Overwegingen bij COM(2019)624 - Standpunt EU op de 63e zitting van de Commissie Verdovende Middelen over het opnemen van stoffen in de lijsten bij verdragen inzake verdovende middelen en psychotrope stoffen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) Het Enkelvoudig Verdrag van de Verenigde Naties (VN) inzake verdovende middelen van 1961, zoals gewijzigd bij het Protocol van 1972 14 , hierna het “Verdrag inzake verdovende middelen” genoemd, is op 8 augustus 1975 in werking getreden.

(2) Overeenkomstig artikel 3 van het Verdrag inzake verdovende middelen kan de Commissie Verdovende Middelen besluiten bepaalde stoffen toe te voegen aan de lijsten die aan dat Verdrag zijn gehecht. Zij kan de lijsten alleen wijzigen in overeenstemming met de aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), maar zij kan ook besluiten de door de WHO aanbevolen wijzigingen niet aan te brengen.

(3) Het VN-Verdrag inzake psychotrope stoffen van 1971, hierna het “Verdrag inzake psychotrope stoffen” 15 genoemd, is op 16 augustus 1976 in werking getreden.

(4) Overeenkomstig artikel 2 van het Verdrag inzake psychotrope stoffen kan de Commissie Verdovende Middelen op grond van aanbevelingen van de WHO besluiten bepaalde stoffen toe te voegen aan de lijsten die aan dat Verdrag zijn gehecht of, stoffen daarvan af te voeren. Zij beschikt over een ruime discretionaire bevoegdheid om rekening te houden met economische, sociale, juridische, administratieve en andere factoren, maar mag niet naar willekeur handelen.

(5) Wijzigingen van de aan beide verdragen gehechte lijsten hebben directe gevolgen voor het toepassingsgebied van het Unierecht inzake drugscontrole. Kaderbesluit 2004/757/JBZ van de Raad 16 is van toepassing op de stoffen die in de lijsten bij deze overeenkomsten zijn opgenomen. Iedere wijziging van de aan die verdragen gehechte lijsten heeft dus rechtstreeks gevolgen voor de gemeenschappelijke regels van de Unie en wijzigt de strekking ervan, zoals bedoeld in artikel 3, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

(6) De Commissie Verdovende Middelen zal op haar drieënzestigste zitting, die van 2 tot en met 6 maart 2020 in Wenen zal plaatsvinden, besluiten vaststellen betreffende cannabis en cannabisgerelateerde stoffen die reeds aan controle zijn onderworpen op grond van het Verdrag inzake verdovende middelen of het Verdrag inzake psychotrope stoffen.

(7) De Unie is geen partij bij de betrokken VN-Verdragen. Zij heeft de status van waarnemer in de Commissie Verdovende Middelen, waarvan in maart 2020 dertien lidstaten stemgerechtigd lid zullen zijn 17 . Daarom is het noodzakelijk dat de Raad de lidstaten machtigt om het standpunt van de Unie over het toevoegen van stoffen aan de lijsten die zijn gehecht aan het Verdrag inzake verdovende middelen en aan het Verdrag inzake psychotrope stoffen uit te dragen, aangezien de besluiten betreffende het toevoegen van nieuwe stoffen aan de lijsten die aan die verdragen zijn gehecht, onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen.

(8) De WHO heeft betreffende cannabis en cannabisgerelateerde stoffen op 24 januari 2019 zes aanbevelingen ingediend 18 naar aanleiding van de kritische evaluatie die is uitgevoerd tijdens de 41e vergadering van het WHO-deskundigencomité inzake drugsafhankelijkheid, hierna het “WHO-deskundigencomité” genoemd. Deze aanbevelingen zijn niet gericht op het toestaan van recreatief gebruik van cannabis of cannabisgerelateerde stoffen.

(9) Volgens de beoordeling van het WHO-deskundigencomité is het niet bijzonder waarschijnlijk dat cannabis en cannabishars negatieve effecten hebben die vergelijkbaar zijn met die van de andere stoffen op lijst IV van het Verdrag inzake verdovende middelen. Bovendien hebben cannabispreparaten het therapeutisch potentieel aangetoond voor de behandeling van pijn en andere aandoeningen, zoals epilepsie en spasticiteit bij multiple sclerose.

(10) De WHO was van mening dat cannabis en cannabishars zouden moeten worden geplaatst op een lijst met een controleniveau dat schade door het gebruik van cannabis voorkomt en tegelijkertijd geen belemmering vormt voor de toegang tot en het onderzoek naar en de ontwikkeling van cannabisgerelateerde preparaten voor medisch gebruik. De WHO heeft dan ook geconcludeerd dat de opname van cannabis en cannabishars in lijst IV niet in overeenstemming is met de criteria voor de opname van een geneesmiddel in lijst IV.

(11) Deze aanbeveling houdt geen wijziging in van het internationale controleniveau voor cannabis en cannabishars, aangezien deze stoffen ook in lijst I bij het Verdrag inzake verdovende middelen zullen worden gehandhaafd. De aanbeveling houdt naar behoren rekening met de wetenschappelijke ontwikkelingen op het gebied sinds cannabis en cannabishars voor het eerst in het Verdrag inzake verdovende middelen werden opgenomen. Het schrappen van cannabis en van cannabishars uit lijst IV van het Verdrag inzake verdovende middelen zou gunstig zijn voor de bevordering van de collectieve kennis van zowel het therapeutische nut als mogelijk daarmee samenhangende schadelijke gevolgen van cannabis.

(12) Daarom zouden de lidstaten het standpunt moeten innemen dat cannabis en cannabishars moeten worden geschrapt van lijst IV bij het Verdrag inzake verdovende middelen.

(13) Volgens de beoordeling van het WHO-deskundigencomité hebben delta-9-tetrahydrocannabinol en zijn actieve stereo-isomeer dronabinol, met name in illegaal verkregen vormen met een hoge zuiverheid, een potentieel voor negatieve effecten, afhankelijkheid en misbruik dat ten minste even groot is als dat van cannabis, een stof die in lijst I bij het Verdrag inzake verdovende middelen is opgenomen. Een stof die kan leiden tot misbruik en negatieve effecten die vergelijkbaar zijn met die van een stof die reeds in een lijst bij het Verdrag inzake verdovende middelen is opgenomen, zou normaliter op dezelfde lijst als die stof worden geplaatst. Aangezien delta-9-tetrahydrocannabinol kan leiden tot misbruik dat vergelijkbaar is met dat van cannabis en daarmee vergelijkbare negatieve effecten heeft, voldoet het aan de criteria voor opname in lijst I bij het Verdrag inzake verdovende middelen.

(14) Voorts heeft de WHO begrepen dat het opnemen van delta-9-tetrahydrocannabinol in hetzelfde verdrag en in dezelfde lijst als cannabis, d.w.z. lijst I bij het Verdrag inzake verdovende middelen, de uitvoering van de controlemaatregelen op grond van de verdragen in de lidstaten aanzienlijk zou vergemakkelijken. De WHO heeft derhalve aanbevolen om delta-9-tetrahydrocannabinol en zijn actieve stereo-isomeer dronabinol op te nemen in lijst I bij het Verdrag inzake verdovende middelen, en indien deze aanbeveling wordt aangenomen, te schrappen uit lijst II bij het Verdrag inzake psychotrope stoffen.

(15) Die aanbeveling leidt niet tot een wijziging van het internationale controleniveau van delta-9-tetrahydrocannabinol en zijn actieve stereo-isomeer dronabinol. Zij kan eveneens de uitvoering van de controlemaatregelen in de lidstaten vergemakkelijken.

(16) De lidstaten zouden daarom het standpunt moeten innemen dat delta-9-tetrahydrocannabinol en zijn actieve stereo-isomeer dronabinol moeten worden opgenomen in lijst I bij het Verdrag inzake verdovende middelen en, indien deze aanbeveling wordt aangenomen, moeten worden geschrapt uit lijst II bij het Verdrag inzake psychotrope stoffen. Als alternatief zou de aanbeveling niet in stemming moeten worden gebracht en zou de WHO om een nadere beoordeling moeten worden verzocht.

(17) Volgens de beoordeling van het comité van deskundigen van de WHO heeft tetrahydrocannabinol (isomeren van delta-9-tetrahydrocannabinol), dat is opgenomen in lijst I bij het Verdrag inzake psychotrope stoffen, geen misbruikpotentieel en geen negatieve effecten die vergelijkbaar zijn met die van delta-9-tetrahydrocannabinol, maar is het door de chemische gelijkenis van elk van de zes isomeren van delta-9-tetrahydrocannabinol zeer moeilijk om deze zes isomeren met behulp van standaardmethoden voor chemische analyse te onderscheiden van delta-9-tetrahydrocannabinol. Bovendien zou het opnemen van deze zes isomeren in hetzelfde verdrag en dezelfde lijst als delta-9-tetrahydrocannabinol, d.w.z. lijst I bij het Verdrag inzake verdovende middelen, de uitvoering van de internationale controle van delta-9-tetrahydrocannabinol vergemakkelijken en de lidstaten helpen bij de uitvoering van de controlemaatregelen op nationaal niveau. De WHO heeft derhalve aanbevolen dat tetrahydrocannabinol (isomeren van delta-9-tetrahydrocannabinol) wordt toegevoegd aan lijst I bij het Verdrag inzake verdovende middelen, onder voorbehoud van de goedkeuring door de Commissie Verdovende Middelen (CND) van de aanbeveling om dronabinol en zijn stereo-isomeren (delta-9-tetrahydrocannabinol) aan lijst I bij het Verdrag inzake verdovende middelen toe te voegen, en, indien die aanbeveling wordt aangenomen, te schrappen uit lijst I bij het Verdrag inzake psychotrope stoffen.

(18) Die aanbeveling leidt niet tot een wijziging van het internationale controleniveau van tetrahydrocannabinol (isomeren van delta-9-tetrahydrocannabinol). Zij kan eveneens de uitvoering van de controlemaatregelen in de lidstaten vergemakkelijken.

(19) De lidstaten zouden derhalve het standpunt moeten innemen dat tetrahydrocannabinol (isomeren van delta-9-tetrahydrocannabinol) moet worden toegevoegd aan lijst I bij het Verdrag inzake verdovende middelen, onder voorbehoud van de goedkeuring door de CND van de aanbeveling om dronabinol en zijn stereo-isomeren (delta-9-tetrahydrocannabinol) aan lijst I bij het Verdrag inzake verdovende middelen toe te voegen, en, indien die aanbeveling wordt aangenomen, moet worden geschrapt uit lijst I bij het Verdrag inzake psychotrope stoffen. Als alternatief zou de aanbeveling niet in stemming moeten worden gebracht en zou de WHO om een nadere beoordeling moeten worden verzocht.

(20) Volgens de beoordeling van het WHO-deskundigencomité is de variabiliteit van de psychoactieve eigenschappen van extracten en tincturen van cannabis, zoals vermeld in het Verdrag inzake verdovende middelen, hoofdzakelijk te wijten aan het uiteenlopende gehalte aan delta-9-tetrahydrocannabinol in deze extracten en tincturen. Sommige extracten en tincturen van cannabis die geen psychoactieve eigenschappen hebben en overwegend cannabidiol bevatten, hebben veelbelovende therapeutische toepassingen. Het feit dat verschillende preparaten met een variabel gehalte aan delta-9-tetrahydrocannabinol aan controle zijn onderworpen in het kader van dezelfde rubriek “extracten en tincturen” binnen dezelfde lijst, is lastig voor de bevoegde autoriteiten die de controlemaatregelen in de afzonderlijke landen uitvoeren. Gezien de definitie van preparaten die in het kader van het Verdrag inzake verdovende middelen wordt gegeven, kunnen alle producten die “extracten en tincturen” van cannabis zijn, ook gelden als “preparaten” van cannabis; indien gevolg wordt gegeven aan de aanbeveling van het deskundigencomité om dronabinol in lijst I bij het Verdrag inzake verdovende middelen op te nemen, kunnen de “extracten en tincturen” bovendien ook gelden als “preparaten” van dronabinol en zijn stereo-isomeren. Daarom beveelt de WHO aan de vermelding “extracten en tincturen” te schrappen uit lijst I bij het Verdrag inzake verdovende middelen.

(21) Niettegenstaande de uitleg die de WHO na de uitvaardiging van die aanbeveling heeft gegeven, is er uit het oogpunt van de volksgezondheid geen duidelijke reden voor, en is het moeilijk om de gevolgen ervan ten volle te beoordelen, onder meer wat de volledigheid van het internationale controlesysteem betreft.

(22) De lidstaten zouden daarom het standpunt moeten innemen dat deze aanbeveling niet in stemming moet worden gebracht en dat de WHO om een nadere beoordeling moet worden verzocht.

(23) Volgens de beoordeling van het WHO-deskundigencomité komt cannabidiol voor in cannabis en cannabishars, maar heeft het geen psychoactieve eigenschappen en geen potentieel voor misbruik en kan het niet tot afhankelijkheid leiden. Het heeft geen significante negatieve effecten. Bovendien is cannabidiol doeltreffend gebleken bij de beheersing van bepaalde behandelingsresistente epileptische stoornissen bij kinderen.

(24) De WHO heeft opgemerkt dat geneesmiddelen zonder psychoactieve werking die vervaardigd worden als preparaten van de cannabisplant, sporenhoeveelheden delta-9-tetrahydrocannabinol zullen bevatten, en erkend dat het voor sommige lidstaten moeilijk kan zijn om chemische analyses van delta-9-tetrahydrocannabinol met een nauwkeurigheid van 0,15% uit te voeren. Derhalve heeft de WHO aanbevolen om aan lijst I bij het Verdrag inzake verdovende middelen de volgende voetnoot toe te voegen: “Preparaten die overwegend cannabidiol en ten hoogste 0,2% delta-9-tetrahydrocannabinol bevatten, worden niet aan internationale controle onderworpen.”

(25) Deze aanbeveling zou echter leiden tot een verlaging van het huidige controleniveau voor deze preparaten; bovendien wordt de vaststelling van een THC-grenswaarde voor preparaten die overwegend cannabidiol bevatten, niet door wetenschappelijk bewijs gestaafd, en sluit de formulering van de aanbeveling mogelijke uiteenlopende interpretaties van de berekeningswijze van zo’n grenswaarde niet uit. De gedifferentieerde behandeling van cannabidiol ten opzichte van andere cannabinoïden is niet gerechtvaardigd en is niet in overeenstemming met de bestaande structuur van de lijsten bij de overeenkomsten.

(26) De lidstaten zouden daarom het standpunt moeten innemen dat deze aanbeveling niet in stemming moet worden gebracht en dat de WHO om een nadere beoordeling moet worden verzocht.

(27) Volgens de beoordeling door het WHO-deskundigencomité worden geneesmiddelen die delta-9-tetrahydrocannabinol bevatten, niet geassocieerd met misbruik- en afhankelijkheidsproblemen en worden zij niet voor niet-medische doeleinden gebruikt. Bovendien heeft de WHO erkend dat dergelijke preparaten zodanig zijn geformuleerd dat het niet waarschijnlijk is dat zij worden misbruikt en dat er geen aanwijzingen zijn dat er daadwerkelijk sprake is van misbruik of negatieve gevolgen die van zodanige aard zijn dat zij het huidige controleniveau dat bij lijst I bij het Verdrag inzake verdovende middelen hoort of het controleniveau dat bij lijst II bij het Verdrag inzake psychotrope stoffen, rechtvaardigen. De WHO heeft derhalve aanbevolen dat “preparaten verkregen hetzij door chemische synthese, hetzij als cannabispreparaat, samengesteld in de vorm van farmaceutische preparaten met één of meer andere bestanddelen, op zodanige wijze dat de delta-9-tetrahydrocannabinol er niet uit kan worden teruggewonnen op eenvoudige wijze of met een zodanige opbrengst dat er een gevaar voor de volksgezondheid ontstaat”, aan lijst III bij het Verdrag inzake verdovende middelen worden toegevoegd.

(28) Deze aanbeveling kan echter extra regelgevingslasten voor de lidstaten met zich meebrengen. Bovendien is het gebruik in de aanbeveling van de Engelstalige formulering “pharmaceutical preparations” niet gebaseerd op een in het Verdrag inzake verdovende middelen gedefinieerde term en is deze formulering mogelijk niet verenigbaar met de EU-terminologie zoals die voorkomt in de Engelstalige versie van Richtlijn 2001/83 van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik 19 .

(29) De lidstaten zouden daarom hun stem moeten uitbrengen tegen de aanbeveling dat “preparaten verkregen hetzij door chemische synthese, hetzij als cannabispreparaat, samengesteld in de vorm van farmaceutische preparaten met één of meer andere bestanddelen, op zodanige wijze dat de delta-9-tetrahydrocannabinol (dronabinol) er niet uit kan worden teruggewonnen op eenvoudige wijze of met een zodanige opbrengst dat er een gevaar voor de volksgezondheid ontstaat”, aan lijst III bij het Verdrag inzake verdovende middelen worden toegevoegd. Als alternatief zou die aanbeveling niet in stemming moeten worden gebracht en zou de WHO om een nadere beoordeling moeten worden verzocht.

(30) Het is wenselijk het standpunt te bepalen dat namens de Unie moet worden ingenomen in de Commissie voor verdovende middelen, aangezien de besluiten over de opneming van cannabis en cannabisgerelateerde stoffen in de lijsten bij de desbetreffende VN-verdragen een beslissende invloed zullen kunnen hebben op de inhoud van het recht van de Unie, te weten Kaderbesluit 2004/757/JBZ.

(31) Het standpunt van de Unie zal tot uiting worden gebracht door de gezamenlijk optredende lidstaten die lid zijn van de Commissie Verdovende Middelen.

(32) Denemarken is gebonden door Kaderbesluit 2004/757/JBZ, zoals die van toepassing is tot en met 21 november 2018, en neemt derhalve deel aan de vaststelling en toepassing van dit besluit.

(33) Ierland is gebonden door Kaderbesluit 2004/757/JBZ en neemt derhalve deel aan de vaststelling en toepassing van dit besluit.

(34) Het Verenigd Koninkrijk is niet gebonden door Kaderbesluit 2004/757/JBZ en neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van dit besluit, is erdoor niet gebonden en is niet onderworpen aan de toepassing ervan.