Overwegingen bij COM(2020)612 - Screening van onderdanen van derde landen aan de buitengrenzen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
dossier COM(2020)612 - Screening van onderdanen van derde landen aan de buitengrenzen.
document COM(2020)612 NLEN
datum 23 september 2020
 
(1) Het Schengengebied is opgericht ter verwezenlijking van de doelstelling van de Unie om een ruimte zonder binnengrenzen tot stand te brengen waarin het vrije verkeer van personen gewaarborgd is, zoals bepaald in artikel 3, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU). De goede werking van dit gebied is afhankelijk van het wederzijdse vertrouwen tussen de lidstaten en een efficiënt beheer van de buitengrenzen.

(2) De regels voor het grenstoezicht ten aanzien van personen die de buitengrenzen van de lidstaten van de Unie overschrijden, zijn vastgelegd in Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad (Schengengrenscode) 21 , die is vastgesteld op grond van artikel 77, lid 2, onder b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Om het beleid van de Unie verder te ontwikkelen met het oog op het verrichten van personencontroles en om te zorgen voor efficiënte bewaking bij het overschrijden van de buitengrenzen zoals bedoeld in artikel 77, lid 1, VWEU, moeten aanvullende maatregelen worden genomen voor situaties waarin onderdanen van derde landen erin slagen grenscontroles aan de buitengrenzen te vermijden, wanneer onderdanen van derde landen na opsporings- en reddingsoperaties worden ontscheept, en wanneer onderdanen van derde landen bij een grensdoorlaatpost om internationale bescherming verzoeken zonder aan de toegangsvoorwaarden te voldoen. De onderhavige verordening vormt een aanvulling op en nadere uitwerking van Verordening (EU) 2016/399 met betrekking tot deze drie situaties.

(3) Het is van essentieel belang ervoor te zorgen dat onderdanen van derde landen in deze drie situaties worden gescreend, zodat zij gemakkelijker kunnen worden geïdentificeerd en efficiënt kunnen worden doorverwezen naar de toepasselijke procedures die, afhankelijk van de omstandigheden, procedures voor internationale bescherming kunnen zijn of procedures die in overeenstemming zijn met Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad (de “terugkeerrichtlijn”) 22 . De screening moet de controles aan de buitengrenzen naadloos aanvullen of in de plaats komen ervan wanneer onderdanen van derde landen zich bij het overschrijden van de buitengrens aan dergelijke controles hebben onttrokken.

(4) Grenstoezicht is niet alleen in het belang van de lidstaten aan de buitengrenzen waarvan het wordt uitgeoefend, maar ook in het belang van alle lidstaten die het grenstoezicht aan hun binnengrenzen hebben afgeschaft. Grenstoezicht moet illegale immigratie en mensenhandel helpen bestrijden en bedreigingen van de binnenlandse veiligheid, de openbare orde, de volksgezondheid en de internationale betrekkingen van de lidstaten helpen voorkomen. Maatregelen aan de buitengrenzen vormen belangrijke onderdelen van een brede aanpak van migratie, waarmee de problemen in verband met gemengde stromen migranten en personen die om internationale bescherming verzoeken, kunnen worden aangepakt.

(5) Krachtens artikel 2 van Verordening (EU) 2016/399 bestaat het grenstoezicht uit grenscontroles aan de grensdoorlaatposten en grensbewaking tussen de grensdoorlaatposten om te voorkomen dat onderdanen van derde landen zich aan de grenscontroles onttrekken. Overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EU) 2016/399 moet een persoon die een grens onrechtmatig heeft overschreden en niet het recht heeft om op het grondgebied van de betrokken lidstaat te verblijven, worden aangehouden en onderworpen aan procedures in overeenstemming met Richtlijn 2008/115/EG. Overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) 2016/399 moet het grenstoezicht worden uitgevoerd onverminderd de rechten van vluchtelingen en personen die om internationale bescherming verzoeken, met name wat betreft non-refoulement.

(6) Grenswachters worden vaak geconfronteerd met onderdanen van derde landen die om internationale bescherming verzoeken zonder over reisdocumenten te beschikken, zowel na aanhouding tijdens de grensbewaking als bij controles aan de grensdoorlaatposten. Bovendien worden de grenswachters in sommige grenssegmenten geconfronteerd met de aankomst van grote aantallen personen tegelijk. In dergelijke omstandigheden is het bijzonder moeilijk te garanderen dat alle relevante databanken worden geraadpleegd en dat onmiddellijk de passende asiel- of terugkeerprocedure wordt bepaald.

(7) Om een snelle behandeling mogelijk te maken van de zaken van onderdanen van derde landen die grenscontroles proberen te ontwijken of die om internationale bescherming verzoeken aan een grensdoorlaatpost zonder aan de toegangsvoorwaarden te voldoen of die na een opsporings- en reddingsoperatie zijn ontscheept, moet een sterker kader worden gecreëerd voor samenwerking tussen de verschillende nationale autoriteiten die belast zijn met grenstoezicht, de bescherming van de volksgezondheid, het onderzoek naar de behoefte aan internationale bescherming en de toepassing van terugkeerprocedures.

(8) De screening moet er met name toe bijdragen dat de betrokken onderdanen van derde landen in een zo vroeg mogelijk stadium naar de passende procedures worden doorverwezen en dat zij de procedures zonder onderbreking en vertraging doorlopen. Tegelijkertijd moet de screening een einde helpen maken aan de praktijk dat sommige verzoekers om internationale bescherming, nadat zij op basis van hun verzoek om internationale bescherming toestemming hebben gekregen om het grondgebied van een lidstaat binnen te komen, onderduiken met de bedoeling hun verzoek in een andere lidstaat in te dienen of geen verzoek in te dienen.

(9) In het geval van personen die om internationale bescherming verzoeken, moet de screening worden gevolgd door een onderzoek naar de behoefte aan internationale bescherming. Daarbij moet alle informatie die voor de voor dat onderzoek bevoegde autoriteiten van belang is om te bepalen welke de passende procedure is voor de behandeling van het verzoek, worden verzameld en met deze autoriteiten gedeeld, zodat dat onderzoek wordt bespoedigd. De screening moet er tevens voor zorgen dat personen met bijzondere behoeften in een vroeg stadium worden geïdentificeerd, zodat bij de bepaling en toepassing van de toepasselijke procedure ten volle rekening wordt gehouden met eventuele bijzondere opvang- en procedurele behoeften.

(10) De verplichtingen die uit deze verordening voortvloeien, mogen geen afbreuk doen aan de bepalingen van Verordening (EU) XX/XXX [verordening asiel- en migratiebeheer] betreffende de verantwoordelijkheid voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming.

(11) Deze verordening moet van toepassing zijn op onderdanen van derde landen en staatlozen die worden aangehouden in verband met het onrechtmatig overschrijden van de buitengrens van een lidstaat over land, over zee of door de lucht, met uitzondering van onderdanen van derde landen van wie de lidstaat op grond van artikel 14, leden 1 en 3, van de Eurodac-verordening om andere redenen dan hun leeftijd geen biometrische gegevens hoeft te verzamelen, alsmede op personen die na opsporings- en reddingsoperaties zijn ontscheept, ongeacht of zij om internationale bescherming verzoeken. Deze verordening moet ook van toepassing zijn op personen die om internationale bescherming verzoeken aan de grensdoorlaatposten of in transitzones zonder aan de toegangsvoorwaarden te voldoen.

(12) De screening moet aan de buitengrens of in de nabijheid daarvan worden uitgevoerd, voordat de betrokken personen tot het grondgebied worden toegelaten. De lidstaten moeten op grond van het nationale recht maatregelen nemen om te voorkomen dat de betrokken personen tijdens de screening het grondgebied binnenkomen. In individuele gevallen kan het daarbij, indien nodig, gaan om inbewaringstelling, met inachtneming van de nationale wetgeving terzake.

(13) Wanneer tijdens de screening blijkt dat een onderdaan van een derde land aan de voorwaarden van artikel 6 van Verordening (EU) 2016/399 voldoet, moet de screening worden beëindigd en moet de betrokken onderdaan van een derde land tot het grondgebied worden toegelaten, onverminderd de toepassing van sancties zoals bedoeld in artikel 5, lid 3, van die verordening.

(14) Gezien het doel van de in artikel 6, lid 5, van Verordening (EU) 2016/399 bedoelde afwijking mogen personen aan wie op grond van die bepaling op basis van een individueel besluit van een lidstaat toegang tot het grondgebied is verleend, niet aan de screening worden onderworpen hoewel zij niet aan alle toegangsvoorwaarden voldoen.

(15) Alle personen op wie de screening van toepassing is, moeten controles ondergaan om hun identiteit vast te stellen en na te gaan of zij geen bedreiging vormen voor de binnenlandse veiligheid of de volksgezondheid. In het geval van personen die aan grensdoorlaatposten om internationale bescherming verzoeken, moet rekening worden gehouden met de in het kader van grenscontroles uitgevoerde identiteits- en veiligheidscontroles om dubbel werk te voorkomen.

(16) Na afloop van de screening moeten de betrokken onderdanen van derde landen naar de toepasselijke procedure worden doorverwezen om de verantwoordelijkheid voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming vast te stellen en de behoefte aan internationale bescherming te beoordelen, of moeten zij worden onderworpen aan procedures die in overeenstemming zijn met Richtlijn 2008/115/EG (terugkeerrichtlijn), naargelang het geval. De tijdens de screening verkregen informatie moet aan de bevoegde autoriteiten worden verstrekt om te worden meegenomen in de verdere beoordeling van elk individueel geval, met volledige inachtneming van de grondrechten. De procedures van Richtlijn 2008/115/EG mogen pas van toepassing worden nadat de screening is beëindigd. Artikel 26 en 27 van de asielprocedureverordening mogen pas van toepassing zijn nadat de screening is beëindigd. Dit moet het feit onverlet laten dat onderdanen van derde landen die om internationale bescherming verzoeken op het moment van aanhouding, tijdens de grenscontrole aan de grensdoorlaatpost of tijdens de screening, als verzoekers van internationale bescherming moeten worden beschouwd.

(17) De screening kan ook worden gevolgd door herplaatsing in het kader van het bij Verordening (EU) XXX/XXX [verordening betreffende asiel- en migratiebeheer] ingestelde solidariteitsmechanisme wanneer een lidstaat op vrijwillige basis bijdraagt aan solidariteit of wanneer de verzoekers om internationale bescherming niet zijn onderworpen aan de grensprocedure uit hoofde van Verordening (EU) XXX/XXX (asielprocedureverordening) of vallen onder het bij Verordening (EU) XXX/XXX [verordening betreffende crisissituaties] ingestelde mechanisme voor de aanpak van crisissituaties.

(18) Overeenkomstig artikel 12 van Verordening (EU) 2016/399 maakt een inreisstempel in een reisdocument duidelijk dat aan de voorwaarden is voldaan en dat toestemming tot het grondgebied is verleend. Het ontbreken van een dergelijk inreisstempel of het ontbreken van een reisdocument kan derhalve worden beschouwd als een aanwijzing dat de houder niet aan de toegangsvoorwaarden voldoet. Zodra het inreis-uitreissysteem in gebruik wordt genomen, waarbij de stempels zullen worden vervangen door een vermelding in het elektronische systeem, zal dit vermoeden betrouwbaarder worden. De lidstaten moeten dus de onderdanen van derde landen screenen die zich reeds op het grondgebied bevinden en niet kunnen aantonen dat zij aan de voorwaarden voor toegang tot het grondgebied van de lidstaten voldoen. De screening van dergelijke onderdanen van derde landen is noodzakelijk als compensatie voor het feit dat deze personen er bij binnenkomst in het Schengengebied vermoedelijk in geslaagd zijn de grenscontroles te ontwijken en dat het dus niet mogelijk was hen te weigeren of na screening naar de passende procedure door te verwijzen. De screening kan ook, via de raadpleging van de in deze verordening bedoelde databanken, helpen bepalen dat de betrokken personen geen bedreiging vormen voor de binnenlandse veiligheid. Na afloop van de screening op het grondgebied moeten de betrokken onderdanen van derde landen worden onderworpen aan een terugkeerprocedure of, wanneer zij om internationale bescherming verzoeken, aan de passende asielprocedure. Er moet zoveel mogelijk worden vermeden dat dezelfde onderdaan van een derde land herhaaldelijk wordt gescreend.

(19) De screening moet zo snel mogelijk worden voltooid en mag maximaal vijf dagen duren wanneer zij aan de buitengrens wordt uitgevoerd en drie dagen wanneer zij op het grondgebied van een lidstaat wordt uitgevoerd. Een verlenging van de termijn van vijf dagen moet worden voorbehouden voor uitzonderlijke situaties aan de buitengrenzen, wanneer de capaciteit van de lidstaat om screenings te behandelen wordt overschreden om redenen die buiten zijn macht liggen, bijvoorbeeld in crisissituaties zoals bedoeld in artikel 1 van Verordening XXX/XXX [voorstel betreffende crisissituaties].

(20) De lidstaten moeten aan de buitengrens of in de nabijheid daarvan geschikte locaties voor de screening aanwijzen, rekening houdend met de geografie en de bestaande infrastructuur, om ervoor te zorgen dat zowel aangehouden onderdanen van derde landen als personen die zich bij een grensdoorlaatpost melden, snel aan de screening kunnen worden onderworpen. De taken in verband met de screening kunnen worden uitgevoerd in hotspotgebieden zoals bedoeld in artikel 2, onder 23, van Verordening (EU) 2019/1896 van het Europees Parlement en de Raad 23 .

(21) Om de doelstellingen van de screening te verwezenlijken, moet worden gezorgd voor nauwe samenwerking tussen de in artikel 16 van Verordening 2016/399 bedoelde bevoegde nationale autoriteiten, de in artikel 5 van de [asielprocedureverordening] bedoelde bevoegde instanties en de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van terugkeerprocedures in overeenstemming met Richtlijn 2008/115/EG. Waar nodig moeten ook de kinderbeschermingsautoriteiten nauw bij de screening worden betrokken om ervoor te zorgen dat tijdens de screening naar behoren rekening wordt gehouden met de belangen van het kind. De lidstaten moeten gebruik kunnen maken van ondersteuning door de relevante agentschappen, met name het Europees Grens- en kustwachtagentschap en het [Asielagentschap van de Europese Unie], binnen de grenzen van de respectieve mandaten. De lidstaten moeten de nationale rapporteurs voor de bestrijding van mensenhandel inschakelen wanneer bij de screening feiten aan het licht komen die te maken hebben met mensenhandel, in overeenstemming met Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad 24 .

(22) De bevoegde autoriteiten moeten de screening uitvoeren in overeenstemming met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, zij moeten ervoor zorgen dat de menselijke waardigheid wordt geëerbiedigd en zij mogen personen niet discrimineren op grond van geslacht, ras, huidskleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuiging, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, een handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan de belangen van het kind.

(23) Om ervoor te zorgen dat het EU-recht en het internationaal recht, met inbegrip van het Handvest van de grondrechten, tijdens de screening worden nageleefd, moet elke lidstaat een toezichtmechanisme en passende waarborgen voor de onafhankelijkheid ervan instellen. Het toezichtmechanisme moet met name betrekking hebben op de eerbiediging van de grondrechten bij de screening, alsook op de naleving van de toepasselijke nationale regels inzake bewaring en de naleving van het beginsel van non-refoulement zoals bedoeld in artikel 3, onder b), van Verordening (EU) 2016/399. Het Bureau voor de grondrechten moet algemene richtsnoeren opstellen voor de instelling en de onafhankelijke werking van een dergelijk toezichtmechanisme. Voorts moeten de lidstaten het Bureau voor de grondrechten om ondersteuning kunnen vragen bij de ontwikkeling van hun nationale toezichtmechanisme. Daarnaast moeten zij het advies van het Bureau voor de grondrechten kunnen inwinnen in verband met de vaststelling van de methodologie voor dit toezichtmechanisme en passende opleidingsmaatregelen. Zij moeten tevens de mogelijkheid krijgen relevante en bevoegde nationale, internationale en niet-gouvernementele organisaties en instanties uit te nodigen om aan het toezicht deel te nemen. Het onafhankelijke toezichtmechanisme mag geen afbreuk doen aan het toezicht op de naleving van de grondrechten door de grondrechtentoezichthouders van het Europees Grens- en kustwachtagentschap waarin Verordening (EU) 2019/1896 voorziet. De lidstaten moeten vermeende schendingen van de grondrechten tijdens de screening onderzoeken, onder meer door te waarborgen dat klachten snel en op passende wijze worden behandeld.

(24) Aan het einde van de screening moeten de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de screening een informatieformulier invullen. Het formulier moet worden toegezonden aan de autoriteiten die verzoeken om internationale bescherming behandelen of aan de autoriteiten die bevoegd zijn voor terugkeer, naargelang de procedure waarnaar de betrokkene wordt doorverwezen. In het eerste geval moeten de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de screening onder meer wijzen op alle elementen die van belang lijken te zijn om te bepalen of de bevoegde autoriteiten een versnelde behandelingsprocedure of de grensprocedure moeten toepassen op het verzoek van de betrokken onderdaan van een derde land.

(25) De tijdens de screening verzamelde biometrische gegevens moeten, samen met de in de artikelen [12, 13, 14 en 14 bis] van de Eurodac-verordening bedoelde gegevens, door de bevoegde autoriteiten aan Eurodac worden toegezonden binnen de in die verordening bepaalde termijnen.

(26) Alle personen die aan de screening aan de buitengrenzen worden onderworpen, moeten een voorafgaand medisch onderzoek ondergaan met het oog op de identificatie van personen die onmiddellijke zorg behoeven of ten aanzien van wie andere maatregelen moeten worden genomen, zoals isolatie omwille van de volksgezondheid. Er moet rekening worden gehouden met de specifieke behoeften van minderjarigen en kwetsbare personen. Indien uit de omstandigheden blijkt dat een dergelijk onderzoek niet nodig is, met name wanneer de algemene toestand van de betrokkene zeer goed lijkt, hoeft het onderzoek niet plaats te vinden en moet de betrokkene daarvan in kennis worden gesteld. Het voorafgaande medische onderzoek moet door de gezondheidsautoriteiten van de betrokken lidstaat worden uitgevoerd. Wat betreft onderdanen van derde landen die op het grondgebied worden aangehouden, moet een voorafgaand medisch onderzoek worden uitgevoerd wanneer dit op het eerste gezicht noodzakelijk wordt geacht.

(27) Tijdens de screening moeten voor alle betrokkenen leefomstandigheden worden gewaarborgd die in overeenstemming zijn met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en zij moeten toegang hebben tot dringende gezondheidszorg en de essentiële behandeling van ziekten. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan kwetsbare personen, zoals zwangere vrouwen, ouderen, eenoudergezinnen, personen met een onmiddellijk identificeerbare lichamelijke of geestelijke handicap, personen die zichtbaar psychisch of fysiek trauma’s hebben opgelopen en niet-begeleide minderjarigen. Met name in het geval van minderjarigen moet de informatie op een kindvriendelijke en op de leeftijd afgestemde manier worden verstrekt. Alle autoriteiten die bij de uitvoering van de screeningtaken betrokken zijn, moeten de menselijke waardigheid en de persoonlijke levenssfeer eerbiedigen en zich onthouden van discriminerende handelingen of gedragingen.

(28) Aangezien onderdanen van derde landen die aan de screening worden onderworpen, mogelijk niet de identiteits- en reisdocumenten bij zich hebben die nodig zijn voor het legaal overschrijden van de buitengrens, moet worden voorzien in een identificatieprocedure als onderdeel van de screening.

(29) Het gemeenschappelijk identiteitsregister (“CIR”) is ingesteld bij Verordening (EU) 2019/817 van het Europees Parlement en de Raad (interoperabiliteitsverordening) 25 met als doel de correcte identificatie van in het inreis-uitreissysteem (“EES”), het Visuminformatiesysteem (“VIS”), het Europees reisinformatie- en -autorisatiesysteem (“Etias”), Eurodac of Ecris-TCN geregistreerde personen te vergemakkelijken en te bevorderen, waaronder de identificatie van onbekende personen die niet in staat zijn zichzelf te legitimeren. Daartoe bevat het CIR alleen de in het EES, VIS, Etias, Eurodac en Ecris-TCN geregistreerde identiteits-, reisdocument- en biometrische gegevens, die logischerwijs van elkaar gescheiden zijn. Alleen de persoonsgegevens die strikt noodzakelijk zijn voor een accurate identiteitscontrole zijn in het CIR opgeslagen. De in het CIR opgeslagen persoonsgegevens worden niet langer bewaard dan strikt noodzakelijk is voor de doeleinden van de onderliggende systemen en moeten automatisch worden gewist wanneer de gegevens uit de onderliggende systemen worden verwijderd. Raadpleging van het CIR maakt het mogelijk personen op betrouwbare en grondige wijze te identificeren omdat alle identiteitsgegevens in het EES, VIS, Etias, Eurodac en Ecris-TCN in één keer, snel en op betrouwbare wijze kunnen worden geraadpleegd terwijl de gegevens maximaal worden beschermd en onnodige verwerking of overlapping van gegevens wordt vermeden.

(30) Om de identiteit te bepalen van de personen die aan de screening worden onderworpen, moet tijdens de screening en in aanwezigheid van de persoon in het CIR een verificatie worden gestart. Tijdens die verificatie moeten de biometrische gegevens van de persoon worden getoetst aan de in het CIR opgenomen gegevens. Als de biometrische gegevens van een persoon niet kunnen worden gebruikt of wanneer een zoekopdracht aan de hand van die gegevens geen resultaat oplevert, dient te worden gezocht aan de hand van de identiteitsgegevens van de persoon in combinatie met reisdocumentgegevens. In overeenstemming met de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid, en als de zoekopdracht uitwijst dat er gegevens over die persoon zijn opgeslagen in het CIR, dienen de autoriteiten van de lidstaten toegang te hebben tot het CIR om de daarin opgeslagen identiteits-, reisdocument- en biometrische gegevens van die persoon te raadplegen, zonder dat het CIR op enige wijze duidelijk maakt van welk Unie-informatiesysteem die gegevens deel uitmaken.

(31) Aangezien het gebruik van het CIR voor identificatiedoeleinden bij Verordening (EU) 2019/817 beperkt is tot het vergemakkelijken en bevorderen van de correcte identificatie van in het EES, VIS, Etias, Eurodac of Ecris-TCN geregistreerde personen in het geval van politiecontroles op het grondgebied van de lidstaten, moet die verordening worden gewijzigd om gebruik van het CIR tijdens de bij deze verordening ingestelde screening mogelijk te maken voor de identificatie van personen.

(32) Aangezien een groot aantal personen die aan de screening worden onderworpen mogelijk geen reisdocumenten bij zich hebben, moeten de autoriteiten die de screening uitvoeren toegang hebben tot eventuele andere documenten die in het bezit zijn van de betrokken personen in gevallen waar de biometrische gegevens van die personen niet bruikbaar zijn of geen resultaat opleveren in het CIR. De autoriteiten moeten de toestemming krijgen andere dan biometrische gegevens van deze documenten te gebruiken om ze te toetsen aan de relevante databanken.

(33) De identificatie van personen tijdens de grenscontroles aan de grensdoorlaatpost en de raadpleging van de databanken in het kader van grensbewaking of politiecontroles in het buitengrensgebied door de autoriteiten die de betrokkene naar de screening hebben doorverwezen, moeten als onderdeel van de screening worden beschouwd en mogen niet worden herhaald, tenzij bijzondere omstandigheden een dergelijke herhaling rechtvaardigen.

(34) Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van artikel 11, lid 5, en artikel 12, lid 5, van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad 26 . Voor de vaststelling van die uitvoeringshandelingen moet de onderzoeksprocedure worden toegepast.

(35) Bij de screening moet tevens worden beoordeeld of de binnenkomst van onderdanen van derde landen in de Unie een bedreiging kan vormen voor de binnenlandse veiligheid of de openbare orde.

(36) Aangezien de screening betrekking heeft op personen die zich aan de buitengrens bevinden zonder aan de toegangsvoorwaarden te voldoen, of die na een opsporings- en reddingsoperatie zijn ontscheept, moeten de veiligheidscontroles in het kader van de screening ten minste van hetzelfde niveau zijn als de controles die worden verricht met betrekking tot onderdanen van derde landen die vooraf een machtiging tot binnenkomst in de Unie voor een kort verblijf aanvragen, ongeacht of zij al dan niet visumplichtig zijn.

(37) Voor onderdanen van derde landen die op grond van hun nationaliteit vrijgesteld zijn van de visumplicht uit hoofde van Verordening (EU) 2018/1806 van het Europees Parlement en de Raad 27 , is in Verordening (EU) 2018/1240 van het Europees Parlement en de Raad 28 (Etias-verordening) bepaald dat zij een reisautorisatie moeten aanvragen om voor een kort verblijf naar de EU te komen. Voordat zij deze reisautorisatie ontvangen, worden de betrokken personen onderworpen aan een veiligheidscontrole van de door hen ingediende persoonsgegevens aan de hand van een aantal EU-databanken – het Visuminformatiesysteem (VIS), het Schengeninformatiesysteem (SIS), het inreis-uitreissysteem (EES), het Europees reisinformatie en -autorisatiesysteem (Etias), de Europol-gegevens die worden verwerkt voor het in artikel 18, lid 2, onder a), van Verordening (EU) 2016/794 29 bedoelde doel, Ecris-TCN 30 – en de Interpol-databanken voor gestolen en verloren reisdocumenten (SLTD) en voor reisdocumenten die voorkomen in Notices (Interpol TDAWN).

(38) Onderdanen van derde landen die krachtens Verordening (EU) 2018/1806 visumplichtig zijn, worden – alvorens een visum wordt afgegeven – onderworpen aan een veiligheidscontrole aan de hand van dezelfde databanken als onderdanen van derde landen voor wie geen visumplicht geldt, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 810/2009 en Verordening (EU) nr. 767/2008.

(39) Uit de redenering in overweging 36 volgt dat ten aanzien van personen die aan de screening worden onderworpen, geautomatiseerde verificaties moeten worden uitgevoerd voor veiligheidsdoeleinden, aan de hand van dezelfde systemen als die welke worden gebruikt voor aanvragers van een visum of een reisautorisatie in het kader van het Europees reisinformatie en -autorisatiesysteem: het VIS, EES, Etias, SIS, Ecris-TCN, Europol en de SLTD en TDAWN van Interpol. Personen die aan de screening worden onderworpen, moeten ook worden gecontroleerd aan de hand van Ecris-TCN met betrekking tot personen die zijn veroordeeld in verband met terroristische misdrijven en andere vormen van ernstige strafbare feiten, de in overweging 38 bedoelde Europol-gegevens en de Interpol-databanken voor gestolen en verloren reisdocumenten en voor reisdocumenten die voorkomen in Notices (TDAWN).

(40) Die controles moeten op zo’n wijze worden uitgevoerd dat uit die databanken alleen de gegevens worden opgevraagd die nodig zijn voor het uitvoeren van de veiligheidscontroles. Wat personen betreft die bij een grensdoorlaatpost om internationale bescherming hebben verzocht, moet de raadpleging van databanken voor de veiligheidscontrole in het kader van de screening worden toegespitst op de databanken die niet zijn geraadpleegd tijdens de grenscontroles aan de buitengrens, zodat wordt vermeden dat databanken meer dan eens worden geraadpleegd.

(41) De screening kan ook de controle omvatten van voorwerpen die in het bezit zijn van onderdanen van derde landen, in overeenstemming met het nationale recht en indien zulks gerechtvaardigd is met het oog op de veiligheidscontrole. Maatregelen die in dit verband worden toegepast, moeten evenredig zijn en moeten de menselijke waardigheid eerbiedigen van de personen die aan de screening worden onderworpen. De betrokken autoriteiten moeten ervoor zorgen dat de grondrechten van de personen in kwestie worden geëerbiedigd, waaronder het recht op bescherming van persoonsgegevens en de vrijheid van meningsuiting.

(42) Aangezien de autoriteiten die zijn aangewezen om de screening uit te voeren toegang moeten hebben tot EES, Etias, VIS en Ecris-TCN om vast te stellen of de persoon een bedreiging kan vormen voor de binnenlandse veiligheid of de openbare orde, moeten Verordening (EG) nr. 767/2008, Verordening (EU) 2017/2226, Verordening (EU) 2018/1240 en Verordening (EU) 2019/816 worden gewijzigd zodat deze verordeningen voorzien in dit aanvullende toegangsrecht, wat momenteel niet het geval is. Wat Verordening (EU) 2019/816 betreft, moet deze wijziging om redenen van variabele geometrie via een andere dan de huidige verordening gebeuren.

(43) Voor de zoekopdrachten aan de hand van de Europese databanken EES, Etias, VIS en Ecris-TCN met het oog op identificatie of in het kader van veiligheidscontroles, naargelang het geval, moet het bij Verordening (EU) 2019/817 ingestelde Europees zoekportaal (ESP) worden gebruikt.

(44) Aangezien de screening alleen doeltreffend in de praktijk kan worden gebracht als de betrokkenen correct worden geïdentificeerd en hun veiligheidsachtergrond correct wordt onderzocht, is de raadpleging van Europese databanken gerechtvaardigd op grond van dezelfde doelstellingen als die waarvoor elk van deze databanken tot stand is gebracht, namelijk het doeltreffende beheer van de buitengrenzen van de Unie, de interne veiligheid van de Unie en de doeltreffende uitvoering van het asiel- en terugkeerbeleid van de Unie.

(45) Aangezien de doelstellingen van deze verordening, namelijk de versterking van de controle van personen die op het punt staan het Schengengebied binnen te komen en de doorverwijzing van die personen naar de passende procedures, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, moeten gemeenschappelijke regels op het niveau van de Unie worden vastgesteld. De Unie kan derhalve maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(46) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening en is deze niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat. Aangezien deze verordening voortbouwt op het Schengenacquis, beslist Denemarken overeenkomstig artikel 4 van het bovengenoemde protocol binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad heeft beslist over deze verordening of het deze in zijn interne recht zal omzetten.

(47) Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad 31 . Ierland neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze verordening en deze is niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

(48) Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis, die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, onder A, van Besluit 1999/437/EG van de Raad 32 .

(49) Wat Zwitserland betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis, die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, onder A, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad 33 .

(50) Wat Liechtenstein betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis, die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, onder A, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad 34 .

(51) Wat Cyprus, Bulgarije, Roemenië en Kroatië betreft, vormt deze verordening een handeling die op het Schengenacquis voortbouwt of anderszins daaraan is gerelateerd in de zin van respectievelijk artikel 3, lid 1, van de Toetredingsakte van 2003, artikel 4, lid 1, van de Toetredingsakte van 2005 en artikel 4, lid 1, van de Toetredingsakte van 2011.