Overwegingen bij COM(2021)571 - Wijziging van Besluit (EU) 2015/1814 wat betreft de hoeveelheid emissierechten die tot 2030 in de marktstabiliteitsreserve voor de EU-regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten moet worden opgenomen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) De Overeenkomst van Parijs, die in december 2015 in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) is ondertekend, is in november 2016 in werking getreden 25 . De partijen bij de Overeenkomst van Parijs zijn overeengekomen de stijging van de wereldwijde gemiddelde temperatuur ruim onder 2 °C boven het niveau van het pre-industriële tijdperk te houden, en te streven naar een maximale temperatuurstijging van 1,5 °C boven dit pre-industriële niveau.

(2) Het aanpakken van uitdagingen met betrekking tot het klimaat en het milieu en het verwezenlijken van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs staan centraal in de mededeling over de Europese Green Deal 26 , die de Commissie op 11 december 2019 heeft goedgekeurd.

(3) De Europese Green Deal omvat een uitgebreide reeks elkaar versterkende maatregelen en initiatieven die gericht zijn op het verwezenlijken van klimaatneutraliteit in de EU in 2050, en er wordt een nieuwe groeistrategie in vastgesteld die tot doel heeft de Unie om te vormen tot een eerlijke en welvarende samenleving, met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie waarin economische groei is losgekoppeld van het gebruik van hulpbronnen. Met de Green Deal moet ook het natuurlijk kapitaal van de Unie worden beschermd, behouden en verbeterd, en de gezondheid en het welzijn van de burgers worden beschermd tegen milieugerelateerde risico’s en effecten. Deze transitie treft vrouwen en mannen echter anders en heeft een met name gevolgen voor bepaalde achtergestelde groepen, zoals ouderen, personen met een handicap en personen die tot een raciale of etnische minderheid behoren. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat de transitie rechtvaardig en inclusief is en niemand aan zijn lot wordt overgelaten.

(4) In het licht van de zeer ernstige gevolgen van de COVID‑19-pandemie voor de gezondheid, de levens- en arbeidsomstandigheden en het welzijn van de burgers van de Unie, waaruit is gebleken dat onze samenleving en onze economie weerbaarder moeten worden tegen externe schokken en vroegtijdig moeten optreden om deze te voorkomen of te beperken, zijn de noodzaak en de waarde van de Europese Green Deal alleen maar toegenomen. De Europese burgers zijn nog steeds duidelijk van mening dat dit met name van toepassing is op de klimaatverandering 27 .

(5) De Unie heeft zich er in de geactualiseerde nationaal bepaalde bijdrage die zij op 17 december 2020 bij het secretariaat van het UNFCCC heeft ingediend 28 toe verbonden de nettobroeikasgasemissies van de hele economie van de Unie tegen 2030 met ten minste 55 % te reduceren ten opzichte van 1990.

(6) Bij Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad 29 heeft de Unie de doelstelling om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit in de hele economie te verwezenlijken in wetgeving vastgelegd. Bij die verordening is ook de bindende toezegging van de Unie vastgesteld om tegen 2030 de nettobroeikasgasemissies (emissies na aftrek van verwijderingen) met ten minste 55 % te reduceren ten opzichte van de niveaus van 1990.

(7) Alle economische sectoren moeten een bijdrage leveren om die emissiereducties te verwezenlijken. Daarom moet de ambitie van het emissiehandelssysteem van de EU (EU-ETS) als vastgesteld bij Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad 30 , worden aangepast aan de verbintenis voor 2030 inzake nettobroeikasgasemissiereductie in de hele economie.

(8) Om de structurele onevenwichtigheid tussen vraag en aanbod van de op de markt verkrijgbare rechten aan te pakken, is in 2018 bij Besluit (EU) 2015/1814 van het Europees Parlement en de Raad 31 een marktstabiliteitsreserve (hierna “de reserve” genoemd) vastgesteld, die sinds 2019 operationeel is.

(9) De reserve werkt zodanig dat zij aanpassingen van de jaarlijkse veilinghoeveelheden in gang zet. Om zo voorspelbaar mogelijk te zijn, zijn in Besluit (EU) 2015/1814 duidelijke regels voor de opname van emissierechten in de reserve en de vrijgave ervan vastgesteld.

(10) Indien het aantal in omloop zijnde emissierechten hoger is dan de vastgestelde bovengrens, wordt een aantal emissierechten dat overeenkomt met een bepaald percentage van die emissierechten afgetrokken van de hoeveelheid te veilen emissierechten en opgenomen in de reserve. Indien het totale aantal in omloop zijnde emissierechten daarentegen lager is dan de vastgestelde ondergrens wordt een overeenkomstig aantal emissierechten van de reserve vrijgegeven aan de lidstaten, en toegevoegd aan de hoeveelheid te veilen emissierechten.

(11) Bij Richtlijn (EU) 2018/410 van het Europees Parlement en de Raad 32 is Besluit (EU) 2015/1814 gewijzigd door het percentage voor de vaststelling van het aantal emissierechten dat elk jaar in de reserve moet worden opgenomen tot 31 december 2023 te verdubbelen van 12 % naar 24 %.

(12) Overeenkomstig Besluit (EU) 2015/1814 moet de Commissie binnen drie jaar na de datum van inwerkingtreding van de reserve een eerste evaluatie uitvoeren op basis van een analyse van de ordelijke werking van de Europese koolstofmarkt, en zo nodig een voorstel bij het Europees Parlement en de Raad indienen.

(13) Bij die evaluatie is bijzondere aandacht besteed aan het percentage voor de vaststelling van het aantal emissierechten dat in de reserve wordt opgenomen, alsook met de numerieke waarde van de drempel voor het totale aantal in omloop zijnde emissierechten en het aantal emissierechten dat uit de reserve moet worden vrijgegeven.

(14) Uit de uitgevoerde analyse in het kader van de evaluatie van de reserve en de verwachte ontwikkelingen die relevant zijn voor de koolstofmarkt, is gebleken dat in elk jaar na 2023 een percentage van 12 % van het totale aantal in omloop zijnde emissierechten in de reserve opnemen onvoldoende is om een aanzienlijke toename van het overschot aan emissierechten in het EU‑ETS te voorkomen. Daarom moet het percentage ook na 2023 24 % bedragen, en moet ook het minimumaantal emissierechten dat in de reserve wordt opgenomen 200 miljoen blijven.

(15) Als het percentage van het totale aantal in omloop zijnde emissierechten dat jaarlijks in de reserve moet worden opgenomen na 2023 weer 12 % zou worden, kan een mogelijk schadelijk overschot aan emissierechten in het EU‑ETS de stabiliteit van de markt verstoren. Daarnaast moet het percentage van 24 % na 2023 onafhankelijk van de algemene evaluatie van Richtlijn 2003/87/EG en Besluit (EU) 2015/1814 worden vastgesteld om het EU-emissiehandelssysteem in overeenstemming te brengen met de verhoogde klimaatambitie van de Unie voor 2030 en voor een voorspelbare markt te zorgen.

(16) Besluit (EU) 2015/1814 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.