Overwegingen bij COM(2020)205 - Wijziging van Verordening (EU) 2019/1838 wat betreft bepaalde vangstmogelijkheden voor 2020 in de Oostzee en tot wijziging van Verordening (EU) 2020/123 wat betreft bepaalde vangstmogelijkheden in 2020 in Uniewateren en niet-Uniewateren

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) Bij Verordening (EU) 2019/1838 van de Raad 5 zijn voor 2020 de vangstmogelijkheden vastgesteld voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Oostzee. In de verordening is bepaald dat er voor de twee kabeljauwbestanden in de Oostzee sluitingsperioden in verband met de paaitijd moeten gelden, met een afwijking voor vissersvaartuigen met een lengte van minder dan 12 meter over alles die vissen met bepaalde soorten passief vistuig. De visserij met vrije beuglijnen is uitgesloten van de afwijking. Het gebruik van vrije beuglijnen moet evenwel mogelijk blijven en dus, evenals in de eerdere verordeningen inzake de vangstmogelijkheden, worden opgenomen in de afwijking. Verordening (EU) 2019/1838 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(2) Bij Verordening (EU) 2020/123 van de Raad 6 zijn voor 2020 voor sommige visbestanden en groepen visbestanden de vangstmogelijkheden vastgesteld welke in de wateren van de Unie en, voor vaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn.

(3) De visserijsterfte (F) bij kabeljauw (Gadus morhua) neemt sinds 2016 toe en ligt volgens de ramingen inmiddels boven Flim (een limiet visserijsterfte die op lange termijn resulteert in een gemiddelde bestandsomvang op Blim. De visserij op niveaus die boven Flim liggen, leidt tot een daling van het bestand tot niveaus die onder Blim liggen). Bijgevolg vertoont de paaibiomassa (PBM) sinds 2015 een dalende lijn en ligt deze volgens de ramingen onder Blim (referentiepunt in het beste beschikbare wetenschappelijke advies, met name van de ICES; ligt de paaibiomassa onder dit punt, dan kan er sprake zijn van een verminderde reproductiecapaciteit), terwijl de populatietoename sinds 1998 pover is gebleven en in 2016 en 2018 zelfs uitzonderlijk pover was.

(4) Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van het meerjarenplan voor de Noordzee 7 worden, indien uit wetenschappelijk advies blijkt dat de PBM van een van de in artikel 1, lid 1, van dat plan bedoelde bestanden lager is dan Blim, aanvullende herstelmaatregelen genomen om te waarborgen dat het betrokken bestand snel terugkeert boven het niveau dat de maximale duurzame opbrengst (MDO) kan opleveren. In het bijzonder kunnen deze herstelmaatregelen inhouden dat de gerichte visserij op het betrokken bestand wordt geschorst en de vangstmogelijkheden voor die bestanden of andere bestanden in de visserijen met bijvangsten van kabeljauw, of beide, op passende wijze worden verlaagd.

(5) Bij ontstentenis van een gezamenlijke aanbeveling van de regionale groep van Noordzeelidstaten stelt de Commissie voor aanvullende technische maatregelen in te voeren overeenkomstig de principeafspraken die tussen de Europese Unie en Noorwegen zijn gemaakt en die stroken met de gezamenlijke verklaring van de Europese Commissie en de Raad 8 .

(6) Ter vermindering van de vangsten van de bestanden waarvoor totale toegestane vangsten (TAC’s) voor de bijvangst zijn vastgesteld, moeten vangstmogelijkheden voor visserijen waarbij vis uit deze bestanden wordt gevangen, worden vastgesteld op niveaus die ertoe bijdragen dat de biomassa van kwetsbare bestanden weer een duurzaam niveau bereikt. Ook moeten technische en controlemaatregelen die functioneel verbonden zijn met de vangstmogelijkheden, worden vastgesteld om illegale teruggooi te voorkomen. Volgens het overzicht dat de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) 9 heeft opgesteld voor de gemengde visserijen in de Noordzee, liggen de geraamde kabeljauwvangsten, als er geen verandering optreedt in de visserijpatronen en gezien de illegale teruggooi, in de orde van grootte van 40 000 ton tegen een overeengekomen TAC van 17 679 ton. Om het risico van een forse overschrijding van de overeengekomen TAC tot een minimum te beperken, zijn aanvullende maatregelen vereist om de vangsten verder te beperken.

(7) Overeenkomstig de procedure zoals vastgelegd in de overeenkomsten of protocollen inzake betrekkingen op visserijgebied met Noorwegen 10 , heeft de Unie met Noorwegen overleg gevoerd over de visrechten. De partijen zijn overeengekomen om hun autoriteiten aan te bevelen aanvullende herstelmaatregelen in te voeren bovenop de TAC die al in december 2019 was overeengekomen, teneinde zowel jonge als volwassen kabeljauw in 2020 tijdelijk extra bescherming te bieden. Daarbij moet het gaan om seizoenssluitingen ter bescherming van jonge kabeljauw, om restrictiegebieden met specifieke toegangsvoorwaarden, om de invoering van nieuwe vistuigmaatregelen en ook – op vrijwillige basis en indien individuele exploitanten dat als alternatief wensen – om de mogelijkheid van installatie van apparatuur voor volledig gedocumenteerde visserij om toegang te verkrijgen tot dergelijke restrictiegebieden.

(8) Op 9 maart 2020 heeft de ICES advies uitgebracht voor de vangsten van Noordse garnaal (Pandalus borealis) in de ICES-sectoren 3a en 4a Oost (Skagerrak, Kattegat, en noordelijke Noordzee in het Noors Diep). Op grond van dat advies en na overleg met Noorwegen moet het quotum van de Unie voor Noordse garnaal in ICES-sector 3a worden vastgesteld op 3 266 ton, in overeenstemming met de maximale duurzame opbrengst.

(9) Volgens het ICES-advies van 14 april 2020 mogen de vangsten van sprot (Sprattus sprattus) in de Noordzee, de Noorse zee, het Skagerrak en het Kattegat in de periode 1 juli 2020 tot en met 30 juni 2021 niet meer dan XXX ton bedragen. De vangstmogelijkheden voor sprot in ICES-sector 2a (Noorse Zee), ICES-deelgebied 4 (Noordzee) en ICES-sector 3a moeten voor die periode dienovereenkomstig worden vastgesteld.

(10) De TAC voor ansjovis (Engraulis encrasicolus) in de ICES-deelgebieden 9 en 10 en de wateren van de Unie van de Visserijcommissie voor het centraal-oostelijk deel van de Atlantische Oceaan (Cecaf) 34.1.1 is voor de periode 1 juli 2020 tot en met 30 juni 2021, in afwachting van het wetenschappelijk advies voor die periode, vastgesteld op nul. De ICES brengt eind juni 2020 zijn advies voor dit bestand uit. Om ervoor te zorgen dat de visserij kan worden voortgezet totdat de TAC op basis van het meest recente wetenschappelijke advies is vastgesteld, moet een voorlopige TAC van 4 018 ton worden vastgesteld, op basis van de vangsten in het derde kwartaal van 2019. De TAC zal worden gewijzigd conform het wetenschappelijk advies van de ICES.

(11) In de goedgekeurde notulen van 19 december 2019 van het visserijoverleg tussen de Europese Unie en Noorwegen 11 zijn de partijen voor 2020 overeengekomen dat naast de overeengekomen 50 000 ton haring (Clupea harengus) die Noorwegen van zijn quotum mag vangen in de Uniewateren van 4a en 4b en die de EU van haar quotum mag vangen in de Noorse wateren ten zuiden van 62° N, een extra hoeveelheid van 10 000 ton wordt toegekend indien om een dergelijke verhoging wordt gevraagd door respectievelijk Noorwegen of door de Europese Unie. Deze afspraak moet worden omgezet in Unierecht.

(12) Op haar jaarvergadering 2020, die heeft plaatsgevonden van 14 tot en met 18 februari 2020, heeft de Regionale Organisatie voor het visserijbeheer in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan (SPRFMO) de instandhoudingsmaatregel voor Chileense horsmakreel (Trachurus murphyi) herzien. De toepasselijke maatregelen moeten in Unierecht worden omgezet.

(13) Tijdens haar jaarvergadering van 23 tot en met 27 september 2019 heeft de Visserijorganisatie voor het noordwestelijke deel van de Atlantische Oceaan (NAFO) besloten om de visserij op roodbaars (Beryx splendens) in NAFO-deelgebied 6 te sluiten vanwege een mogelijke uitputting van het bestand. Die maatregelen moeten derhalve in Unierecht worden omgezet en de lijst van verboden soorten moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(14) Aanbeveling 16-05 van de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (Iccat), bij welke de TAC voor zwaardvis in de Middellandse Zee is verlaagd, is al in Unierecht omgezet. In januari 2020 heeft het ICCAT-secretariaat echter richtsnoeren voor de berekening van de TAC voor zwaardvis in de Middellandse Zee (Xiphias gladius) uitgevaardigd. Bijgevolg moet het EU-quotum dienovereenkomstig worden geactualiseerd.

(15) Tijdens haar jaarvergadering 2019, die van 17 tot en met 21 juni 2019 heeft plaatsgevonden, heeft de Commissie voor de tonijnvisserij in de Indische Oceaan (IOTC) nieuwe vangstbeperkingen voor geelvintonijn (Thunnus albacares) vastgesteld die geen gevolgen hebben voor de vangstbeperkingen van de Unie in het kader van de IOTC. Zij heeft echter de mogelijkheden voor het gebruik van visaantrekkende voorzieningen (FAD’s), van bevoorradingsvaartuigen en van met instrumenten uitgeruste boeien beperkt. Derhalve zijn er verdere wijzigingen in Verordening (EU) 2020/123 nodig om de uitvoeringsvoorschriften in lijn te brengen met de besluiten van de IOTC-partijen.

(16) Tijdens haar jaarvergadering in 2019 heeft de Visserijovereenkomst voor de Zuid-Indische Oceaan (SIOFA) een besluit genomen over maatregelen voor de bodemvisserij en over inspanningsbeperkingen in het overeenkomstgebied. Die maatregelen zijn bij Verordening (EU) 2020/123 in Unierecht omgezet. Er zijn echter verdere wijzigingen nodig om de uitvoeringsbepalingen in lijn te brengen met de SIOFA-besluiten ten aanzien van de bodemvisserij.

(17) De Europese Commissie verleent visvergunningen aan vaartuigen die de vlag van Venezuela voeren, op basis waarvan ze in de Europese wateren voor de kust van Frans-Guyana op snapper kunnen vissen. Verordening (EU) 2020/123 voorziet in de verlening van 45 vergunningen. Voordat deze machtigingen worden afgegeven, moet worden aangetoond dat er een geldig contract is gesloten tussen de scheepseigenaar en een verwerkingsbedrijf in het departement Frans-Guyana. Tijdens de vergunningsprocedure tussen twee jaar in moeten de visserijactiviteiten onder bepaalde voorwaarden kunnen worden voortgezet.

(18) Verordening (EU) 2020/123 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(19) De vangstbeperkingen waarin de Verordeningen (EU) 2019/1838 en (EU) 2020/123 voorzien, zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2020. De bepalingen van deze wijzigingsverordening inzake de vangstbeperkingen moeten daarom zo spoedig mogelijk in werking treden en met ingang van 1 januari 2020 van toepassing zijn. Een dergelijke retroactieve toepassing doet geen afbreuk aan de beginselen van rechtszekerheid en bescherming van het gewettigd vertrouwen aangezien de betrokken vangstmogelijkheden nog niet zijn opgebruikt.

(20) Het Verenigd Koninkrijk is geraadpleegd overeenkomstig artikel 130, lid 1, van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,