Overwegingen bij COM(2021)95 - “octroi de mer”-regeling in de Franse ultraperifere gebieden

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) Krachtens de bepalingen van het Verdrag, die op de Franse ultraperifere gebieden van toepassing zijn, mogen lokale producten en producten uit continentaal Frankrijk of andere lidstaten in beginsel niet verschillend worden belast. Op grond van artikel 349 van het Verdrag mogen echter specifieke maatregelen ten gunste van de ultraperifere gebieden worden genomen omdat zij worden geconfronteerd met permanente belemmeringen die gevolgen hebben voor hun economische en sociale situatie.

(2) Het is derhalve dienstig specifieke maatregelen te nemen die erop gericht zijn de voorwaarden voor de toepassing van het Verdrag op de Franse ultraperifere gebieden vast te stellen. Deze maatregelen moeten rekening houden met de bijzondere kenmerken en beperkingen van deze gebieden, zonder afbreuk te doen aan de integriteit en de samenhang van de rechtsorde van de Unie, met inbegrip van de interne markt en het gemeenschappelijk beleid. De concurrentienadelen waarmee de Franse ultraperifere gebieden worden geconfronteerd, worden genoemd in artikel 349 van het Verdrag: de afgelegen ligging, het insulaire karakter, de kleine oppervlakte, een moeilijk reliëf en klimaat en de afhankelijkheid van enkele producten. Door deze permanente belemmeringen zijn de ultraperifere gebieden afhankelijk van grondstoffen en energie, moeten zij grotere voorraden aanleggen, is hun lokale markt beperkt in omvang, de export weinig ontwikkeld enz. Al deze concurrentienadelen samen leiden tot hogere productiekosten en daarmee tot een hogere kostprijs van lokaal vervaardigde producten, die – als er geen specifieke maatregelen worden genomen – minder concurrerend zouden zijn dan producten van elders, zelfs wanneer de kosten voor het vervoer naar de Franse ultraperifere gebieden buiten beschouwing worden gelaten. Dit zou het voortbestaan van de lokale productieactiviteiten in het gedrang brengen. Om die reden moeten specifieke maatregelen worden genomen om de lokale industrie te versterken en het concurrentievermogen ervan te verbeteren.

(3) Om het concurrentievermogen van lokaal vervaardigde producten te herstellen, werd Frankrijk bij Besluit nr. 940/2014/EU 13 van de Raad gemachtigd om tot en met 30 juni 2021 vrijstelling of vermindering van de “octroi de mer” te verlenen voor bepaalde producten die in de ultraperifere gebieden Martinique, Guadeloupe, Frans-Guyana, Réunion en Mayotte zijn vervaardigd, aangezien die lokale productieactiviteiten in hun voortbestaan zouden kunnen worden bedreigd door de invoer van grote hoeveelheden producten die elders tegen lagere kosten zijn vervaardigd. In de bijlage bij dat besluit is een lijst opgenomen van de producten die in aanmerking komen voor belastingvrijstelling of -vermindering. Afhankelijk van het product mag het belastingverschil tussen lokaal vervaardigde producten en andere producten niet meer dan 10, 20 of 30 procentpunten bedragen.

(4) Frankrijk heeft verzocht om, vanaf 1 januari 2021, een regeling te mogen handhaven die vergelijkbaar is met de bij Besluit nr. 940/2014/EU toegestane regeling. Het land heeft erop gewezen dat de hierboven genoemde concurrentienadelen van permanente aard zijn, maar ook dat de lokale productieactiviteiten dankzij de bij Besluit nr. 940/2014/EU ingestelde belastingregeling in stand konden worden gehouden en in sommige gevallen konden worden ontwikkeld, en dat deze regeling het externe handelsverkeer niet heeft verstoord en niet heeft geleid tot een overcompensatie van de extra kosten waarmee bedrijven te kampen hebben.

(5) In dit verband heeft Frankrijk de Commissie voor elk van de vijf ultraperifere gebieden in kwestie een reeks lijsten van producten doen toekomen ten aanzien waarvan het een gedifferentieerde heffing wil hanteren van maximaal 20 of 30 procentpunten, naargelang deze producten al dan niet lokaal vervaardigd zijn. De regeling geldt niet voor het Franse ultraperifere gebied Saint Martin.

(6) Bij onderhavig besluit worden de bepalingen van artikel 349 van het Verdrag ten uitvoer gelegd en wordt Frankrijk gemachtigd een gedifferentieerde belasting te heffen op de producten waarvoor is aangetoond dat er sprake is van, ten eerste, lokale productieactiviteiten, ten tweede, een mogelijk gevaar voor het voortbestaan van de lokale productieactiviteiten door een aanzienlijke toevoer van goederen (waaronder vanuit continentaal Frankrijk en andere lidstaten) en, ten slotte, extra kosten waardoor de kostprijs van de lokale productieactiviteiten hoger is dan die van elders vervaardigde producten, wat nadelig is voor het concurrentievermogen van de lokaal vervaardigde producten. De toegestane belastingdifferentiatie mag niet hoger zijn dan de bewezen extra kosten.

(7) Wanneer het marktaandeel van de lokale productieactiviteiten minder dan 5 % bedraagt of dat van de invoer minder dan 10 %, moest aanvullende informatie worden verstrekt om aan te tonen dat er, geheel of ten dele, sprake is van onderstaande soorten productie: arbeidsintensieve productieactiviteiten, nieuw opgestarte productieactiviteiten of productieactiviteiten die het assortiment uitbreiden om de bedrijfsactiviteit te diversifiëren, strategische productieactiviteiten voor de lokale ontwikkeling (bijvoorbeeld op het gebied van de circulaire economie, de bevordering van de biodiversiteit en de bescherming van het milieu), innoverende productieactiviteiten of productieactiviteiten met een grote toegevoegde waarde, productieactiviteiten waarvoor de onderbreking van de externe bevoorradingsketen nadelige gevolgen kan hebben voor de economie of de bevolking van het grondgebied, productieactiviteiten die, vanwege de beperkte omvang van de markten van de ultraperifere gebieden, slechts mogelijk zijn bij een dominante marktpositie, en productieactiviteiten in verband met medische producten en persoonlijke beschermingsmiddelen die nodig zijn voor de aanpak van gezondheidscrises. Als met deze uitgangspunten rekening wordt gehouden, kunnen de bepalingen van artikel 349 van het Verdrag ten uitvoer worden gelegd zonder verder te gaan dan wat nodig is en zonder lokale productieactiviteiten op onrechtmatige wijze te bevoordelen, teneinde geen afbreuk te doen aan de integriteit en de samenhang van de rechtsorde van de Unie, met inbegrip van de handhaving van een onverstoorde mededinging in de interne markt en het staatssteunbeleid.

(8) Teneinde de verplichtingen voor kleine ondernemingen te vereenvoudigen en te verlichten en ook hun ontwikkeling te ondersteunen, zullen de belastingvrijstellingen of -verminderingen betrekking hebben op alle ondernemers met een jaaromzet van ten minste 550 000 EUR. Ondernemers met een jaaromzet onder deze drempel zijn daarentegen niet onderworpen aan de zogenaamde “octroi de mer”, maar kunnen deze ook niet als voorbelasting in mindering brengen.

(9) Omwille van de samenhang met het recht van de Unie is er ook voor gekozen geen gedifferentieerde heffing toe te staan voor de levensmiddelen die steun krijgen uit hoofde van hoofdstuk III van Verordening (EU) nr. 228/2013 14 van het Europees Parlement en de Raad. Deze bepaling voorkomt dat het effect van de landbouwsteun die op grond van de specifieke voorzieningsregeling wordt verleend, door een hogere “octroi de mer” op de gesubsidieerde producten wordt tenietgedaan of beperkt.

(10) De beoogde ondersteuning van de sociaaleconomische ontwikkeling van de Franse ultraperifere gebieden, waarin Besluit nr. 940/2014/EU al voorziet, wordt bevestigd door de eisen ten aanzien van het doel van de heffing. Er is bij wet voorgeschreven dat de opbrengsten van deze belasting moeten worden opgenomen in de begrotingsmiddelen voor de Franse ultraperifere gebieden en moeten worden besteed aan een strategie voor economische en sociale ontwikkeling van deze gebieden door middel van de bevordering van lokale activiteiten.

(11) Besluit nr. 940/2014/EU moet worden gewijzigd om de geldigheidsduur van de bij dat besluit toegestane afwijking met zes maanden te verlengen tot en met 31 december 2021. Dit zou Frankrijk in staat moeten stellen het onderhavige besluit in zijn nationale recht om te zetten.

(12) Het is passend om de looptijd van de regeling vast te stellen op zes jaar, dat wil zeggen tot en met 31 december 2027. Frankrijk moet uiterlijk op 30 september 2025 bij de Commissie een monitoringverslag indienen, zodat deze kan beoordelen of nog steeds aan de voorwaarden voor de afwijking wordt voldaan. Daarom moeten de structuur van dat verslag en de gegevens die erin moeten worden verstrekt, worden bepaald.

(13) Om juridisch risico’s te vermijden, dient dit besluit van toepassing te zijn vanaf 1 januari 2022 en dient de verlenging van de geldigheidsduur van de bij Besluit nr. 940/2014/EU toegestane afwijking van kracht te worden op 1 juli 2021.

(14) Dit besluit laat de eventuele toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag onverlet.