Overwegingen bij COM(2020)824 - Richtsnoeren voor trans-Europese energie-infrastructuur

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
dossier COM(2020)824 - Richtsnoeren voor trans-Europese energie-infrastructuur.
document COM(2020)824 NLEN
datum 30 mei 2022
 
(1) De Commissie heeft in haar mededeling van 11 december 2019 met de titel “De Europese Green Deal” 21 een nieuwe groeistrategie aangekondigd die de Unie moet omvormen tot een eerlijke en welvarende samenleving met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie, waar vanaf 2050 netto geen broeikasgassen meer worden uitgestoten en de economische groei is losgekoppeld van het gebruik van hulpbronnen. In de mededeling van de Commissie inzake het klimaatdoelstellingsplan 22 wordt een broeikasgasemissiereductie van minstens 55 % tegen 2030 voorgesteld, een ambitie die op 11 december 2020 door de Europese Raad is onderschreven. In de onderliggende effectbeoordeling van de Commissie is bevestigd dat de energiemix van de toekomst geheel anders zal zijn dan de huidige energiemix en dat de energiewetgeving opnieuw moet worden beoordeeld en zo nodig herzien. De huidige investeringen in de energie-infrastructuur zijn overduidelijk niet voldoende om de energie-infrastructuur van de toekomst te transformeren en verder uit te bouwen. Dit houdt onder meer in dat er een infrastructuur beschikbaar moet zijn die de Europese energietransitie kan ondersteunen, met inbegrip van de snelle toepassing van elektrificatie, de opschaling van de productie van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen, het toenemende gebruik van hernieuwbare en koolstofarme gassen, de integratie van het energiesysteem en een grotere inzet van innovatieve oplossingen.

(2) In antwoord op de voorstellen van de Commissie als onderdeel van het pakket “Schone energie voor alle Europeanen” is er een overeenkomst bereikt over een bindend streefcijfer op Unieniveau dat tegen 2030 minstens 32 % van het energieverbruik afkomstig moet zijn van hernieuwbare energiebronnen, met een centrale EU-doelstelling van minstens 32,5 % energie-efficiëntie.

(3) De Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering van 2015, die is gesloten na afloop van de 21e Conferentie van de partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (de “Overeenkomst van Parijs”) omvat de doelstelling op lange termijn om de wereldwijde temperatuurstijging ruim onder 2 °C boven het pre-industriële niveau te houden en ernaar te streven de opwarming tot 1,5 °C boven het pre-industriële niveau te beperken. In de overeenkomst wordt benadrukt dat de aanpassing aan de negatieve gevolgen van de klimaatverandering belangrijk is en dat de geldstromen in lijn moeten worden gebracht met een traject naar broeikasgasarme en klimaatbestendige ontwikkeling. Op 12 december 2019 heeft de Europese Raad zijn goedkeuring gehecht aan de doelstelling om tegen 2050 een klimaatneutrale Europese Unie tot stand te brengen, in overeenstemming met de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs.

(4) Bij Verordening (EG) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad 23 , de huidige TEN-E-verordening, zijn regels vastgesteld voor de tijdige ontwikkeling en de interoperabiliteit van trans-Europese energienetwerken met het oog op de verwezenlijking van de in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie geformuleerde energiedoelstellingen ter waarborging van een goede werking van de interne energiemarkt, voorzieningszekerheid en concurrerende energiemarkten in de Unie, en ter bevordering van energie-efficiëntie en -besparing en de ontwikkeling van nieuwe en hernieuwbare vormen van energie, alsook de bevordering van de onderlinge koppeling van energienetwerken. Verordening (EG) nr. 347/2013 voorziet in een kader voor de lidstaten en de relevante belanghebbenden voor samenwerking in een regionale context teneinde beter geïnterconnecteerde energienetwerken tot stand te brengen om zo momenteel van de Europese energiemarkt geïsoleerde regio’s aan te sluiten, de bestaande grensoverschrijdende interconnecties te versterken en de integratie van hernieuwbare energie te bevorderen. Door deze doelstellingen na te streven, draagt Verordening (EG) nr. 347/2013 bij aan slimme, duurzame en inclusieve groei en brengt het baten voor de gehele Unie op het gebied van concurrentievermogen en economische, maatschappelijke en territoriale cohesie.

(5) De evaluatie van Verordening (EU) nr. 347/2013 heeft duidelijk aangetoond dat het TEN-E-kader de integratie van de netwerken van de lidstaten op effectieve wijze heeft verbeterd, de handel in energie heeft gestimuleerd en daarmee een bijdrage heeft geleverd aan het concurrentievermogen van de Unie. Projecten van gemeenschappelijk belang in de categorieën elektriciteit en gas hebben een grote bijdrage geleverd aan de voorzieningszekerheid. De infrastructuur voor gas is inmiddels onderling goed verbonden en de voorzieningszekerheid is sinds 2013 aanzienlijk toegenomen. De regionale samenwerking in de vorm van regionale groepen en grensoverschrijdende kostentoewijzing is een belangrijke faciliterende factor voor de uitvoering van projecten. In veel gevallen heeft de grensoverschrijdende kostenverdeling echter niet geleid tot de beoogde vermindering van het financieringstekort voor projecten. Hoewel het merendeel van de vergunningverleningsprocedures is ingekort, is er in bepaalde gevallen nog altijd sprake van langdurige vergunningverleningsprocedures. De financiële steun vanuit de Connecting Europe Facility (CEF) is een belangrijke factor gebleken nu subsidies voor studies hebben bijgedragen aan het verminderen van de risico’s in de eerste fasen van de ontwikkeling, en subsidies voor werkzaamheden hebben geholpen de belangrijkste knelpunten voor de betreffende projecten weg te nemen waar marktfinanciering niet volstond.

(6) Het TEN-E-kader vormt een centraal instrument voor de ontwikkeling van de interne energiemarkt en vervult een essentiële rol bij het verwezenlijken van de doelstellingen uit hoofde van de Europese Green Deal. Teneinde tegen 2050 klimaatneutraliteit te realiseren en tegen 2030 hogere broeikasgasemissiereducties, heeft Europa een beter geïntegreerd energiesysteem nodig in de vorm van hogere niveaus van elektrificatie op basis van hernieuwbare bronnen en de decarbonisatie van de gassector. Het TEN-E-beleid kan ervoor zorgen dat de ontwikkeling van de energie-infrastructuur van de Unie ter ondersteuning fungeert van de vereiste energietransitie ten behoeve van klimaatneutraliteit overeenkomstig het “energie-efficiëntie eerst”-beginsel.

(7) Hoewel de doelstellingen van Verordening (EU) nr. 347/2013 grotendeels van toepassing blijven, is het huidige TEN-E-kader onvoldoende toegespitst op de te verwachten veranderingen in het energiesysteem die het gevolg zullen zijn van de nieuwe politieke context, met name met betrekking tot de naar boven bijgestelde streefcijfers voor 2030 en de doelstelling inzake klimaatneutraliteit tegen 2050 in het kader van de Europese Green Deal. Naast de nieuwe politieke context en doelstellingen, hebben ook de technologische ontwikkelingen zich in het afgelopen decennium in een hoog tempo voltrokken. Die ontwikkeling moet in overweging worden genomen bij de vaststelling van de infrastructuurcategorieën die deel uitmaken van de verordening, alsook met betrekking tot de selectiecriteria voor projecten van gemeenschappelijk belang en de prioritaire corridors en thematische gebieden.

(8) De richtlijnen (EU) 2019/944 24 en 2009/73/EG 25 van het Europees Parlement en de Raad voorzien in een interne energiemarkt. Hoewel er aanzienlijke vooruitgang is geboekt bij de voltooiing van de interne energiemarkt is er nog altijd ruimte voor verbetering door een beter gebruik van bestaande energie-infrastructuren, door de integratie van het toenemende aandeel hernieuwbare energie en door systeemintegratie.

(9) De energie-infrastructuur van de Unie moet worden opgewaardeerd teneinde technische defecten te voorkomen en om de infrastructuur bestendiger te maken tegen dergelijke defecten, alsmede tegen natuurrampen of door de mens veroorzaakte rampen, negatieve effecten van de klimaatverandering en bedreigingen voor de veiligheid, met name voor de Europese kritische infrastructuur als omschreven in Richtlijn 2008/114/EG 26 .

(10) De energie-infrastructuur van de Unie moet bestand zijn tegen de onvermijdelijke effecten die de klimaatverandering in Europa naar verwachting met zich zal meebrengen, ondanks de inspanningen tot beperking hiervan. Het is dan ook van cruciaal belang maatregelen te nemen met het oog op de aanpassing aan de klimaatverandering, de versterking van de veerkracht en de voorbereiding op en voorkoming van rampen.

(11) De voorzieningszekerheid, een van de belangrijkste elementen van Verordening (EG) nr. 347/2013, is aanzienlijk toegenomen als gevolg van de projecten van gemeenschappelijk belang. In de klimaateffectbeoordeling van de Commissie 27 wordt bovendien de verwachting uitgesproken dat het gebruik van aardgas aanzienlijk zal afnemen nu het onverminderde gebruik ervan niet strookt met de doelstelling inzake klimaatneutraliteit. Het gebruik van biogas, hernieuwbare en koolstofarme waterstof en synthetische gasvormige brandstoffen zal daarentegen tegen 2050 aanzienlijk toenemen. De aardgasinfrastructuur heeft derhalve geen ondersteuning meer nodig vanuit het TEN-E-beleid. Bij de planning van de energie-infrastructuur moet rekening worden gehouden met dit veranderende gaslandschap.

(12) Het belang van slimme elektriciteitsnetwerken voor de verwezenlijking van de energie- en klimaatdoelstellingen van de Unie wordt erkend in de mededeling van de Commissie inzake een geïntegreerd energiesysteem 28 . De criteria voor deze categorie moeten de technologische ontwikkeling op het gebied van innovatie omvatten alsook digitale aspecten. Daarnaast moet de rol van de projectpromotoren worden verduidelijkt. Gezien de verwachte stijging in de vraag naar energie in de vervoerssector, met name langs de snelweg en in stedelijke gebieden ten behoeve van elektrische voertuigen, moeten slimme netwerktechnologieën een bijdrage leveren aan energienetgerelateerde steun voor infrastructuur voor het opladen met hoge capaciteit met het oog op het koolstofvrij maken van de vervoerssector.

(13) In de mededeling van de Commissie inzake een geïntegreerd energiesysteem wordt benadrukt dat er behoefte is aan een geïntegreerde energie-infrastructuurplanning over meerdere energiedragers, infrastructuren en verbruikssectoren heen. Deze systeemintegratie is gebaseerd op het “energie-efficiëntie eerst”-beginsel en een holistische benadering die verder strekt dan de afzonderlijke sectoren. De integratie komt ook tegemoet aan de behoefte aan decarbonisatie in bepaalde moeilijk te beperken sectoren, zoals bepaalde delen van de industrie of bepaalde vervoerswijzen, waar rechtstreekse elektrificatie momenteel in technisch en economisch opzicht problematisch is. De betreffende investeringen worden onder meer gedaan in waterstof en elektrolyse, energiebronnen die steeds beter geschikt zijn voor grootschalige commerciële toepassing. In de waterstofstrategie van de Commissie wordt prioriteit gegeven aan de productie van waterstof uit hernieuwbare elektriciteit aangezien dit de schoonst mogelijke oplossing is die het best aansluit op de EU-doelstelling inzake klimaatneutraliteit. In de overgangsfase is er echter behoefte aan andere vormen van koolstofarme waterstof voor de snellere vervanging van bestaande waterstof en het snel creëren van schaalvoordelen.

(14) Uit de waterstofstrategie van de Commissie 29 blijkt voorts dat de vereiste uitrol van waterstof een grootschalig infrastructuurnetwerk vergt dat alleen de Unie en de eengemaakte markt kunnen bieden. Er bestaat momenteel slechts een zeer beperkte specifieke infrastructuur voor het vervoer van en de handel in waterstof over de grenzen heen. Deze infrastructuur moet voor een groot deel bestaan uit vanuit aardgas omgezette activa die worden aangevuld door nieuwe, specifiek op waterstof gerichte activa. Daarnaast wordt in de waterstofstrategie een strategische doelstelling vastgesteld voor een verhoging van 40 GW aan elektrolysecapaciteit tegen 2030 teneinde de productie van hernieuwbare waterstof op te schroeven en de decarbonisatie van sectoren die afhankelijk zijn van fossiele brandstoffen te vergemakkelijken, zoals de sector industrie of vervoer. Het TEN-E-beleid moet derhalve een nieuwe en voor een nieuw doel ingerichte transmissie- en opslaginfrastructuur voor waterstof beslaan, alsook elektrolyse-installaties. De transmissie- en opslaginfrastructuur voor waterstof moet ook worden opgenomen in het Uniebrede tienjarig netwerkontwikkelingsplan om zo een uitgebreide en samenhangende beoordeling van de kosten en baten voor het energiesysteem mogelijk te maken, onder meer waar het de bijdrage van de infrastructuur aan de sectorale integratie en decarbonisatie betreft, teneinde een waterstofruggengraat voor de Unie tot stand te brengen.

(15) Daarnaast moet er een nieuwe infrastructuurcategorie tot stand worden gebracht voor slimme gasnetten teneinde investeringen te stimuleren voor de integratie van hernieuwbare en koolstofarme gassen in het netwerk, zoals biogas, biomethaan en waterstof, en het hieruit voortvloeiende complexere systeem te helpen beheren op basis van innovatieve technologieën.

(16) Volgens Verordening (EU) nr. 347/2013 moet zijn aangetoond dat, om in aanmerking te komen voor opneming in de Unielijst, een kandidaat-project van gemeenschappelijk belang een aanzienlijke bijdrage moet leveren aan minstens één criterium uit een reeks criteria, mogelijk (maar niet verplicht) op het gebied van duurzaamheid. Overeenkomstig de toenmalige specifieke behoeften op de interne energiemarkt maakte deze vereiste het mogelijk projecten van gemeenschappelijk belang te ontwikkelen die uitsluitend op voorzieningszekerheidsrisico’s waren gericht, zelfs wanneer ze geen voordelen opleverden op het gebied van duurzaamheid. Gezien de veranderde behoeften met betrekking tot de infrastructuur van de Unie, de decarbonisatiedoelstellingen en de conclusies van de Europese Raad uit juli 2020 waarin is bepaald dat de Unie-uitgaven in overeenstemming moeten zijn met de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en het beginsel “geen schade berokkenen” in het kader van de Europese Green Deal, moet de mate van duurzaamheid in de vorm van de integratie van hernieuwbare energie in het netwerk of de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen, naargelang het geval, echter worden beoordeeld teneinde te waarborgen dat het TEN-E-beleid in overeenstemming is met de energie- en klimaatdoelstellingen van de Unie. Het duurzaamheidsniveau van CO2-transportnetwerken wordt beoordeeld aan de hand van hun doel, te weten het transport van koolstofdioxide.

(17) De Unie moet de uitvoering faciliteren van infrastructuurprojecten die de energienetwerken van de Unie koppelen aan die van derde landen waar deze netwerken wederzijds voordeel bieden en noodzakelijk zijn voor de energietransitie en de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen, en overeenkomen met de specifieke criteria van de relevante infrastructuurcategorieën uit hoofde van deze verordening, meer in het bijzonder met betrekking tot buurlanden en landen waarmee de Unie een specifieke samenwerking op energiegebied tot stand heeft gebracht. Het toepassingsgebied van deze verordening moet derhalve de opneming van projecten van wederzijds belang bestrijken wanneer kan worden aangetoond dat deze projecten duurzaam zijn en aanzienlijke sociaaleconomische voordelen bieden voor minstens twee lidstaten en minstens één derde land. Dergelijke projecten kunnen in de Unielijst worden opgenomen in het geval van aanpassing van het regelgevingskader aan dat van de Unie, en indien kan worden aangetoond dat de projecten een bijdrage leveren aan het verwezenlijken van de algemene energie- en klimaatdoelstellingen van de Unie op het gebied van voorzieningszekerheid en decarbonisatie. Deze harmonisatie of convergentie van regelgeving wordt geacht automatisch van toepassing te zijn voor de Europese economische ruimte of de partijen bij de Energiegemeenschap. Daarnaast moet het derde land waarmee de Unie samenwerkt bij de ontwikkeling van projecten van wederzijds belang een vergelijkbaar tijdschema hanteren voor de versnelde uitvoering en voor andere maatregelen ter ondersteuning van het beleid, zoals bepaald in deze verordening. In het kader van deze verordening moeten projecten van wederzijds belang dan ook op dezelfde manier worden beschouwd als projecten van gemeenschappelijk belang, waarbij alle bepalingen die van toepassing zijn op projecten van gemeenschappelijk belang, ook van toepassing zijn op projecten van wederzijds belang, tenzij anders bepaald.

(18) Teneinde de klimaat- en energiedoelstellingen en de doelstelling inzake klimaatneutraliteit van de Unie voor 2030 en 2050 te verwezenlijken, moet Europa bovendien de productie van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen aanzienlijk opschalen. De bestaande infrastructuurcategorieën voor elektriciteitstransmissie en -opslag zijn van cruciaal belang voor de integratie van het aanzienlijk toenemende aandeel elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in het energienet. Hiertoe moeten bovendien de investeringen in hernieuwbare offshore-energie worden opgeschroefd 30 . Ook het coördineren van de langetermijnplanning en de ontwikkeling van onshore- en offshore-elektriciteitsnetwerken zijn van belang. Waar het de offshore-infrastructuurplanning betreft is het met name van belang dat er een verschuiving plaatsvindt van de projectgebonden aanpak naar een gecoördineerde, alomvattende aanpak ter waarborging van de duurzame ontwikkeling van geïntegreerde offshorenetwerken in overeenstemming met het potentieel van hernieuwbare offshore-energie voor ieder zeegebied, de milieubescherming en andere vormen van gebruik van de zee.

(19) De desbetreffende lidstaten moeten in staat zijn de kosten en baten te beoordelen van de offshorenetwerken voor hernieuwbare energie voor geselecteerde zeegebieden, en een voorlopige analyse van de kostenverdeling per zeegebied uit te voeren ter ondersteuning van de gezamenlijke politieke verbintenissen ten aanzien van de ontwikkeling van hernieuwbare offshore-energie op het niveau van de zeegebieden. De Commissie dient derhalve uniforme beginselen vast te stellen met het oog op een kosten-batenanalyse en een analyse van de kostenverdeling voor de inzet van ontwikkelingsplannen voor geïntegreerde offshorenetwerken, op basis waarvan de lidstaten een adequate beoordeling kunnen uitvoeren.

(20) Het Uniebrede tienjarige netwerkontwikkelingsplan dat als basis fungeert voor het identificeren van projecten van gemeenschappelijk belang in de categorieën elektriciteit en gas, heeft zijn effectiviteit bewezen. Hoewel het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor elektriciteit en voor gas (“ENTSB’s”) en de transmissiesysteembeheerders binnen dit proces een belangrijke rol spelen, is er behoefte aan een hogere mate van controle teneinde het vertrouwen in het proces te doen toenemen, met name met betrekking tot het vaststellen van scenario’s voor de toekomst en de hiaten en knelpunten in de infrastructuur voor de lange termijn, alsook het beoordelen van individuele projecten. Gezien de noodzaak van onafhankelijke validatie moet er binnen dit proces een grotere rol worden toebedeeld aan het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (“het Agentschap”) en de Commissie, onder meer voor het opstellen van het Uniebrede tienjarige netwerkontwikkelingsplan overeenkomstig Verordening (EU) 2019/943 van het Europees Parlement en de Raad 31 en Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad 32 .

(21) Het is van belang te waarborgen dat alleen infrastructuurprojecten waarvoor geen redelijke alternatieve oplossingen bestaan, de status van project van gemeenschappelijk belang toegewezen krijgen. Hiertoe is de identificatie van de leemten op het gebied van de infrastructuur gebaseerd op het “energie-efficiëntie eerst”-beginsel, waarbij prioriteit wordt gegeven aan alle relevante niet-infrastructuurgerelateerde oplossingen voor het aanpakken van de geïdentificeerde leemten. Daarnaast moeten projectpromotoren bij de uitvoering van projecten verslag uitbrengen over de naleving van de milieuwetgeving en aantonen dat de projecten geen ernstige afbreuk doen aan het milieu, overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852 33 . Voor bestaande projecten van gemeenschappelijk belang die een voldoende mate van rijpheid hebben bereikt, wordt hiermee rekening gehouden bij de selectie van projecten voor daaropvolgende Unielijsten door de regionale groepen.

(22) Om de spannings- en frequentiestabiliteit te garanderen, dient met name met het oog op het toenemende aandeel van hernieuwbare energie bijzondere aandacht uit te gaan naar de stabiliteit van het Europese elektriciteitsnetwerk, onder wisselende omstandigheden.

(23) Na grondige raadpleging van alle lidstaten en belanghebbenden heeft de Commissie dertien strategische trans-Europese energie-infrastructuurprioriteiten geïdentificeerd waarvan de uitvoering essentieel is voor de verwezenlijking van de energie- en klimaatdoelstellingen van de Unie voor 2030 en 2050. Die prioriteiten hebben betrekking op verschillende geografische regio’s of thema’s op het gebied van elektriciteitstransmissie en -opslag, offshorenetwerken voor hernieuwbare energie, de transmissie en opslag van waterstof, elektrolyse-installaties, slimme gasnetten, slimme elektriciteitsnetwerken en transport van koolstofdioxide.

(24) De projecten van gemeenschappelijk belang moeten voldoen aan gemeenschappelijke, transparante en objectieve criteria met het oog op hun bijdrage aan de doelstellingen van het energiebeleid. Voor elektriciteit en waterstof moeten de projecten, willen zij in aanmerking komen voor opneming in de Unielijsten, deel uitmaken van het laatste beschikbare Uniebrede tienjarige netwerkontwikkelingsplan. Aangezien de waterstofinfrastructuur momenteel geen deel uitmaakt van het Uniebrede tienjarig netwerkontwikkelingsplan, zou deze vereiste voor waterstofprojecten uit hoofde van de voor deze verordening op te stellen tweede Unielijst pas vanaf 1 januari 2024 moeten gelden.

(25) Er moeten regionale groepen worden opgericht die als taak hebben projecten van gemeenschappelijk belang voor te stellen en te evalueren, met als doel de vaststelling van regionale lijsten van projecten van gemeenschappelijk belang. Om een brede consensus te waarborgen, moeten die regionale groepen een nauwe samenwerking verzekeren tussen lidstaten, nationale regulerende instanties, projectpromotoren en relevante belanghebbenden. In het kader van die samenwerking moeten de nationale regulerende instanties de regionale groepen indien nodig van advies dienen over onder meer de uitvoerbaarheid van de regelgevingsaspecten van de voorgestelde projecten en over de haalbaarheid van het voor formele goedkeuring voorgestelde tijdschema.

(26) Elke twee jaar moet er een nieuwe Unielijst van projecten van gemeenschappelijk belang (“de Unielijst”) worden vastgesteld. Projecten van gemeenschappelijk belang die voltooid zijn of die niet langer voldoen aan de desbetreffende criteria en vereisten zoals vastgelegd in deze verordening, mogen niet meer op de volgende Unielijst verschijnen. Bestaande projecten van gemeenschappelijk belang die in de volgende Unielijst moeten worden opgenomen, moeten om die reden worden onderworpen aan hetzelfde selectieproces voor de vaststelling van regionale lijsten en voor de vaststelling van de Unielijst als voorgestelde projecten. De daarmee gepaard gaande administratieve formaliteiten dienen echter tot een minimum te worden beperkt, bijvoorbeeld door zoveel mogelijk gebruik te maken van in een eerder stadium ingediende informatie en door rekening te houden met de jaarverslagen van de projectpromotoren. Bestaande projecten van gemeenschappelijk belang die aanzienlijke vooruitgang hebben geboekt, moeten om die reden kunnen profiteren van een gestroomlijnd proces van opneming in het Uniebrede tienjarig netwerkontwikkelingsplan.

(27) Projecten van gemeenschappelijk belang moeten zo snel mogelijk ten uitvoer worden gelegd en zij moeten daarbij van nabij worden gevolgd en worden geëvalueerd, terwijl de administratieve lasten voor de projectpromotoren tot een minimum worden beperkt. De Commissie moet Europese coördinatoren aanwijzen voor projecten die specifieke moeilijkheden ondervinden. Bij het selectieproces voor opneming in de daaropvolgende Unielijsten moet voor de respectieve projecten rekening worden gehouden met de vorderingen bij de uitvoering van de specifieke projecten en het nakomen van de verplichtingen in het kader van deze verordening.

(28) Het vergunningverleningsproces mag niet leiden tot een administratieve belasting die niet in verhouding staat tot de omvang of complexiteit van een project, noch de ontwikkeling van trans-Europese netwerken en de markttoegang belemmeren.

(29) De planning en tenuitvoerlegging van Unieprojecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van energie-, vervoer- en telecommunicatie-infrastructuur moeten worden gecoördineerd teneinde synergieën te creëren wanneer dit vanuit een algemeen economisch, technisch, milieu-, klimaat- of ruimteplanningsgerelateerd oogpunt haalbaar is, waarbij terdege rekening moet worden gehouden met de relevante veiligheidsaspecten. Bij de planning van de diverse Europese netwerken moet het derhalve mogelijk zijn voorkeur te geven aan de integratie van vervoers-, communicatie- en energienetwerken om te waarborgen dat er zo weinig mogelijk grond wordt gebruikt en er tegelijkertijd, waar mogelijk, voor te zorgen dat bestaande of in onbruik geraakte routes opnieuw in gebruik worden genomen om de eventuele nadelige maatschappelijke, economische, financiële, klimaat- en milieueffecten tot een minimum te beperken.

(30) Om een snelle administratieve behandeling te waarborgen, moeten projecten van gemeenschappelijk belang op nationaal niveau een “prioriteitsstatus” krijgen en door de bevoegde instanties als projecten van openbaar belang worden beschouwd. Om dwingende redenen van groot openbaar belang moet er een vergunning worden verleend voor projecten die een negatief effect hebben op het milieu wanneer is voldaan aan alle voorwaarden van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad 34 en Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad 35 .

(31) Projecten van gemeenschappelijk belang moeten voorts op nationaal niveau een “prioriteitsstatus” krijgen om te waarborgen dat alle hieraan gerelateerde gerechtelijke procedures en geschillenbeslechtingsprocedures snel kunnen worden afgehandeld.

(32) Teneinde de complexiteit te verminderen, de efficiëntie en transparantie te vergroten en de samenwerking tussen de lidstaten te versterken, moeten één of meer bevoegde instanties worden aangewezen voor het bundelen of coördineren van alle vergunningverleningsprocessen (“onestopshop”).

(33) Teneinde het vergunningverleningsproces voor offshorenetwerken voor hernieuwbare energie te vereenvoudigen en versnellen, moeten bij een bepaald zeegebied betrokken lidstaten met het oog op specifieke regionale en geografische kenmerken unieke contactpunten inrichten, de zogeheten onestopshops, om zo het vergunningverleningsproces voor dergelijke projecten te vergemakkelijken en coördineren. Daarnaast moet de inrichting van een onestopshop per zeegebied voor offshorenetwerken voor hernieuwbare energie zorgen voor een verminderde complexiteit, verhoogde efficiëntie en een verhoogd tempo met betrekking tot het vergunningverleningsproces voor offshoretransmissieactiva, waar vaak een groot aantal jurisdicties bij betrokken is.

(34) Ondanks het bestaan van duidelijke normen die de inspraak van het publiek in procedures voor besluitvorming op milieugebied waarborgen die volledig van toepassing zijn op projecten van gemeenschappelijk belang, zijn er in het kader van deze verordening aanvullende maatregelen nodig om de hoogst mogelijke normen voor transparantie en inspraak van het publiek te waarborgen bij alle relevante kwesties gedurende het vergunningverleningsproces voor projecten van gemeenschappelijk belang. Het voorafgaand overleg vóór het van start gaan van de vergunningverleningsprocedure moet facultatief zijn indien dit reeds deel uitmaakt van de nationale regels volgens dezelfde of hogere normen als die van toepassing zijn in deze verordening, mede om overlappingen van wettelijke vereisten te voorkomen.

(35) Een correcte en gecoördineerde tenuitvoerlegging van Richtlijn 2011/92/EU 36 en Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad 37 en, voor zover van toepassing, van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, ondertekend op 25 juni 1998 te Aarhus 38 (“Verdrag van Aarhus”) en van het Verdrag van Espoo inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband (“Verdrag van Espoo”), moet de harmonisatie waarborgen van de voornaamste beginselen voor de evaluatie van de milieu- en klimaateffecten, onder meer in een grensoverschrijdende context. De Commissie heeft ten behoeve van de lidstaten richtsnoeren uitgebracht voor de vaststelling van adequate wetgevings- en niet-wetgevingsmaatregelen om de milieubeoordelingsprocedures voor de energie-infrastructuur te stroomlijnen en de coherente toepassing te waarborgen van de milieueffectrapportageprocedures die krachtens het recht van de Unie zijn vereist voor projecten van gemeenschappelijk belang 39 . De lidstaten moeten hun evaluaties voor projecten van gemeenschappelijk belang coördineren en moeten, waar mogelijk, zorgen voor gezamenlijke evaluaties. De lidstaten moeten ertoe worden aangemoedigd optimale praktijken uit te wisselen en hun administratieve capaciteit voor vergunningverleningsprocessen te vergroten.

(36) Het is van belang om het vergunningverleningsproces te stroomlijnen en te verbeteren, met inachtneming — voor zover mogelijk rekening houdend met het subsidiariteitsbeginsel — van nationale bevoegdheden en procedures voor de aanleg van nieuwe infrastructuur. Gezien de urgentie van de ontwikkeling van de energie-infrastructuur moet de vereenvoudiging van het vergunningverleningsproces vergezeld gaan van een duidelijke uiterste termijn voor de door de respectieve instanties te nemen besluiten met betrekking tot de bouw van een project. Deze uiterste termijn moet een stimulans vormen voor een efficiëntere omschrijving en afhandeling van procedures en mag onder geen omstandigheden het hoge niveau van de normen voor milieubescherming overeenkomstig de milieuwetgeving, noch de inspraak van het publiek in het gedrang brengen. Bij deze verordening moeten maximumtermijnen worden vastgesteld. De lidstaten kunnen niettemin trachten deze maximumtermijnen — indien haalbaar — nog verder te verkorten, met name waar het projecten inzake slimme netwerken betreft waar mogelijk een minder complex vergunningverleningsproces mee gemoeid is dan bij een vergunningverleningsproces voor de transmissie-infrastructuur. De bevoegde autoriteiten dienen toe te zien op de naleving van de termijnen.

(37) In voorkomend geval kunnen de lidstaten in raambesluiten ook besluiten opnemen die worden getroffen in het kader van: onderhandelingen met individuele landeigenaren over verlening van toegang tot dan wel eigendom of recht tot het gebruiken van onroerend goed; de ruimtelijke ordening die het algemene landgebruik van een bepaald gebied regelt, ook andere vormen van ontwikkeling omvat zoals snelwegen, spoorwegen, gebouwen en beschermde natuurgebieden, en niet specifiek met het oog op het geplande project wordt ingericht; het verlenen van operationele vergunningen. In het kader van het vergunningverleningsproces kan bij een project van gemeenschappelijk belang eventueel ook toestemming worden gegeven voor de aanleg van aanverwante infrastructuur, voor zover die essentieel is voor de bouw of werking van het project. Deze verordening, met name de bepalingen betreffende vergunningverlening, inspraak van het publiek en de tenuitvoerlegging van projecten van gemeenschappelijk belang, moet worden toegepast onverminderd de toepassing van het internationale recht en het recht van de Unie, inclusief de bepalingen ter bescherming van het milieu en de volksgezondheid en de bepalingen in het kader van het gemeenschappelijk maritiem en visserijbeleid, meer bepaald Richtlijn 2014/89/EU van het Europees Parlement en de Raad 40 .

(38) De kosten voor de ontwikkeling, de bouw, de uitbating en het onderhoud van projecten van gemeenschappelijk belang moeten in de regel volledig worden gedragen door de gebruikers van de infrastructuur. Projecten van gemeenschappelijk belang moeten in aanmerking komen voor grensoverschrijdende kostentoewijzing wanneer uit een evaluatie van de marktvraag of van de verwachte tariefeffecten is gebleken dat de kosten onmogelijk kunnen worden gedekt via de door de infrastructuurgebruikers betaalde tarieven.

(39) Het vertrekpunt voor de discussie betreffende een passende kostentoewijzing moet de analyse zijn van de kosten en baten van een infrastructuurproject op basis van een geharmoniseerde methodologie voor de analyse van het gehele energiesysteem en op basis van hetzelfde scenario dat is toegepast ten tijde van de opneming van het project in de Unielijst van projecten van gemeenschappelijk belang, in het kader van de tienjarige netwerkontwikkelingsplannen, opgesteld door de Europese Netwerken van transmissiesysteembeheerders overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EU) 2019/943 en Verordening (EG) nr. 715/2009, en herzien door het Agentschap. Bij deze analyse kan ook rekening worden gehouden met de indicatoren en de bijbehorende referentiewaarden voor de vergelijking van de investeringskosten per eenheid.

(40) In een steeds meer geïntegreerde interne energiemarkt zijn duidelijke en transparante regels voor de verdeling van de kosten over de grenzen heen noodzakelijk teneinde investeringen in grensoverschrijdende infrastructuur te versnellen. Het is van essentieel belang een stabiel financieringskader te waarborgen voor de ontwikkeling van projecten van gemeenschappelijk belang en tegelijkertijd de behoefte aan financiële ondersteuning tot een minimum te beperken. Bij de besluitvorming inzake grensoverschrijdende kostentoewijzing moeten de nationale regulerende instanties de gehele investeringskosten over de grenzen heen verdelen en opnemen in de nationale tarieven en naderhand bepalen of het effect daarvan op de nationale tarieven een onevenredige druk op de consument tot gevolg kan hebben. De nationale regulerende instanties moeten het risico voor dubbele ondersteuning van projecten voorkomen door correcte verrekening van de reële en geraamde kosten en opbrengsten. Deze kosten en opbrengsten mogen slechts in rekening worden gebracht voor zover zij gerelateerd zijn aan de desbetreffende projecten en daadwerkelijk bestemd zijn voor het dekken van de desbetreffende kosten.

(41) Overeenkomstig de wetgeving met betrekking tot de interne energiemarkt moeten de tarieven voor toegang tot de netwerken de nodige investeringsstimulansen bieden. Verschillende soorten projecten van gemeenschappelijk belang brengen echter waarschijnlijk externaliteiten met zich mee die niet volledig kunnen worden gedekt en ondervangen met het reguliere systeem van tarieven. Bij toepassing van de wetgeving met betrekking tot de interne energiemarkt moeten de nationale regulerende instanties zorgen voor een stabiel en voorspelbaar regelgevend en financieel kader met stimulansen voor projecten van gemeenschappelijk belang, inclusief stimulansen voor de lange termijn, die evenredig zijn met het specifieke risiconiveau van het project. Dit is met name het geval bij grensoverschrijdende projecten, innovatieve elektriciteitstransmissietechnologieën met het oog op een brede integratie van hernieuwbare energiebronnen, gedecentraliseerde energiebronnen of vraagrespons binnen geïnterconnecteerde netwerken, alsook energietechnologie- en digitaliseringsprojecten, waarmee waarschijnlijk hogere risico’s gepaard gaan dan met vergelijkbare projecten in een bepaalde lidstaat, of die naar verwachting grotere voordelen opleveren voor de Unie. Daarnaast moet voor projecten die samengaan met hoge operationele kosten, toegang tot passende investeringsstimulansen mogelijk zijn. Met name offshorenetwerken voor hernieuwbare energie die de dubbele functionaliteit vervullen van zowel elektriciteitsinterconnectoren als die van koppeling tussen projecten voor de productie van hernieuwbare energie, gaan waarschijnlijk gepaard met hogere risico’s dan vergelijkbare onshore-infrastructuurprojecten, dit als gevolg van hun intrinsieke relatie met activa voor elektriciteitsproductie die risico’s op het gebied van regelgeving met zich meebrengt, alsook op financieel gebied, bijvoorbeeld de behoefte aan anticiperende investeringen, marktrisico’s en risico’s in verband met het gebruik van nieuwe innovatieve technologieën.

(42) Deze verordening mag uitsluitend van toepassing zijn op het verlenen van vergunningen voor projecten van gemeenschappelijk belang, de publieke inspraak hierbij en de bijbehorende regelgevingsbehandeling. De lidstaten kunnen niettemin nationale bepalingen vaststellen om dezelfde of soortgelijke regels toe te passen op andere projecten die niet de status hebben van projecten van gemeenschappelijk belang binnen de werkingssfeer van deze verordening. Wat betreft de regelgevingsstimulansen kunnen de lidstaten nationale bepalingen vaststellen om dezelfde of soortgelijke regels toe te passen voor projecten van gemeenschappelijk belang die onder de categorie elektriciteitsopslag vallen.

(43) Lidstaten die momenteel in het kader van vergunningverleningsprocessen op nationaal niveau niet de hoogst mogelijke betekenis toekennen aan energie-infrastructuurprojecten, moeten worden aangespoord de invoering van een dergelijke betekenis op nationaal niveau in overweging te nemen en daarbij met name af te wegen of dit zou resulteren in een sneller vergunningverleningsproces.

(44) Lidstaten die momenteel in het kader van energie-infrastructuurprojecten geen versnelde of urgente gerechtelijke procedures hanteren, moeten worden aangespoord de invoering van dergelijke procedures in overweging te nemen en daarbij met name af te wegen of dit zou resulteren in een snellere uitvoering van deze processen.

(45) Verordening (EG) nr. 347/2013 heeft de toegevoegde waarde aangetoond van het hefboomeffect dat substantiële financiële bijstand van de Unie kan uitoefenen op particuliere investeringen om de uitvoering van projecten van Europees belang mogelijk te maken. In het licht van de economische en financiële situatie en de begrotingsbeperkingen moet gerichte steun, via subsidies en financiële instrumenten, blijven worden toegepast in het kader van het meerjarig financieel kader teneinde nieuwe investeerders in de prioritaire corridors en gebieden voor energie-infrastructuur aan te trekken en daarbij de financiële bijdrage van de Unie tot een minimum te beperken.

(46) Projecten van gemeenschappelijk belang moeten in aanmerking komen voor financiële bijstand van de Unie voor studies en, onder bepaalde voorwaarden, werkzaamheden in het kader van Verordening (EU)... [betreffende een Connecting Europe Facility, zoals voorgesteld in COM(2018) 438], hetzij in de vorm van subsidies, hetzij in de vorm van innovatieve financiële instrumenten, teneinde te waarborgen dat op maat gesneden steun kan worden verleend aan projecten van gemeenschappelijk belang die niet levensvatbaar zijn in het kader van het bestaande reguleringskader en de vigerende marktomstandigheden. Het is van belang dat iedere vorm van verstoring van de mededinging wordt vermeden tussen met name projecten die bijdragen aan de totstandbrenging van dezelfde prioritaire corridor van de Unie. Dergelijke financiële bijstand moet de nodige synergieën waarborgen met de Structuurfondsen, met het oog op de financiering van slimme energiedistributienetwerken , en met het financieringsmechanisme van de Unie voor hernieuwbare energie overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1294 van de Commissie 41 . Voor investeringen in projecten van gemeenschappelijk belang moet een drietrapsbenadering worden gevolgd. In de eerste plaats dient de markt het voortouw te nemen bij investeringen. In de tweede plaats moet er, indien investeringen niet uit de markt zelf voortkomen, worden gekeken naar eventuele regelgevingsoplossingen, waarbij — indien nodig — het desbetreffende regelgevingskader moet worden aangepast en erop moet worden toegezien dat de relevante regelgeving correct wordt toegepast. In de derde plaats moet het mogelijk zijn om, indien de eerste twee stappen niet volstaan om de nodige investeringen in projecten van gemeenschappelijk belang aan te trekken, financiële bijstand van de Unie te verlenen indien het project van gemeenschappelijk belang voldoet aan de vigerende geschiktheidsvoorwaarden. Projecten van gemeenschappelijk belang komen mogelijk ook in aanmerking voor financiering vanuit het InvestEU-programma dat als aanvulling van financiering via subsidies fungeert.

(47) Subsidies voor werkzaamheden in verband met projecten van wederzijds belang moeten uitsluitend beschikbaar zijn voor investeringen op het grondgebied van de Unie en uitsluitend wanneer minstens twee lidstaten een betekenisvolle financiële bijdrage leveren aan de investeringskosten van het project met het oog op de baten ervan.

(48) De Verordeningen (EG) nr. 715/2009, (EU) 2019/942 42 en (EU) 2019/943 43 van het Europees Parlement en de Raad en de Richtlijnen 2009/73/EG en (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(49) Verordening (EU) nr. 347/2013 moet derhalve worden ingetrokken.

(50) Teneinde te garanderen dat de samenstelling van de prioritaire corridors en thematische gebieden een zo goed mogelijke weerspiegeling is van de ontwikkeling van de energie-infrastructuur en dat er in iedere groep een passend en redelijk aantal kandidaat-projecten wordt gehanteerd om een uitgebreide en grondige beoordeling mogelijk te maken, en teneinde te garanderen dat de Uniebrede lijst van projecten van gemeenschappelijk belang beperkt blijft tot de projecten die het meest bijdragen aan de tenuitvoerlegging van de strategische prioritaire corridors en thematische gebieden voor energie-infrastructuur, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen:

– tot aanvulling van deze verordening door het toepassingsgebied en de samenstelling van de prioritaire corridors en thematische gebieden te herzien en nieuwe lijsten van prioritaire corridors en thematische gebieden vast te stellen;

– tot wijziging van de bijlagen bij deze verordening teneinde de Unielijst van projecten van gemeenschappelijk belang vast te stellen en te herzien, met inachtneming van het recht van de lidstaten en derde landen om hun goedkeuring te hechten aan projecten van gemeenschappelijk belang of projecten van wederzijds belang op hun grondgebied.

Uitgaande van de noodzaak om de doelstellingen van deze verordening te verwezenlijken en met het oog op het aantal projecten op de Unielijst tot dusver, moet het totale aantal projecten van gemeenschappelijk belang beheersbaar blijven en mag het derhalve niet significant hoger zijn dan 220. De Commissie moet er bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen voor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad. In het geval deskundigen van de lidstaten zijn uitgenodigd en indien het Europees Parlement en de Raad dit noodzakelijk achten, kunnen zij deskundigen sturen naar de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen. De besprekingen in de regionale groepen zijn voor de Commissie van essentieel belang voor het vaststellen van gedelegeerde handelingen tot vaststelling van de lijsten van projecten van gemeenschappelijk belang. Het is dan ook passend dat het Europees Parlement en de Raad, voor zover mogelijk en in overeenstemming met het kader van deze verordening, in kennis worden gesteld van en deskundigen kunnen sturen naar de bijeenkomsten van de regionale groepen overeenkomstig het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven uit 2016 44 .

(51) Teneinde uniforme voorwaarden te scheppen voor de uitvoering van deze verordening met betrekking tot de procedures voor de grensoverschrijdende toewijzing van kosten, en om de lidstaten in staat te stellen de kosten en baten te beoordelen van de offshorenetwerken voor hernieuwbare energie voor geselecteerde zeegebieden, onder meer met het oog op de marktgerichte en financiële regelingen voor de productielocaties, zoals de al verleende steun, en een voorlopige analyse van de kostenverdeling per zeegebied uit te voeren, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden overgedragen overeenkomstig artikel 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad 45 . Voor de vaststelling van deze uitvoeringshandelingen moet de raadplegingsprocedure worden toegepast.

(52) Aangezien de doelstellingen van deze verordening, namelijk de ontwikkeling en interoperabiliteit van trans-Europese energienetwerken en de onderlinge koppeling van dergelijke netwerken, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve beter op Unieniveau kunnen worden bereikt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.