Overwegingen bij COM(2021)554 - Wijziging van Verordening (EU) 2018/841 wat betreft het toepassingsgebied, vereenvoudiging van de nalevingsvoorschriften, vaststelling van de streefcijfers voor de lidstaten voor 2030 en de verbintenis tot de collectieve verwezenlijking van klimaatneutraliteit in de sector landgebruik, bosbouw en landbouw tegen 2035, en van Verordening (EU) 2018/1999 wat betreft verbetering van monitoring, rapportage, het volgen van de vooruitgang en beoordeling

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) De Overeenkomst van Parijs, die in december 2015 in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) is ondertekend, is in november 2016 in werking getreden. De partijen zijn overeengekomen de stijging van de wereldwijde gemiddelde temperatuur ruim onder 2 °C boven het niveau van het pre-industriële tijdperk te houden, en te streven naar een maximale temperatuurstijging van 1,5 °C boven dit pre-industriële niveau.

(2) Het aanpakken van uitdagingen met betrekking tot het klimaat en het milieu en het verwezenlijken van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs staan centraal in de mededeling over de Europese Green Deal 28 , die de Commissie op 11 december 2019 heeft goedgekeurd. In het licht van de zeer ernstige gevolgen van de COVID‑19-pandemie voor de gezondheid en het sociaal en economisch welzijn van de burgers van de Unie, is de Europese Green Deal alleen maar noodzakelijker en waardevoller geworden.

(3) De Unie heeft zich er in de geactualiseerde nationaal bepaalde reductietoezegging die zij op 17 december 2020 bij het secretariaat van het UNFCCC heeft ingediend 29 toe verbonden de nettobroeikasgasemissies van de hele economie van de Unie tegen 2030 met ten minste 55 % te reduceren ten opzichte van 1990.

(4) Bij Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad 30 heeft de Unie de doelstelling om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit in de hele economie te verwezenlijken, vastgelegd in wetgeving. Bij die verordening is ook de bindende toezegging van de Unie vastgesteld om de nettobroeikasgasemissies (emissies na aftrek van verwijderingen) tegen 2030 met ten minste 55 % te reduceren ten opzichte van de niveaus van 1990. Van alle sectoren van de economie, waaronder de sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw, wordt verwacht dat zij bijdragen tot het verwezenlijken van die doelstelling. De bijdrage van nettoverwijderingen aan de klimaatdoelstelling van de Unie voor 2030 is beperkt tot 225 miljoen ton CO2‑equivalent. De Commissie heeft in een verklaring bij Verordening (EU) 2021/1119 opnieuw bevestigd voornemens te zijn een voorstel te doen voor herziening van Verordening (EU) 2018/841 van het Europees Parlement en de Raad 31 , in overeenstemming met de ambitie om de netto koolstofverwijderingen in de sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw tegen 2030 te verhogen tot meer dan 300 miljoen ton CO2‑equivalent.

(5) Om bij te dragen tot de verhoogde ambitie van een nettobroeikasgasemissiereductie van ten minste 55 %, in plaats van 40 %, onder het niveau van 1990 moeten voor iedere lidstaat bindende jaarlijkse streefcijfers voor nettobroeikasgasverwijderingen in de sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw voor de periode 2026‑2030 worden vastgesteld (naar analogie van de jaarlijkse emissieruimten als vastgesteld in Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad 32 ), met een streefcijfer voor de hele Unie van 310 miljoen ton CO2‑equivalent nettoverwijderingen in 2030 tot gevolg. In de methode voor het vaststellen van de nationale streefcijfers voor 2030 moet rekening worden gehouden met de door iedere lidstaat gerapporteerde gemiddelde broeikasgasemissies en -verwijderingen in de jaren 2016, 2017 en 2018, de huidige mitigatieprestaties van de sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw, het aandeel van iedere lidstaat in het beheerd landoppervlak van de Unie, en het vermogen van de desbetreffende lidstaat om zijn prestaties in de sector door middel van klimaat- en biodiversiteitsvriendelijkere praktijken voor landbeheer of veranderingen in landgebruik.

(6) De bindende jaarlijkse streefcijfers voor nettobroeikasgasverwijderingen moeten voor elke lidstaat worden vastgesteld aan de hand van een lineair traject. Dat traject moet in 2022 beginnen met de gemiddelde door de desbetreffende lidstaat gerapporteerde broeikasgasemissies in 2021, 2022 en 2023, en in 2030 eindigen met het voor die lidstaat vastgestelde streefcijfer. Voor lidstaten die hun methode voor de berekening van emissies en verwijderingen verbeteren, moet een concept van technische correctie worden ingevoerd. Aan het streefcijfer voor een dergelijke lidstaat moet een technische correctie worden toegevoegd die overeenkomt met het effect van de veranderde methode op de streefcijfers en de inspanningen van de lidstaat om deze te verwezenlijken, teneinde de milieu-integriteit te eerbiedigen.

(7) In de mededeling van 17 september 2020 over een ambitieuzere klimaatdoelstelling voor Europa voor 2030 33 wordt een optie beschreven om niet-CO2‑broeikasgasemissies in de landbouw te combineren met nettoverwijderingen in de sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw, en daarmee een nieuwe gereguleerde landsector te creëren. Deze combinatie kan synergieën tussen op het land gebaseerde mitigatiemaatregelen bevorderen en een meer geïntegreerde vorming en uitvoering van het beleid op nationaal en Unieniveau mogelijk maken. Daartoe moet de verplichting voor de lidstaten om geïntegreerde mitigatieplannen voor de landsector in te dienen, worden versterkt.

(8) De landsector zou tegen 2035 op kosteneffectieve wijze snel klimaatneutraal kunnen worden en vervolgens meer broeikasgassen verwijderen dan broeikasgassen uitstoten. Een collectieve verbintenis met als doel in 2035 op EU‑niveau klimaatneutraliteit in de landsector tot stand te brengen, kan de planningszekerheid bieden die nodig is om op korte termijn op het land afgestemde mitigatiemaatregelen te treffen, aangezien het vele jaren kan duren voordat dergelijke maatregelen de gewenste mitigatieresultaten opleveren. Bovendien wordt de landsector in 2050 naar verwachting de grootste sector in het fluxprofiel voor broeikasgassen van de EU. Het is daarom bijzonder belangrijk voor die sector een traject vast te leggen dat daadwerkelijk tot broeikasgasneutraliteit in 2050 kan leiden. De lidstaten moeten overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad 34 tegen medio 2024 de actualisering van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen indienen. Die plannen moeten relevante maatregelen bevatten waarmee iedere lidstaat zo goed mogelijk bijdraagt aan de collectieve doelstelling om in 2035 klimaatneutraliteit in de landsector van de EU te verwezenlijken. De Commissie moet op basis van die plannen nationale streefcijfers voorstellen om ervoor te zorgen dat de broeikasgasemissies en -verwijderingen in de sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw en de niet-CO2-emissies van de landbouwsector in de hele EU in 2035 ten minste in evenwicht zijn. In tegenstelling tot de EU-doelstelling van klimaatneutraliteit van de landsector tegen 2035 zijn die nationale streefcijfers voor iedere lidstaat bindend en afdwingbaar.

(9) De in de artikelen 6, 7, 8 en 10 van Verordening (EU) 2018/841 vastgestelde boekhoudregels zijn ontworpen om vast te stellen in hoeverre de mitigatieprestaties in de sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw kunnen bijdragen tot de EU-doelstelling van een broeikasgasemissiereductie van 40 % in 2030, waarin de sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw niet was meegerekend. Om het regelgevingskader voor die sector te vereenvoudigen, moeten de huidige boekhoudregels na 2025 niet meer van toepassing zijn en moet naleving van de nationale streefcijfers van de lidstaten worden geverifieerd op basis van gerapporteerde broeikasgasemissies en -verwijderingen. Hiermee wordt gezorgd voor methodologische consistentie met Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad 35 en Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad 36 , en voor de vaststelling van de nieuwe doelstelling van 55 % nettobroeikasgasemissiereductie waarin ook de sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw wordt meegerekend.

(10) Om de broeikasgasverwijdering te verbeteren, moeten individuele landbouwers of bosbeheerders rechtstreeks worden gestimuleerd om meer koolstof op hun land en in hun bossen op te slaan. Er moeten in de periode tot en met 2030 meer nieuwe bedrijfsmodellen op basis van stimulansen voor koolstoflandbouw en de certificering van koolstofverwijderingen worden ontwikkeld. Met dergelijke stimulansen en bedrijfsmodellen wordt, in volledige overeenstemming met milieubeginselen waarmee de biodiversiteit en de circulaire economie worden bevorderd, de klimaatmitigatie in de bio-economie verbeterd, onder meer door het gebruik van duurzame geoogste houtproducten. Daarom moeten naast de geoogste houtproducten nieuwe categorieën koolstofopslagproducten worden ingevoerd. De opkomende bedrijfsmodellen en landbouw- en landbeheerpraktijken ten behoeve van meer verwijderingen dragen bij aan een evenwichtige territoriale ontwikkeling en economische groei in plattelandsgebieden. Ook worden daarmee kansen voor nieuwe banen geboden en worden relevante opleidingen, herscholing en bijscholing gestimuleerd.

(11) Gezien de specifieke kenmerken van de sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in elke lidstaat en het feit dat de lidstaten hun prestaties moeten verhogen om hun nationale bindende streefcijfers te verwezenlijken, moeten de lidstaten een reeks mogelijkheden tot flexibiliteit, waaronder het verhandelen van overschotten en de verlenging van bosspecifieke flexibiliteit, behouden zonder afbreuk te doen aan de milieu-integriteit van de doelstellingen.

(12) Doordat de huidige boekhoudregels na 2025 worden afgeschaft, moet worden voorzien in alternatieve bepalingen voor natuurlijke verstoringen zoals brand, plagen en stormen om onzekerheden als gevolg van natuurlijke processen of klimaatverandering in de sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw aan te pakken. In 2032 moeten de lidstaten kunnen beschikken over een flexibiliteitsmechanisme in verband met natuurlijke verstoringen, mits zij alle andere vormen van flexibiliteit waarover zij beschikken hebben uitgeput, passende maatregelen hebben getroffen om hun land minder kwetsbaar voor dergelijke verstoringen te maken en de Unie haar doelstelling voor 2030 voor de sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw heeft verwezenlijkt.

(13) Na vaststelling van de bindende nationale jaarlijkse streefcijfers voor broeikasgasverwijderingen op basis van de gerapporteerde broeikasgasemissies en ‑verwijderingen vanaf 2026 moeten de voorschriften voor het verwezenlijken van die streefcijfers worden vastgesteld. De beginselen van Verordening (EU) 2018/842 moeten van overeenkomstige toepassing zijn, waarbij de sanctie voor het niet verwezenlijken daarvan als volgt moet worden berekend: 108 % van het verschil tussen het toegewezen streefcijfer en de gerapporteerde nettoverwijderingen in het desbetreffende jaar wordt opgeteld bij het door de lidstaat gerapporteerde broeikasgasemissiecijfer in het daaropvolgende jaar.

(14) Om te zorgen voor eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van de bepalingen van Verordening (EU) 2018/841 wat betreft de vaststelling van de jaarlijkse streefcijfers voor de lidstaten, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad 37 .

(15) De Commissie moet voor het vaststellen van de streefcijfers voor nettobroeikasgasverwijderingen door de lidstaten in de periode 2026‑2030 een algehele evaluatie uitvoeren om de broeikasgasinventarisgegevens voor de jaren 2021, 2022 en 2023 te verifiëren. Daartoe moet in 2025 een algehele evaluatie worden uitgevoerd als aanvulling op de algehele evaluaties die de Commissie overeenkomstig artikel 38 van Verordening (EU) 2018/1999 in 2027 en 2032 moet uitvoeren.

(16) Als gevolg van de wijziging van de op rapportage gebaseerde streefcijfers moeten de broeikasgasemissies en ‑verwijderingen nauwkeuriger worden geraamd. Bovendien moet overeenkomstig de mededeling van de Commissie over de EU‑biodiversiteitsstrategie voor 2030 38 , de “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem 39 , de EU‑bosstrategie 40 , de herziene Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad 41 en de mededeling van de Commissie “Een klimaatveerkrachtig Europa tot stand brengen — de nieuwe EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering” 42 , land beter worden gemonitord, waarmee in de hele Unie wordt bijgedragen aan het beschermen en vergroten van de veerkracht van op de natuur gebaseerde koolstofverwijderingen. De monitoring en rapportage van emissies en verwijderingen moet worden verbeterd met behulp van geavanceerde technologieën die in het kader van Unieprogramma’s zoals Copernicus beschikbaar zijn en digitale gegevens die in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid worden verzameld, waarbij gebruik moet worden gemaakt van de gelijktijdige groene en digitale transitie.

(17) De verwachte veranderingen in het gebruik van het mariene en zoetwatermilieu, bijvoorbeeld als gevolg van de geplande uitbreiding van offshore-energie, de mogelijke verhoging van de aquacultuurproductie en de steeds sterkere natuurbescherming om de doelstellingen van de EU-biodiversiteitsstrategie te verwezenlijken, zullen van invloed zijn op de emissie en vastlegging van broeikasgassen. Deze emissies en verwijderingen zijn niet opgenomen in de standaardrapportagetabellen van het UNFCCC. Na goedkeuring van de verslagleggingsmethode overweegt de Commissie bij het uitvoeren van de evaluatie overeenkomstig artikel 17, lid 2, van deze verordening verslag uit te brengen over de vooruitgang, de haalbaarheid van de analyse en de effecten van uitbreiding van de verslaglegging naar het mariene en zoetwatermilieu op basis van het meest recente wetenschappelijke bewijsmateriaal over deze fluxen.

(18) De Verordeningen (EU) 2018/841 en (EU) 2018/1999 moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.