Overwegingen bij COM(2018)374 - Specifieke bepalingen voor de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" (Interreg) en financieringsinstrumenten voor extern optreden

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) Krachtens artikel 176 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) bedoeld om een bijdrage te leveren aan het ongedaan maken van de belangrijkste regionale onevenwichtigheden in de Unie. Uit hoofde van dat artikel en artikel 174, tweede en derde alinea, VWEU moet het EFRO een bijdrage leveren om de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio's en de achterstand van de minst begunstigde regio's te verkleinen, waarbij bijzondere aandacht moet worden besteed aan bepaalde categorieën regio's, waaronder grensoverschrijdende regio's expliciet zijn vermeld.

(2) In Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] van het Europees Parlement en de Raad 21 zijn de gemeenschappelijke bepalingen voor het EFRO en enkele andere fondsen vastgelegd en in Verordening (EU) [nieuwe EFRO-verordening] van het Europees Parlement en de Raad 22 zijn bepalingen betreffende de specifieke doelstellingen en het toepassingsgebied van EFRO-steun vastgelegd. Er moeten nu specifieke bepalingen worden vastgesteld betreffende de doelstelling 'Europese territoriale samenwerking' (Interreg), in het kader waarvan een of meer lidstaten grensoverschrijdend samenwerken met het oog op effectieve programmering, met inbegrip van bepalingen over technische bijstand, toezicht, evaluatie, communicatie, subsidiabiliteit, beheer en controle, alsmede financieel beheer.

(3) Teneinde de harmonieuze ontwikkeling van de Unie op verschillende niveaus te ondersteunen, moet het EFRO in het kader van de doelstelling 'Europese territoriale samenwerking' (Interreg) steun verlenen voor grensoverschrijdende samenwerking, transnationale samenwerking, maritieme samenwerking, samenwerking tussen ultraperifere gebieden en interregionale samenwerking.

(4) De component grensoverschrijdende samenwerking moet tot doel hebben gemeenschappelijke uitdagingen die in de grensregio's door de betrokkenen gezamenlijk zijn vastgesteld, aan te gaan en het onbenutte groeipotentieel in grensgebieden te exploiteren, zoals aangetoond in de mededeling van de Commissie "Groei en cohesie stimuleren in grensregio's van de EU" 23 ("mededeling over grensregio's"). De grensoverschrijdende component moet derhalve worden beperkt tot samenwerking rond landgrenzen; grensoverschrijdende samenwerking rond zeegrenzen moet in de transnationale component worden opgenomen.

(5) De component grensoverschrijdende samenwerking heeft ook betrekking op samenwerking tussen een of meer lidstaten en een of meer landen of gebieden buiten de Unie. Het opnemen van interne en externe grensoverschrijdende samenwerking in het kader van deze verordening moet voor de programma-autoriteiten in de lidstaten en voor de autoriteiten van partners en begunstigden buiten de Unie tot een flinke vereenvoudiging en stroomlijning van de toepasselijke bepalingen leiden in vergelijking met de programmeringsperiode 2014-2020.

(6) De component transnationale samenwerking en maritieme samenwerking moet tot doel hebben de samenwerking te versterken door middel van acties die bijdragen tot de geïntegreerde territoriale ontwikkeling in samenhang met de prioriteiten van het cohesiebeleid van de Unie, en moet tevens maritieme grensoverschrijdende samenwerking omvatten. Tijdens de programmeringsperiode 2014-2020 moest transnationale samenwerking grotere gebieden op het vasteland van de Unie bestrijken, terwijl maritieme samenwerking gebieden rond zeebekkens moest bestrijken en grensoverschrijdende samenwerking langs zeegrenzen moest integreren. Teneinde eerdere maritieme grensoverschrijdende samenwerking in een groter kader van maritieme samenwerking te kunnen blijven uitvoeren, is maximale flexibiliteit nodig, met name door het te bestrijken gebied, de specifieke doelstellingen voor een dergelijke samenwerking, de vereisten voor een projectpartnerschap vast te stellen en subprogramma's en specifieke directiecomités op te zetten.

(7) Op basis van de ervaringen met grensoverschrijdende en transnationale samenwerking in de ultraperifere gebieden tijdens de programmeringsperiode 2014-2020, waar de combinatie van beide componenten in één programma per samenwerkingsgebied voor programma-autoriteiten en begunstigden niet tot voldoende vereenvoudiging heeft geleid, moet een specifieke component ultraperifere gebieden worden vastgesteld om ultraperifere gebieden in staat te stellen zo doeltreffend en eenvoudig mogelijk met naburige landen en gebieden samen te werken.

(8) Op basis van de ervaringen met de programma's voor interregionale samenwerking in het kader van Interreg en het gebrek aan dergelijke samenwerking bij programma's in het kader van de doelstelling 'investeren in werkgelegenheid en groei' tijdens de programmeringsperiode 2014-2020, moet de component interregionale samenwerking met zich meer in het bijzonder richten op de verbetering van de effectiviteit van het cohesiebeleid. Die component moet derhalve tot twee programma's worden beperkt, één om alle mogelijke ervaringen, innovatieve benaderingswijzen en capaciteitsopbouw voor programma's in het kader van beide doelstellingen mogelijk te maken en om Europese groeperingen voor territoriale samenwerking (EGTS) te stimuleren die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1082/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad 24 zijn of worden opgezet, en één om de analyse van ontwikkelingstrends te verbeteren. Projectgebaseerde samenwerking in de gehele Unie moet in de nieuwe component betreffende investeringen in interregionale innovatie worden opgenomen en moet nauw aansluiten bij de uitvoering van de mededeling van de Commissie "Versterking van innovatie in de Europese regio's: strategieën voor veerkrachtige, inclusieve en duurzame groei" 25 , met name om platforms voor thematische slimme specialisatie op gebieden als energie, industriële modernisering of landbouw en voedingsmiddelen. Geïntegreerde territoriale ontwikkeling gericht op functionele stedelijke gebieden of stedelijke gebieden moet ten slotte in programma's in het kader van de doelstelling 'investeren in werkgelegenheid en groei' en in één begeleidend instrument, het 'Stedelijk Europa-initiatief', worden geconcentreerd. De twee programma's in het kader van de component interregionale samenwerking moeten voor de gehele Unie gelden en ook openstaan voor de deelname van derde landen.

(9) Er moeten objectieve criteria worden vastgesteld om te bepalen welke regio's en gebieden subsidiabel zijn. De aanwijzing van subsidiabele regio's en gebieden op het niveau van de Unie moet daarom worden gebaseerd op de gemeenschappelijke indeling van de regio's die is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad 26 .

(10) Het is nodig samenwerking in alle mogelijke dimensies met de naburige derde landen van de Unie verder te ondersteunen of, waar nodig, tot stand te brengen, aangezien zulke samenwerking een belangrijke beleidsinstrument voor regionale ontwikkeling is en de regio's van de lidstaten die aan derde landen grenzen, daarvan profijt moeten trekken. Te dien einde moeten het EFRO en de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie, IPA 27 , NDICI 28 en OCTP 29 , programma's ondersteunen in het kader van grensoverschrijdende samenwerking, transnationale samenwerking en maritieme samenwerking, samenwerking tussen ultraperifere gebieden en interregionale samenwerking. De steunverlening uit het EFRO en de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie moeten op wederkerigheid en evenredigheid zijn gebaseerd. Voor het IPA III-CBC en het NDICI-CBC moet de steunverlening uit het EFRO worden aangevuld met ten minste een gelijkwaardige bedrag uit het IPA III-CBC en het NDICI-CBC, tot een maximumbedrag als vastgesteld in de respectieve rechtshandeling, dat wil zeggen maximaal 3 % van de financiële toewijzing in het kader van het IPA III en maximaal 4 % van de financiële toewijzing in het kader van het geografische nabuurschapsprogramma uit hoofde van artikel 4, lid 2, onder a), van het NDICI.

(11) Steunverlening uit het IPA III moet voornamelijk gericht zijn op het ondersteunen van begunstigden van het IPA bij de versterking van democratische instellingen en de rechtsstaat, de hervorming van justitie en het openbaar bestuur, de naleving van grondrechten en de bevordering van gendergelijkheid, tolerantie, sociale inclusie en non-discriminatie. IPA-steun moet gericht blijven op het ondersteunen van de inspanningen van de begunstigden van het IPA om de regionale, macroregionale en grensoverschrijdende samenwerking, alsmede de territoriale ontwikkeling te verbeteren, onder andere door het uitvoeren van macroregionale strategieën van de Unie. Daarnaast moet IPA-steun zich richten op veiligheid, migratie en grensbeheer, waarbij toegang tot internationale bescherming wordt gewaarborgd, relevante informatie wordt gedeeld, grenscontrole wordt versterkt en gezamenlijke inspanningen in de strijd tegen irreguliere migratie en migrantensmokkel worden geleverd.

(12) Wat de NDICI-steun betreft, moet de Unie met naburige landen bijzondere betrekkingen ontwikkelen die erop gericht zijn een ruimte van welvaart en goed nabuurschap tot stand te brengen welke stoelt op de waarden van de Unie en welke gekenmerkt wordt door nauwe en vreedzame betrekkingen die gebaseerd zijn op samenwerking. Deze verordening en het NDICI moeten derhalve de interne en externe aspecten van de relevante macroregionale strategieën ondersteunen. Die initiatieven zijn van strategisch belang en bieden zinvolle politieke kaders voor de verdieping van de betrekkingen met en tussen de partnerlanden, op basis van wederzijdse verantwoordingsplicht, gedeelde betrokkenheid en verantwoordelijkheid.

(13) Het is belangrijk dat de EDEO en de Commissie bij de voorbereiding van de strategische programmering en van Interreg-programma's met EFRO- en NDICI-steun hun rol blijven vervullen, zoals vastgelegd in Besluit 2010/427/EU van de Raad 30 .

(14) Gezien de specifieke situatie van de ultraperifere gebieden in de Unie moeten maatregelen worden vastgesteld betreffende de voorwaarden waaronder deze regio's toegang tot de structuurfondsen kunnen krijgen. Derhalve moeten sommige bepalingen van deze verordening aan de specifieke kenmerken van de ultraperifere regio's worden aangepast om de samenwerking met hun buurlanden te vereenvoudigen en te bevorderen, waarbij rekening wordt gehouden met de mededeling van de Commissie 'Een nieuw en sterker strategisch partnerschap met de ultraperifere gebieden van de EU' 31 .

(15) Het is nodig de middelen die aan elk van de verschillende componenten van Interreg moeten worden toegewezen, vast te stellen, met inbegrip van het aandeel van elke lidstaat in de totale bedragen voor de grensoverschrijdende samenwerking, de transnationale samenwerking en maritieme samenwerking, de samenwerking tussen ultraperifere gebieden en de interregionale samenwerking en de mogelijkheden voor de lidstaten, wat de flexibiliteit tussen deze componenten betreft. In vergelijking met de programmeringsperiode 2014-2020 moet het aandeel voor grensoverschrijdende samenwerking worden verminderd, terwijl het aandeel voor transnationale samenwerking en maritieme samenwerking wegens de integratie van maritieme samenwerking moet worden vergroot, en er moet een nieuwe component samenwerking tussen ultraperifere gebieden worden gecreëerd.

(16) Teneinde de steun uit het EFRO en de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie zo doeltreffend mogelijk te gebruiken, moet een mechanisme worden ingesteld om de teruggave van dergelijke steun organiseren, wanneer programma's voor externe samenwerking niet kunnen worden vastgesteld of moeten worden beëindigd; dit geldt ook voor programma's in samenwerking met derde landen die geen steun ontvangen uit een financieringsinstrument van de Unie. Door middel van dat mechanisme moet gestreefd worden naar een optimale werking van de programma's en een maximale coördinatie tussen die instrumenten.

(17) In het kader van Interreg moet het EFRO tot de specifieke doelstellingen in het kader het cohesiebeleid bijdragen. De lijst van de specifieke doelstellingen uit hoofde van de verschillende thematische doelstellingen moet echter aan de specifieke behoeften van Interreg worden aangepast, door aanvullende specifieke doelstellingen uit hoofde van de beleidsdoelstelling 'een socialer Europa door de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten' vast te stellen om steun van het ESF-type mogelijk te maken.

(18) In de context van de unieke en specifieke omstandigheden op het eiland Ierland en met het oog op de ondersteuning van de Noord-Zuid-samenwerking in het kader van het Goede Vrijdagakkoord, moet een nieuw grensoverschrijdend Peace-Plus-programma worden voortgezet en voortbouwen op de werkzaamheden van eerdere programma's van de aangrenzende graafschappen van Ierland en Noord-Ierland. Rekening houdend met het praktische belang van het programma, is het noodzakelijk om te waarborgen dat, wanneer het functioneert ter ondersteuning van vrede en verzoening, het EFRO ook bijdraagt tot de bevordering van sociale en economische stabiliteit in de betrokken regio's, met name door maatregelen ter bevordering van de samenhang tussen de gemeenschappen. Gezien de specifieke kenmerken van het programma moet het op een geïntegreerde manier worden beheerd, waarbij de bijdrage van het Verenigd Koninkrijk als externe bestemmingsontvangsten in het programma worden opgenomen. Bovendien mogen bepaalde voorschriften voor de selectie van concrete acties in deze verordening niet op dat programma van toepassing zijn voor wat betreft concrete acties ter ondersteuning van vrede en verzoening.

(19) In deze verordening moeten twee specifieke doelstellingen voor Interreg worden toegevoegd, één om de specifieke doelstelling van de versterking van de institutionele capaciteit te ondersteunen, waarbij de juridische en administratieve samenwerking wordt verbeterd, met name wanneer deze samenhangt met de uitvoering van de mededeling over grensregio's, en de samenwerking tussen burgers en instellingen en de ontwikkeling en coördinatie van macroregionale en zeebekkenstrategieën te intensiveren, en één om specifieke onderwerpen op het gebied van externe samenwerking aan te pakken, zoals veiligheid, beveiliging, beheer van grensoverschrijdingen en migratie.

(20) Het grootste gedeelte van de steun van de Unie moet aan een beperkt aantal beleidsdoelstellingen worden besteed om het effect van Interreg zo groot mogelijk te maken.

(21) Bepalingen over de voorbereiding, goedkeuring en wijziging van Interreg-programma's, alsmede over territoriale ontwikkeling, over de selectie van concrete acties, over toezicht en evaluatie, over de programma-autoriteiten, over audit van concrete acties en over transparantie en communicatie moeten aan de specifieke kenmerken van de Interreg-programma's worden aangepast in vergelijking met de bepalingen van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening].

(22) De bepalingen over de criteria die voor concrete acties gelden om als echt gezamenlijk en coöperatief te worden beschouwd, over het partnerschap binnen een concrete Interreg-actie en over de verplichtingen van de eerstverantwoordelijke partner, zoals tijdens de programmeringsperiode 2014-2020 vastgelegd, moeten worden voortgezet. Interreg-partners moeten echter in alle vier dimensies (ontwikkeling, uitvoering, personeelsvoorziening en financiering) samenwerken en in het kader van de samenwerking tussen ultraperifere gebieden drie van de vier, aangezien het eenvoudiger moet worden steun van het EFRO en van financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie zowel op programmaniveau als op het niveau van een concrete actie te combineren.

(23) Sinds de start van Interreg zijn er fondsen voor kleinschalige projecten in het leven geroepen die niet onder specifieke bepalingen vielen; de voorschriften voor deze fondsen moeten worden verduidelijkt. Zoals ook blijkt uit het advies van het Comité van de Regio's over people-to-people- en kleinschalige projecten in programma's voor grensoverschrijdende samenwerking 32 , spelen dergelijke fondsen voor kleinschalige projecten een belangrijke rol bij het opbouwen van vertrouwen tussen burgers en instellingen, bieden zij een grote Europese toegevoegde waarde en dragen zij aanzienlijk bij tot de algemene doelstelling van programma's voor grensoverschrijdende samenwerking doordat belemmeringen voor grensoverschrijdende interactie worden overwonnen en grensgebieden en de bewoners ervan met elkaar geïntegreerd raken. Om het beheer van de financiering van kleine projecten door de eindontvangers, die vaak niet gewend zijn EU-financiering aan te vragen, te vereenvoudigen, moet onder een bepaalde drempel het gebruik van vereenvoudigde kostenopties en vaste bedragen verplicht worden gesteld.

(24) Vanwege de deelneming van meer dan één lidstaat en de daaruit voortvloeiende hogere administratieve kosten, met name voor controles en vertalingen, moet het maximumbedrag van de uitgaven voor technische bijstand hoger zijn dan in het kader van de doelstelling 'investeren in werkgelegenheid en groei'. Ter compensatie van de hogere administratieve kosten moeten de lidstaten worden aangespoord om de administratieve lasten van de tenuitvoerlegging van gezamenlijke projecten waar mogelijk te verminderen. Bovendien moeten Interreg-programma's met beperkte steun van de Unie of programma's voor externe grensoverschrijdende samenwerking een bepaald minimumbedrag voor technische bijstand ontvangen om voldoende financiering voor doeltreffende activiteiten inzake technische bijstand te garanderen.

(25) Krachtens de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 moeten de fondsen worden geëvalueerd op basis van gegevens die uit hoofde van specifieke voorschriften voor toezicht worden verzameld, waarbij echter overregulering en administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, worden vermeden. Waar passend kunnen in die voorschriften ook meetbare indicatoren worden opgenomen op basis waarvan gegevens over de effecten van de fondsen in de praktijk worden verzameld.

(26) Op basis van ervaringen in de programmeringsperiode 2014-2020 moet het systeem waarbij een duidelijke hiërarchie van subsidiabiliteitsregels voor uitgaven is vastgesteld, worden voortgezet, waarbij het beginsel wordt gehandhaafd dat subsidiabiliteitsregels voor uitgaven op Unieniveau of voor een Interreg-programma in zijn geheel worden vastgesteld ter voorkoming van mogelijke contradicties of inconsistenties tussen de verschillende verordeningen dan wel tussen verordeningen en de nationale regelgeving. Aanvullende voorschriften die door één lidstaat zijn vastgesteld en alleen op de begunstigden in die lidstaat van toepassing zijn, moeten tot een strikt minimum worden beperkt. Met name de voor de programmeringsperiode 2014-2020 vastgelegde bepalingen van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 481/2014 van de Commissie 33 moeten in deze verordening worden geïntegreerd.

(27) De lidstaten moeten worden aangemoedigd om de taken van de beheersautoriteit toe te vertrouwen aan een EGTS of om een dergelijke groepering, net als andere grensoverschrijdende juridische entiteiten, verantwoordelijk te stellen voor het beheer van een subprogramma, een geïntegreerde territoriale investering of een of meer fondsen voor kleinschalige projecten of als enige partner te laten optreden.

(28) Om de voor de programmeringsperiode 2014-2020 ingestelde betalingsketen voort te zetten, d.w.z. van de Commissie via de certificeringsautoriteit naar de eerstverantwoordelijke partner, moet die betalingsketen onder de boekhoudfunctie worden voortgezet. De steun van de Unie moet aan de eerstverantwoordelijke partner worden betaald, tenzij dit tussen de eerstverantwoordelijke en de andere partners tot dubbele vergoedingen voor omzetting naar euro en terug naar een andere valuta of omgekeerd leidt.

(29) Uit hoofde van artikel [63, lid 9,] van Verordening (EU, Euratom) [FR-Omnibus] moet in sectorspecifieke regelgeving rekening worden gehouden met de behoeften van de programma's voor Europese territoriale samenwerking (Interreg), met name wat betreft de auditfunctie. De bepalingen over het jaarlijks auditoordeel, het jaarlijkse controleverslag en de audits van concrete acties moeten derhalve worden vereenvoudigd en worden aangepast aan die programma's waarbij meer dan één lidstaat is betrokken.

(30) Met betrekking tot de terugvordering wegens onregelmatigheden moet een duidelijke keten van financiële aansprakelijkheid worden vastgesteld van de enige of andere partners via de eerstverantwoordelijke partner en de beheersautoriteit naar de Commissie. Er moet een bepaling worden opgenomen betreffende de aansprakelijkheid van lidstaten, derde landen, partnerlanden of landen en gebieden overzee (LGO's), wanneer terugvordering van de enige of andere of eerstverantwoordelijke partner niet mogelijk is, in de zin dat de lidstaat dan aan de beheersautoriteit terugbetaald. In het kader van Interreg-programma's is derhalve geen ruimte voor oninbare bedragen op het niveau van begunstigden. De voorschriften moeten echter worden verduidelijkt voor het geval dat een lidstaat, derde land, partnerland of LGO niet aan de beheersautoriteit terugbetaald. Ook de verplichtingen van de eerstverantwoordelijke partner voor terugbetaling moeten worden verduidelijkt. De beheersautoriteit mag met name de eerstverantwoordelijke partner er niet toe verplichten in de ander land een gerechtelijke procedure te starten.

(31) Om zowel in de deelnemende lidstaten als in derde landen, partnerlanden of LGO's een zoveel mogelijk gemeenschappelijke reeks regels toe te passen, moet deze verordening ook van toepassing zijn op de deelname van derde landen, partnerlanden of LGO's, tenzij er in een specifiek hoofdstuk van deze verordening specifieke regels zijn vastgelegd. Naast Interreg-programma-autoriteiten kunnen ook vergelijkbare autoriteiten in derde landen, partnerlanden of LGO's bestaan. Het beginpunt voor de subsidiabiliteit van uitgaven moet samenhangen met de ondertekening van de financieringsovereenkomst door het desbetreffende derde land, partnerland of LGO. Voor de uitbesteding aan begunstigden in het derde land, partnerland of LGO gelden de voorschriften voor overheidsopdrachten voor extern optreden van Verordening (EU, Euratom) [nieuwe FR-Omnibus] van het Europees Parlement en de Raad 34 . De procedures voor de sluiting van een financieringsovereenkomst met elk van de derde landen, partnerlanden of LGO's, alsmede van de overeenkomst tussen de beheersautoriteit en elk derde land, partnerland of LGO betreffende steun uit een financieringsinstrument voor extern optreden van de Unie of in geval van overdracht van een aanvullende bijdrage van een derde land, partnerland of LGO naar het Interreg-programma anders dan nationale medefinanciering moeten worden vastgelegd.

(32) Hoewel Interreg-programma's waarin derde landen, partnerlanden of LGO's deelnemen, in gedeeld beheer moeten worden uitgevoerd, mag samenwerking tussen ultraperifere gebieden in indirect beheer worden uitgevoerd. Er moeten specifieke voorschriften worden opgesteld over hoe die programma's geheel of gedeeltelijk in indirect beheer moeten worden uitgevoerd.

(33) Op basis van de ervaringen tijdens de programmeringsperiode 2014-2020 met grote infrastructuurprojecten in het kader van programma's voor grensoverschrijdende samenwerking uit hoofde van het Europees nabuurschapsinstrument moeten de procedures worden vereenvoudigd. De Commissie moet zich echter bepaalde rechten voorbehouden betreffende de selectie van dergelijke projecten.

(34) Aan de Commissie moeten uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om de lijsten van Interreg-programma's en de lijst van het totale bedrag aan steun van de Unie voor elk Interreg-programma vast te stellen en te wijzigen en om besluiten tot goedkeuring van Interreg-programma's en wijzigingen daarvan vast te stellen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren 35 . Hoewel deze handelingen van algemene aard zijn, moet de raadplegingsprocedure worden toegepast, aangezien deze alleen de technische uitvoering van de bepalingen betreffen.

(35) Om eenvormige voorwaarden voor de vaststelling of wijziging van Interreg-programma's te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Programma's voor externe grensoverschrijdende samenwerking moeten echter, indien van toepassing, voldoen aan de comitéprocedures die in de Verordeningen (EU) [IPA III] en (EU) [NDICI] zijn vastgelegd betreffende het eerste goedkeuringsbesluit van die programma's.

(36) Teneinde bepaalde niet-essentiële onderdelen van deze verordening aan te vullen of te wijzigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU de bijlage betreffende het model voor Interreg-programma's te wijzigen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen plaatsvinden in overeenstemming met de beginselen die in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 zijn vastgelegd. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(37) Aangezien het doel van deze verordening, namelijk het stimuleren van samenwerking tussen lidstaten en tussen lidstaten en derde landen, partnerlanden of LGO's, niet voldoende kan worden verwezenlijkt door de lidstaten maar beter op Unieniveau kan worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.