Overwegingen bij COM(2020)247 - Standpunt EU in de ICAO m.b.t. kennisgeving van verschillen met bijlagen 1 en 6, Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart ten gevolge van de COVID-19-pandemie

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) Het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (“het Verdrag van Chicago”), waarbij het internationale luchtvervoer wordt geregeld, is op 4 april 1947 in werking getreden. Bij dat verdrag is de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) opgericht.

(2) De lidstaten zijn overeenkomstsluitende partijen bij het Verdrag van Chicago en leden van de ICAO, terwijl de Unie de status van waarnemer heeft in bepaalde organen van de ICAO.

(3) Overeenkomstig artikel 54 van het Verdrag van Chicago kan de ICAO-raad internationale normen en aanbevolen praktijken (SARP’s) vaststellen.

(4) Overeenkomstig artikel 38 van het Verdrag van Chicago moet elke staat die vindt dat het in de praktijk niet mogelijk is om in alle opzichten te voldoen aan een internationale norm of procedure of om haar eigen regels of praktijken volledig in overeenstemming te brengen met een internationale norm of procedures, of die het nodig vindt om regels of praktijken vast te stellen die in enig specifiek opzicht verschillen van die welke bij een internationale norm zijn vastgesteld, de ICAO onmiddellijk in kennis stellen van de verschillen tussen zijn eigen praktijken en die welke bij de internationale norm zijn vastgesteld.

(5) Als het medisch certificaat van personeel dat deelneemt aan de internationale luchtvaart niet voldoet aan de minimumnormen, moet het, overeenkomstig artikel 39 van het Verdrag van Chicago, vergezeld gaan van een volledige opsomming van de punten waarop het niet aan die normen voldoet. In dit geval moeten die punten betrekking hebben op de specifieke verschillen met betrekking tot de geldigheidsduur van het medisch certificaat.

(6) Volgens artikel 40 van het Verdrag van Chicago mag personeel met een dergelijk certificaat alleen aan de internationale luchtvaart deelnemen met de toestemming van de staat of staten waarvan het grondgebied wordt betreden.

(7) Naar aanleiding van de COVID-19-pandemie heeft de ICAO binnen het systeem voor elektronische melding van verschillen (EFOD) een subsysteem voor de melding van verschillen ten gevolge van de noodsituatie opgezet, dat staten de mogelijkheid biedt om tijdelijke verschillen met bijlagen 1 en 6 bij het Verdrag van Chicago aan te melden en tegelijkertijd aan te geven welke norm of procedure zij aanvaardbaar achten om internationale vluchtuitvoeringen te faciliteren en te voldoen aan de verplichtingen van artikel 40.

(8) Bijlage 1 bij het Verdrag van Chicago (personeelsvergunningen) bevat SARP’s voor de afgifte van bevoegdheidsbewijzen aan cockpitbemanningsleden, luchtverkeersleiders, exploitanten van luchtvaartstations, onderhoudstechnici en vluchtdispatchers. Volgens die regels moet de aanvrager van een bevoegdheidsbewijs binnen bepaalde termijnen voldoen aan bepaalde eisen die in verhouding staan tot de complexiteit van de uit te voeren taken.

(9) De eisen van bijlage 1 van het Verdrag van Chicago komen ook tot uiting in de wetgeving van de Unie, namelijk in Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart 7 , en in aanverwante uitvoeringshandelingen en gedelegeerde handelingen. In de bijlage bij Verordening (EU) nr. 2011/1178 van de Commissie 8 zijn bijvoorbeeld specifieke eisen en procedures vastgesteld met betrekking tot de bemanning van burgerluchtvaartuigen en zijn de uiterste termijnen vastgesteld voor de afgifte van bevoegdheidsbewijzen aan personeel en voor de beoordeling van de medische geschiktheid, terwijl Verordening (EU) nr. 1321/2014 van de Commissie regels bevat inzake de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen en luchtvaartproducten, -onderdelen en -uitrustingsstukken, en inzake de goedkeuring van bij voornoemde taken betrokken organisaties en personen 9 .

(10) Door de ernstige gevolgen van de COVID-19-pandemie, zoals beperkte of geen mogelijkheid om toegang te krijgen tot luchtvaartgeneeskundige keuringsartsen of luchtvaartgeneeskundige centra, verlengen verscheidene lidstaten tijdelijk de geldigheid van medische certificaten met een periode van 4 maanden, in afwijking van de relevante SARP’s van de ICAO. Sommige lidstaten verlengen de geldigheid van bevoegdheidsbewijzen van piloten ook met vier tot maximaal acht maanden als de piloten niet tijdig een vluchtsimulator kunnen bereiken of toegang daartoe krijgen om de nodige opleiding en controles te voltooien. Die verlengingen zijn van toepassing op bevoegdheidsbewijzen die aflopen in de referentieperiode tussen 1 maart 2020 en 31 oktober 2020.

(11) Bijlage 6 van het Verdrag van Chicago (Exploitatie van luchtvaartuigen) voorziet in gestandaardiseerde eisen voor de exploitatie van luchtvaartuigen die worden ingezet voor internationaal luchtvervoer, teneinde het hoogste niveau van veiligheid en efficiëntie te waarborgen. Op het niveau van de Unie komen deze internationale eisen tot uiting in Verordening (EU) 2018/1139, in Verordening (EU) nr. 1178/2011 van de Commissie en in Verordening (EU) nr. 965/2012 van de Commissie 10 .

(12) De COVID-19-pandemie heeft geleid tot een aanzienlijke beperking van het commerciële luchtvervoer en tot moeilijkheden om locaties te bereiken waar geschikte vluchtsimulators beschikbaar zijn. Door de ernstige operationele belemmeringen ten gevolge van de COVID-19-pandemie beschikken piloten en bemanningen slechts over beperkte mogelijkheden om te voldoen aan de ICAO-eisen inzake recente ervaring. Om bemanningen in staat te stellen te vliegen wanneer de luchtvaartactiviteiten hernemen, passen de lidstaten ontheffingen toe op de eisen inzake recente ervaring, door vluchtuitvoeringen toe te staan onder bepaalde operationele voorwaarden en met passende risicobeperkende maatregelen die zijn vastgesteld op basis van een risicobeoordeling. Die ontheffingen gelden voor vluchtuitvoeringen die plaatsvinden in de referentieperiode tussen 1 maart 2020 en 31 oktober 2020, d.w.z. voor een maximumperiode van 8 maanden.

(13) De bovenvermelde nationale maatregelen, die afwijken van bijlagen 1 en 6 van het Verdrag van Chicago, zijn vastgesteld op basis van artikel 71 van Verordening (EU) 2018/1139, waarbij de lidstaten aan alle natuurlijke en rechtspersonen ontheffingen mogen toekennen van de eisen van de Unie die op hen van toepassing zijn, met uitzondering van de essentiële eisen, in geval van dringende en onvoorzienbare omstandigheden die gevolgen hebben voor die personen of hun dringende operationele behoeften, indien alle in dat artikel gestelde voorwaarden zijn vervuld. Gezien de gevolgen van de COVID-19-pandemie verlenen verscheidene lidstaten, op basis van die bepaling, ontheffing van de regels van de Unie die zijn vastgesteld in Verordening (EU) 2018/1139, Verordening (EU) 1178/2011, Verordening (EU) nr. 1321/2014 en Verordening (EU) nr. 965/2012, of zijn zij voornemens dit te doen.

(14) Aangezien de kennisgeving van verschillen een effect heeft op de rechtsgevolgen van de in het kader van het Verdrag van Chicago vastgestelde normen, valt de vaststelling van een standpunt van de Unie over dergelijke kennisgeving binnen de werkingssfeer van artikel 218, lid 9, VWEU.

(15) Het is derhalve passend het standpunt te bepalen dat namens de Unie moet worden ingenomen in antwoord op ICAO-staatsbrief AN 11/55-20/50, namelijk dat verschillen moeten worden aangemeld ten opzichte van bijlagen 1 en 6 bij het Verdrag van Chicago ten gevolge van tijdelijke operationele maatregelen die lidstaten hebben toegepast in verband met de COVID-19-pandemie. Het standpunt van de Unie wordt tot uitdrukking gebracht door de lidstaten van de Unie die op grond van artikel 71 van Verordening (EU) 2018/1139 individuele ontheffingen hebben vastgesteld die geleid hebben tot de verschillen waarvan sprake in staatsbrief AN 11/55-20/50.