats van vertrek tot de eindbestemming. De regelgeving moet de gelijkwaardigheid waarborgen tussen internationaal gecombineerd vervoer en internationaal unimodaal vervoer enerzijds en tussen binnenlands gecombineerd vervoer en binnenlands unimodaal vervoer anderzijds.

8) In de huidige definitie van gecombineerd vervoer zijn verschillende maximumafstanden voor het wegtraject vastgesteld, afhankelijk van de andere vervoerswijze waarmee wordt gecombineerd, en voor het spoor is er geen vaste maximumafstand bepaald maar wordt met het begrip „dichtstbij gelegen geschikte station” enige flexibiliteit geboden om rekening te houden met bijzondere situaties. In de praktijk heeft die definitie voor heel wat problemen gezorgd door uiteenlopende interpretaties en specifieke moeilijkheden om de uitvoeringsvoorwaarden te bepalen. Die onduidelijkheden moeten worden weggewerkt en tegelijk moet een zekere flexibiliteit worden gewaarborgd.

9) In de huidige definitie van gecombineerd vervoer waarborgt de verplichting om ten minste 100 km met ander vervoer dan wegvervoer af te leggen dat de definitie het merendeel van het gecombineerd vervoer bestrijkt. Om met het wegvervoer te kunnen concurreren, worden het spoorvervoer en de korte vaart voor grote afstanden gebruikt. De minimumafstand zorgt er ook voor dat specifiek vervoer dat hoe dan ook zou plaatsvinden, zoals korte overtochten per veerboot of zeevaart, wordt uitgesloten. Door die beperkingen worden een deel van de binnenvaartactiviteiten rond havens en in en rond steden, die een grote bijdrage leveren tot het terugdringen van de congestie op het wegennet in zeehavens en hun onmiddellijke hinterland en tot het beperken van de milieuhinder in steden, niet als gecombineerd vervoer beschouwd. Daarom zou het nuttig zijn de minimumafstand te schrappen, maar moet de uitsluiting van bepaalde activiteiten, zoals diepzeevervoer of korte overtochten met een veerboot, wel worden gehandhaafd.

10) De minimumafmetingen van laadeenheden die op dit moment in de definitie van gecombineerd vervoer zijn opgenomen, kunnen een belemmering vormen voor de toekomstige ontwikkeling van innovatieve intermodale stedelijke vervoersoplossingen. De mogelijkheid om laadeenheden door middel van bestaande normen te identificeren, kan de afhandeling in terminals daarentegen versnellen en het gecombineerd vervoer faciliteren om een vlottere behandeling van specifieke laadeenheden te vergemakkelijken en te waarborgen dat zij toekomstbestendig zijn.

11) Het verouderde gebruik van stempels om te bewijzen dat er sprake is van gecombineerd vervoer, staat een effectieve handhaving of controle op de subsidiabiliteit in het kader van Richtlijn 92/106/EEG in de weg. Het bewijsmateriaal dat nodig is om te bewijzen dat er sprake is van gecombineerd vervoer moet worden verduidelijkt, net als de manier waarop dat bewijs moet worden geleverd. Het gebruik en de verzending van elektronische vervoersinformatie, die het verstrekken van relevante bewijsstukken moet vergemakkelijken, en de verwerking daarvan door de bevoegde autoriteiten, moeten worden aangemoedigd. Het gebruikte formaat moet betrouwbaar en authentiek zijn. Bij het regelgevingskader en de initiatieven voor de vereenvoudiging van de administratieve procedures en de digitalisering van de vervoersaspecten moet rekening worden gehouden met de ontwikkelingen op EU-niveau.

12) De werkingssfeer van de huidige economische steunmaatregelen als gedefinieerd in Richtlijn 92/106/EEG is strikt beperkt tot fiscale maatregelen (de terugbetaling of vermindering van belasting) die alleen gelden voor gecombineerd rail/wegvervoer. Die maatregelen moeten worden uitgebreid tot gecombineerd vervoer over de binnenwateren en over zee. Andere relevante soorten maatregelen, zoals investeringssteun voor infrastructuur of verschillende economische steunmaatregelen, moeten eveneens worden ondersteund.

13) De belangrijkste infrastructurele bottlenecks voor de verschuiving van goederenvervoer over de weg naar andere vervoerswijzen hebben te maken met de overslagterminals. De huidige spreiding en dekking van overslagterminals in de Unie, ten minste op het bestaande TEN-T-kernnetwerk en het uitgebreide netwerk, is ontoereikend en de bestaande overslagterminals naderen hun verzadigingspunt en moeten verder worden ontwikkeld om in te spelen op de algemene groei van het goederenvervoer. Investeren in overslagcapaciteit kan de algemene overslagkosten drukken en daardoor, zoals in sommige lidstaten is gebleken, tot een afgeleide modal shift leiden. De lidstaten moeten er bijgevolg, in coördinatie met naburige lidstaten en de Commissie, voor zorgen dat er meer overslagterminals voor gecombineerd vervoer worden gebouwd of ter beschikking van de vervoerders worden gesteld. Dit zou het gebruik van alternatieven voor het goederenvervoer over de weg stimuleren en de modal shift versterken, waardoor gecombineerd vervoer competitiever wordt dan zuiver wegvervoer. Minstens op het bestaande TEN-T-kernnetwerk en uitgebreide netwerk moet een grotere dekking en capaciteit van overslagterminals worden gerealiseerd. Op elk verzendpunt in de EU moet gemiddeld minstens één geschikte overslagterminal voor gecombineerd vervoer beschikbaar zijn binnen een afstand van 150 km.

14) De lidstaten moeten, bovenop de bestaande maatregelen, aanvullende economische steunmaatregelen invoeren die op de verschillende onderdelen van gecombineerd vervoer zijn gericht om het goederenvervoer over de weg terug te dringen en het gebruik van andere vervoerswijzen, zoals het spoor, de binnenvaart en de zeevaart, aan te moedigen, waardoor de luchtverontreiniging, de uitstoot van broeikasgassen, het aantal verkeersongevallen, de lawaaihinder en de congestie afnemen. Die maatregelen kunnen betrekking hebben op een vermindering van bepaalde belastingen of vervoerstarieven, subsidies voor intermodale laadeenheden die effectief via gecombineerd vervoer worden vervoerd of de gedeeltelijke terugbetaling van de overslagkosten.

15) Steunmaatregelen voor infrastructuur voor gecombineerd vervoer moeten ten uitvoer worden gelegd overeenkomstig de staatssteunregels in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

16) Steunmaatregelen moeten desgevallend tussen de lidstaten en de Commissie worden gecoördineerd.

17) Steunmaatregelen moeten ook regelmatig door de lidstaten worden geëvalueerd om hun doeltreffendheid en efficiëntie te waarborgen.

18) Voor de toepassing van deze richtlijn mag geen onderscheid worden gemaakt tussen gecombineerd vervoer voor rekening van derden en gecombineerd vervoer voor eigen rekening.

19) Om in te spelen op de ontwikkeling van het vervoer in de Unie, en met name de markt voor gecombineerd vervoer, dienen de lidstaten op regelmatige basis relevante gegevens en informatie te verzamelen en aan de Commissie te rapporteren en moet de Commissie om de vier jaar een verslag over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn indienen bij het Europees Parlement en de Raad.

20) Transparantie is belangrijk voor alle actoren in het gecombineerd vervoer en met name de actoren die de impact van deze richtlijn ondervinden. Om die transparantie te ondersteunen en verdere samenwerking te bevorderen, moeten in elke lidstaat bevoegde instanties worden aangewezen.

21) Teneinde rekening te houden met de marktontwikkelingen en de technische vooruitgang moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie worden gedelegeerd met betrekking tot de aanvulling van deze richtlijn met nadere gegevens in verband met de door de lidstaten te rapporteren informatie over gecombineerd vervoer. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden geschikte raadplegingen houdt, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven 22 . Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, dienen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip te ontvangen als de deskundigen van de lidstaten, en dienen hun deskundigen systematisch toegang te hebben tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

22) Aangezien de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk de verschuiving van wegvervoer naar milieuvriendelijkere vervoerswijzen bevorderen en aldus de negatieve externe effecten van het vervoersysteem van de Unie beperken, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar, vanwege het overwegend grensoverschrijdend karakter van het gecombineerd goederenvervoer en de daaraan gekoppelde infrastructuur en van de problemen die met deze richtlijn worden aangepakt, beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen vaststellen, in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel als uiteengezet in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken,

23) Richtlijn 92/106/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,