Overwegingen bij COM(2021)568 - Sociaal klimaatfonds

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
dossier COM(2021)568 - Sociaal klimaatfonds.
document COM(2021)568 EN
datum 10 mei 2023
 
(1) De Unie en haar lidstaten zijn partij bij de Overeenkomst van Parijs, die in december 2015 in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) is ondertekend (hierna “de Overeenkomst van Parijs” genoemd) 28 en in november 2016 in werking is getreden. Volgens die overeenkomst zijn zij verplicht de stijging van de wereldwijde gemiddelde temperatuur ruim onder 2 °C boven het pre-industriële niveau te houden, en ernaar te blijven streven de temperatuurstijging tot 1,5 °C boven het pre-industriële niveau te beperken.

(2) In de mededeling van de Commissie over de Europese Green Deal 29 wordt een nieuwe groeistrategie vastgesteld die de Unie moet omvormen tot een duurzame, rechtvaardigere en welvarendere samenleving, met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie, waar vanaf 2050 netto geen broeikasgassen meer worden uitgestoten en de economische groei is losgekoppeld van het gebruik van hulpbronnen. De Commissie stelt ook voor het natuurlijk kapitaal van de Unie te beschermen, te behouden en te verbeteren, en de gezondheid en het welzijn van de burgers te beschermen tegen milieugerelateerde risico’s en effecten. Ten slotte stelt de Commissie dat die transitie rechtvaardig en inclusief moet zijn: niemand mag aan zijn lot worden overgelaten.

(3) Bij Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad 30 wordt het streefdoel om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit in de hele economie te bereiken, vastgelegd in wetgeving. De Unie gaat bij die verordening een formele verbintenis aan om de emissies te reduceren. De Unie moet tegen 2030 haar broeikasgasemissies, na aftrek van verwijderingen van broeikasgasemissies, ten opzichte van 1990 met ten minste 55 % reduceren. Alle sectoren van de economie moeten aan de verwezenlijking van dat doel bijdragen.

(4) De Europese Raad heeft zich op 11 december 2020 achter dat streefdoel geschaard en het belang benadrukt van overwegingen van billijkheid en solidariteit en dat niemand aan zijn lot wordt overgelaten. De Europese Raad heeft die conclusies op 25 mei 2021 bevestigd en de Commissie verzocht haar wetgevingspakket spoedig voor te leggen, voorzien van een grondige analyse van de ecologische, economische en sociale gevolgen op lidstaatniveau.

(5) Volgens beginsel 20 van de Europese pijler van sociale rechten heeft iedereen “recht op toegang tot essentiële diensten van goede kwaliteit, waaronder water, sanitaire voorzieningen, energie, vervoer, financiële diensten en digitale communicatie. Wie er behoefte aan heeft, krijgt steun voor toegang tot deze diensten”.

(6) In de Verklaring van Porto van 8 mei 2021 herhaalde de Europese Raad zijn belofte toe te werken naar een sociaal Europa, zijn vastberadenheid om de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten op EU- en nationaal niveau verder te blijven verdiepen, met inachtneming van de respectieve bevoegdheden en het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel.

(7) Om haar toezeggingen inzake het streven naar klimaatneutraliteit uit te voeren, is de klimaat- en energiewetgeving van de Unie herzien en gewijzigd om de broeikasgasemissies sneller terug te dringen.

(8) Die wijzigingen zullen verschillende economische en sociale gevolgen hebben voor de verschillende sectoren van de economie, voor de burgers en voor de lidstaten. Met name de opname van broeikasgasemissies van gebouwen en het wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad 31 moet een aanvullende economische stimulans zijn om te investeren in vermindering van het verbruik van fossiele brandstoffen en daarmee de emissies van broeikasgassen sneller te reduceren. Dit moet, samen met andere maatregelen, op de middellange tot lange termijn de kosten voor gebouwen en het wegvervoer terugdringen en nieuwe kansen bieden voor investeringen en het scheppen van banen.

(9) Er zijn echter middelen nodig om deze investeringen te financieren. Daarnaast zullen de door huishoudens en vervoergebruikers gedragen kosten voor verwarming, koeling en koken, respectievelijk voor het wegvervoer, waarschijnlijk al toenemen voor die investeringen zijn gedaan, aangezien brandstofleveranciers, voor wie de verplichtingen in het kader van de emissiehandel met betrekking tot gebouwen en wegvervoer gelden, de kosten van koolstof zullen doorberekenen aan de consumenten.

(10) De prijsstijging van fossiele brandstoffen kan disproportionele gevolgen hebben voor kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers, die een groter deel van hun inkomen aan energie en vervoer besteden, in bepaalde regio’s geen toegang tot alternatieve betaalbare mobiliteits- en vervoersoplossingen hebben en wellicht niet de financiële mogelijkheden hebben om in de reductie van hun fossielebrandstofverbruik te investeren.

(11) Om de transitie rechtvaardig en inclusief te maken en ervoor te zorgen dat niemand aan zijn lot wordt overgelaten, moet een deel van de opbrengsten die door de opneming van gebouwen en wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG worden gegenereerd, worden gebruikt om de sociale gevolgen van die opneming aan te pakken.

(12) De bestaande mate van energiearmoede maakt dit nog relevanter. Energiearmoede is een situatie waarin huishoudens geen toegang hebben tot essentiële energiediensten, zoals verwarming en, ook gezien de stijgende temperaturen, koeling. Ongeveer 34 miljoen Europeanen hebben aangegeven dat zij in 2018 niet in staat waren hun woning voldoende te verwarmen, en 6,9 % van de bevolking van de Unie heeft in een EU-brede enquête in 2019 32 aangegeven voldoende verwarming van hun woning niet te kunnen betalen. Volgens schattingen van de waarnemingspost voor energiearmoede verkeren in totaal meer dan 50 miljoen huishoudens in de Europese Unie in energiearmoede. Energiearmoede is dan ook een grote uitdaging voor de Unie. Hoewel sociale tarieven of rechtstreekse inkomenssteun op de korte termijn uitkomst kunnen bieden voor huishoudens die in energiearmoede verkeren, kunnen duurzame oplossingen alleen worden bereikt met gerichte structurele maatregelen, zoals met name energiebesparende renovaties.

(13) Daarom moet een sociaal klimaatfonds (hierna “het fonds” genoemd) worden opgericht om de lidstaten van middelen te voorzien om hun beleid voor het aanpakken van de sociale gevolgen voor kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers als gevolg van de emissiehandel met betrekking tot gebouwen en wegvervoer te ondersteunen. Dit moet met name worden gerealiseerd door ondersteuning van kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers zoals tijdelijke inkomenssteun, maatregelen en investeringen om hun afhankelijkheid van fossiele brandstoffen terug te dringen door middel van energie-efficiëntere gebouwen, het koolstofvrij maken van verwarming en koeling van gebouwen, onder meer door de integratie van hernieuwbare energie, en hen betere toegang te verlenen tot emissievrije en emissiearme mobiliteit en emissievrij en emissiearm vervoer.

(14) Elke lidstaat moet daartoe een sociaal klimaatplan (hierna “het plan” genoemd) aan de Commissie voorleggen. Met die plannen moeten twee doelstellingen worden nagestreefd. Ten eerste moeten zij ervoor zorgen dat kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers over de nodige middelen beschikken om investeringen in energie-efficiëntie, in het koolstofvrij maken van verwarming en koeling, en in emissievrije of emissiearme voertuigen en mobiliteit te financieren. Ten tweede moeten zij ervoor zorgen dat de gevolgen van de toegenomen kosten van fossiele brandstoffen voor de kwetsbaarsten worden verzacht, en dat energie- en vervoersarmoede tijdens de overgangsperiode totdat dergelijke investeringen zijn gedaan daarmee worden voorkomen. Die plannen moeten een investeringscomponent hebben waarin de langetermijnoplossing om de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen terug te dringen, wordt gestimuleerd, en kunnen ook andere maatregelen omvatten, waaronder tijdelijke rechtstreekse inkomenssteun om de negatieve gevolgen voor inkomens op de korte termijn te verlichten.

(15) De lidstaten zijn het beste in staat om, in overleg met regionale overheden, plannen op te stellen en uit te voeren die afgestemd en gericht zijn op hun lokale, regionale en nationale omstandigheden, zoals bestaande beleidsmaatregelen op de relevante gebieden en het geplande gebruik van andere relevante EU-middelen. Zo kan het beste rekening worden gehouden met de grote verscheidenheid aan omstandigheden, de specifieke kennis van lokale en regionale overheden, onderzoek en innovatie, arbeidsverhoudingen, structuren voor sociale dialoog en nationale tradities, en kan worden bijgedragen aan de doeltreffendheid en efficiëntie van de steun aan kwetsbaren.

(16) Voor een rechtvaardige transitie naar klimaatneutraliteit is het essentieel dat de maatregelen en investeringen in het bijzonder worden gericht op energiearme of kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers. Ondersteunende maatregelen ter bevordering van de reductie van broeikasgasemissies zouden de lidstaten moeten helpen bij het aanpakken van de sociale gevolgen van de emissiehandel met betrekking tot gebouwen en het wegvervoer.

(17) In afwachting van het effect van die investeringen op het terugdringen van kosten en emissies, zou doelgerichte rechtstreekse inkomenssteun voor de meest kwetsbaren bijdragen aan een rechtvaardige transitie. Dergelijke steun moet worden gezien als een tijdelijke maatregel die gepaard gaat met het koolstofvrij maken van de huisvestings- en vervoersectoren. Die steun zou niet permanent moeten zijn, aangezien de onderliggende oorzaken van energie- en vervoersarmoede er niet mee worden aangepakt. Dergelijke steun mag alleen betrekking hebben op de rechtstreekse gevolgen van de opneming van gebouwen en wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG en niet op elektriciteits- of verwarmingskosten als gevolg van de opneming van elektriciteits- en warmteproductie in het toepassingsgebied van die richtlijn. Dergelijke rechtstreekse inkomenssteun mag slechts tijdelijk subsidiabel zijn.

(18) Gezien het belang van het aanpakken van de klimaatverandering overeenkomstig de Overeenkomst van Parijs en de verbintenis ten aanzien van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties, moeten de in het kader van deze verordening ondernomen acties bijdragen tot verwezenlijking van de doelstelling om 30 % van alle uitgaven van het meerjarig financieel kader voor 2021-2027 aan het mainstreamen van klimaatdoelstellingen te besteden, en tot de ambitie om 10 % van de jaarlijkse uitgaven in 2026 en 2027 aan biodiversiteit te besteden, en daarbij rekening te houden met de overlappingen tussen klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen. Daarom moet de in bijlage II bij Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad 33 uiteengezette methode worden gebruikt om de uitgaven van het fonds te oormerken. Met het fonds moeten activiteiten worden ondersteund die de normen en prioriteiten van de Unie op klimaat- en milieugebied volledig eerbiedigen en voldoen aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”, in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad 34 . Enkel dergelijke maatregelen en investeringen mogen in de plannen worden opgenomen. Maatregelen voor rechtstreekse inkomenssteun moeten in de regel worden beschouwd als maatregelen die een onbeduidend voorzienbaar effect op de klimaatdoelstellingen zullen hebben, en zullen dus in overeenstemming zijn met het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”. De Commissie is voornemens de lidstaten ruim vóór de opstelling van de plannen technische richtsnoeren te verschaffen. Zij zal in die richtsnoeren uitleggen hoe de maatregelen en investeringen aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852 moeten voldoen. De Commissie is voornemens in 2021 een voorstel te doen voor een aanbeveling van de Raad over hoe de sociale aspecten van de groene transitie moeten worden aangepakt.

(19) Aangezien zij 85 % van de alleenstaande ouders uitmaken, worden vrouwen in het bijzonder getroffen door koolstofbeprijzing. In eenoudergezinnen is de kans op kinderarmoede bijzonder hoog. Bij het opstellen en uitvoeren van de plannen moeten gendergelijkheid en gelijke kansen voor iedereen, de mainstreaming van die doelstellingen, en kwesties met betrekking tot toegankelijkheid voor personen met een handicap in aanmerking worden genomen en bevorderd, om ervoor te zorgen niemand aan zijn lot wordt overgelaten.

(20) De lidstaten moeten hun plannen samen met de actualisering van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen indienen overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad 35 . De plannen moeten de te financieren maatregelen, de geschatte kosten daarvan en de nationale bijdrage daaraan bevatten. Zij moeten ook belangrijke mijlpalen en streefdoelen bevatten om de doeltreffende uitvoering van de maatregelen te beoordelen.

(21) Het fonds en de plannen moeten in overeenstemming zijn met en omkaderd zijn door de door de lidstaten geplande hervormingen en gedane toezeggingen in het kader van de actualisering van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1999, en in het kader van Richtlijn [jjjj/nnn] van het Europees Parlement en de Raad [voorstel voor een herschikking van Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie] 36 , het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten 37 , het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) als opgericht bij Verordening (EU) 2021/1057 van het Europees Parlement en de Raad 38 , de plannen voor een rechtvaardige transitie overeenkomstig Verordening (EU) 2021/1056 van het Europees Parlement en de Raad 39 en de langetermijnrenovatiestrategieën van de lidstaten overeenkomstig Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad 40 . Ten behoeve van de administratieve efficiëntie moet de informatie in de plannen in voorkomend geval overeenstemmen met de hierboven opgesomde wetgeving en plannen.

(22) De Unie moet de lidstaten bijstaan bij de uitvoering van hun plannen, met financiële middelen uit het sociaal klimaatfonds. Het verwezenlijken van de in de plannen opgenomen mijlpalen en streefdoelen moet een voorwaarde zijn voor betalingen vanuit het sociaal klimaatfonds. Dit maakt het mogelijk op doeltreffende wijze rekening te houden met de nationale omstandigheden en prioriteiten, en tegelijkertijd de financiering te vereenvoudigen, de integratie met andere nationale uitgavenprogramma’s te faciliteren, en het effect en de integriteit van EU-uitgaven te waarborgen.

(23) De financiële middelen van het fonds moeten in beginsel in verhouding staan tot 25 % van de verwachte opbrengsten in de periode 2026-2032 als gevolg van de opneming van gebouwen en wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG. De lidstaten moeten deze opbrengsten overeenkomstig Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad 41 als eigen middelen ter beschikking van de Uniebegroting stellen. De lidstaten moeten 50 % van de totale kosten van hun plan zelf financieren. Te dien einde moeten de lidstaten onder meer hun verwachte opbrengsten van de emissiehandel met betrekking tot gebouwen en wegvervoer in het kader van Richtlijn 2003/87/EG aanwenden voor investeringen en maatregelen ter versnelling en verlichting van de noodzakelijke transitie voor burgers die er negatieve gevolgen van ondervinden.

(24) Met het fonds moeten maatregelen worden ondersteund die het beginsel van additionaliteit van Uniefinanciering eerbiedigen. Het fonds mag, behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen, niet in de plaats komen van terugkerende nationale uitgaven.

(25) Met het oog op een efficiënte en coherente toewijzing van de begrotingsmiddelen en de inachtneming van het beginsel van goed financieel beheer moeten maatregelen in het kader van deze verordening verenigbaar en complementair zijn met de lopende Unieprogramma’s, waarbij dubbele financiering van dezelfde uitgaven vanuit het fonds en andere Unieprogramma’s moet worden vermeden. De Commissie en de lidstaten moeten met name in alle fasen van het proces zorgen voor doeltreffende coördinatie om de consistentie, de coherentie, de complementariteit en de synergie tussen de financieringsbronnen te waarborgen. Daartoe moeten de lidstaten verplicht worden om, wanneer zij hun plannen bij de Commissie indienen, de relevante informatie over bestaande of geplande Uniefinanciering te presenteren. De financiële steun in het kader van het fonds moet een aanvulling vormen op de in het kader van andere programma’s en instrumenten van de Unie verstrekte steun. De met het fonds gefinancierde maatregelen en investeringen moeten in aanmerking kunnen komen voor financiering uit andere programma’s en instrumenten van de Unie, mits die steun niet dezelfde kosten dekt.

(26) De betalingen moeten plaatsvinden op basis van een besluit van de Commissie tot goedkeuring van de uitbetaling aan de desbetreffende lidstaat. Daarom moet worden afgeweken van artikel 116, lid 2, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad 42 , zodat de betalingstermijn kan ingaan op de datum waarop de Commissie de desbetreffende lidstaat van dat besluit op de hoogte stelt en niet op de datum van ontvangst van een betalingsverzoek.

(27) Om voor transparante controle- en evaluatieregels te zorgen, moet de Commissie de bevoegdheid worden toegekend overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen om de gemeenschappelijke indicatoren voor voortgangsverslagen vast te stellen en de uitvoering van de plannen te controleren en te evalueren. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(28) Het fonds moet worden uitgevoerd in overeenstemming met het beginsel van goed financieel beheer, met inbegrip van de doeltreffende preventie en vervolging van fraude, belastingfraude, belastingontduiking, corruptie en belangenconflicten.

(29) Voor een goed financieel beheer, met inachtneming van de resultaatgerichte aard van het fonds, moeten specifieke regels worden vastgesteld voor de vastleggingen in de begroting, betalingen, en de schorsing en invordering van middelen, alsmede de beëindiging van overeenkomsten betreffende financiële steun. De lidstaten moeten passende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat het gebruik van middelen voor met het fonds ondersteunde maatregelen voldoet aan het toepasselijke Unierecht en nationaal recht. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat dergelijke steun in voorkomend geval in overeenstemming met de staatssteunregels van de EU wordt verleend. Meer bepaald moeten zij ervoor zorgen dat fraude, corruptie en belangenconflicten worden voorkomen, opgespoord en gecorrigeerd, en dat dubbele financiering vanuit het fonds en andere Unieprogramma’s wordt voorkomen. Schorsing en beëindiging van overeenkomsten betreffende financiële steun, alsook verlaging en terugvordering van de financiële toewijzing, moeten mogelijk zijn wanneer de desbetreffende lidstaat het plan niet op bevredigende wijze heeft uitgevoerd, of in het geval van ernstige onregelmatigheden, te weten fraude, corruptie en belangenconflicten in verband met de met het fonds ondersteunde maatregelen, of een ernstige niet-nakoming van een verplichting in het kader van overeenkomsten die verband houden met financiële steun. Er moeten passende procedures op tegenspraak worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat het besluit van de Commissie over de schorsing en invordering van uitbetaalde bedragen, alsmede de beëindiging van overeenkomsten betreffende financiële steun, het recht van de lidstaten om opmerkingen in te dienen onverlet laat.

(30) De Commissie moet ervoor zorgen dat de financiële belangen van de Unie op doeltreffende wijze worden beschermd. Hoewel het in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de lidstaat zelf is ervoor te zorgen dat het fonds in overeenstemming met het relevante Unie- en nationaal recht wordt uitgevoerd, moet de Commissie in dat verband voldoende waarborgen van de lidstaten kunnen krijgen. Daartoe moeten de lidstaten bij de uitvoering van het fonds voor een doeltreffend en efficiënt internecontrolesysteem zorgen en moeten zij ten onrechte uitbetaalde of verkeerd gebruikte bedragen terugvorderen. In dat verband moeten de lidstaten een beroep kunnen doen op hun gewone nationale begrotingsbeheersystemen. De lidstaten moeten gegevens en informatie in gestandaardiseerde categorieën verzamelen, registreren en in een elektronisch systeem opslaan om ernstige onregelmatigheden (fraude, corruptie en belangenconflicten) met betrekking tot de met het fonds ondersteunde maatregelen te voorkomen, op te sporen en te corrigeren. De Commissie moet een informatie- en toezichtsysteem beschikbaar stellen, met inbegrip van een centraal datamining- en risicoscore-instrument, om toegang te hebben tot deze gegevens en informatie en deze te analyseren, met het oog op verplichte toepassing door de lidstaten.

(31) De Commissie, het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF), de Europese Rekenkamer en in voorkomend geval het Europees Openbaar Ministerie (EOM) moeten het informatie- en toezichtsysteem binnen hun respectieve bevoegdheden en rechten kunnen gebruiken.

(32) De lidstaten en de Commissie moeten persoonsgegevens alleen kunnen verwerken als dat nodig is om te zorgen voor kwijting, audits en controles, informatie, communicatie en publiciteit met betrekking tot het gebruik van middelen in verband met maatregelen voor de uitvoering van het fonds. De persoonsgegevens moeten worden verwerkt overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad 43 of Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad 44 , naargelang van toepassing.

(33) Overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) 2018/1046, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad 45 en Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 46 , (Euratom, EG) nr. 2185/96 47 en (EU) 2017/1939 48 van de Raad moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, daaronder begrepen maatregelen ter voorkoming, opsporing, correctie en onderzoek van fraude, corruptie en belangenconflicten, alsmede, in voorkomend geval, door oplegging van administratieve sancties. In het bijzonder heeft het OLAF overeenkomstig Verordeningen (Euratom, EG) nr. 2185/96 en (EU, Euratom) nr. 883/2013 de bevoegdheid om administratieve onderzoeken, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, uit te voeren om vast te stellen of er sprake is geweest van fraude, corruptie, belangenconflicten of enige andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Het EOM is overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 bevoegd over te gaan tot onderzoek en vervolging van fraude, corruptie, belangenconflicten en andere strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie als bedoeld in Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad worden geschaad 49 . Personen of entiteiten die middelen uit de Uniebegroting ontvangen, moeten overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 ten volle meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, het OLAF, de Europese Rekenkamer, en, ten aanzien van de lidstaten die overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 deelnemen aan de nauwere samenwerking, het EOM, en ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de besteding van financiële middelen uit de Uniebegroting gelijkwaardige rechten verlenen.

(34) De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Met deze regels, die zijn vastgelegd in Verordening (EU, Euratom) 2018/1046, wordt met name de procedure bepaald voor de vaststelling en uitvoering van de begroting door middel van subsidies, aanbestedingen, prijzen en indirecte uitvoering, en wordt voorzien in controle van de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op grond van artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vastgestelde regels omvatten eveneens een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de begroting van de Unie,