Overwegingen bij COM(2021)413 - Opschorting van een aantal bepalingen van Verordening 810/2009 ten aanzien van Gambia

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) Eind februari 2019 besloten de Gambiaanse autoriteiten eenzijdig een moratorium in te stellen op alle operaties op het gebied van gedwongen terugkeer, waardoor doeltreffende terugkeer gedurende het grootste deel van 2019 werd verhinderd. Sinds het moratorium in januari 2020 werd opgeheven, worden de lidstaten geconfronteerd met obstakels die Gambia herhaaldelijk opwerpt met betrekking tot de organisatie en uitvoering van terugkeeroperaties en met een wisselende mate van medewerking, waardoor alle fasen van het terugkeerproces worden belemmerd, óók bij de toepassing van de goede praktijken inzake de identificatie- en terugkeerprocedure die de Unie en Gambia zijn overeengekomen. Deze terugval blijkt ook uit de meest recente mededeling van Gambia, van 6 april 2021, waarin het land verklaarde tot nader bericht niet in staat te zijn om repatrianten op te nemen. In juni 2021 hebben de Gambiaanse autoriteiten bevestigd dat er tot na de verkiezingen in december een moratorium rust op gedwongen terugkeer.

(2) Sinds 2019 heeft de Commissie stappen ondernomen om Gambia beter te doen meewerken aan de overname van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen. Deze stappen omvatten meerdere vergaderingen met de Gambiaanse autoriteiten op zowel technisch als politiek niveau, die ten doel hadden om voor beide partijen aanvaardbare oplossingen te vinden en afspraken te maken over verdere steunprojecten ten gunste van Gambia. Tegelijkertijd hebben vertegenwoordigers van de Commissie en Gambia op hoog niveau overlegd. De kwesties zijn ook aan de orde gesteld op andere, door de EDEO georganiseerde vergaderingen.

(3) Gezien de stappen die de Commissie tot dusver heeft ondernomen om de samenwerking en de algemene betrekkingen van de Unie met Gambia te verbeteren, geldt de medewerking die Gambia de Unie verleent op het gebied van overname als onvoldoende en moeten er bijgevolg maatregelen worden getroffen.

(4) Derhalve dient de toepassing van een aantal bepalingen van Verordening (EG) nr. 810/2009 tijdelijk te worden opgeschort voor onderdanen van Gambia die krachtens Verordening (EU) 2018/1806 van het Europees Parlement en de Raad visumplichtig zijn 5 . Dit geldt als de meest doeltreffende maatregel om de Gambiaanse autoriteiten ertoe te bewegen de nodige maatregelen te nemen ter verbetering van de medewerking op het gebied van overname. De tijdelijke opschorting is niet van toepassing op onderdanen van Gambia die een visum aanvragen en familielid zijn van een burger van de Unie op wie Richtlijn 2004/38/EG van toepassing is of van een onderdaan van een derde land die een recht van vrij verkeer geniet dat gelijkwaardig is aan dat van de burgers van de Unie op grond van een overeenkomst tussen de Unie en haar lidstaten, enerzijds, en een derde land, anderzijds. 

(5) De tijdelijk geschorste maatregelen zijn vastgesteld in artikel 25 bis, lid 5, punt a), van de Visumcode: opschorting van de mogelijkheid om vrijstelling te verlenen van de eisen inzake de door de in artikel 14, lid 6, bedoelde aanvragers te verstrekken bewijsstukken, opschorting van de algemene behandelingstermijn van vijftien kalenderdagen van artikel 23, lid 1, (wat ook betekent dat de regel inzake de verlenging van deze periode tot ten hoogste 45 kalenderdagen in individuele gevallen niet wordt toegepast), opschorting van de afgifte van meervoudige inreisvisa overeenkomstig artikel 24, leden 2 en 2 quater, en opschorting van de facultatieve vrijstelling van betaling van visumleges voor houders van diplomatieke en dienstpaspoorten overeenkomstig artikel 16, lid 5, punt b).

(6) Artikel 21, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bepaalt dat iedere burger van de Unie het recht heeft vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, onder voorbehoud van de beperkingen en voorwaarden die bij de Verdragen en de bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld. Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad 6 geeft invulling aan die beperkingen en voorwaarden. Dit besluit doet geen afbreuk aan de toepassing van die richtlijn, waarbij het recht van vrij verkeer wordt uitgebreid tot familieleden, ongeacht hun nationaliteit, die de burger van de Unie begeleiden of zich bij hem voegen. Dit besluit is derhalve niet van toepassing op familieleden van een burger van de Unie op wie Richtlijn 2004/38/EG van toepassing is of van een onderdaan van een derde land die een recht van vrij verkeer geniet dat gelijkwaardig is aan dat van de burgers van de Unie op grond van een overeenkomst tussen de Unie en haar lidstaten, enerzijds, en een derde land, anderzijds.

(7) Aangezien Denemarken heeft besloten Verordening (EG) nr. 810/2009, die voortbouwt op het Schengenacquis, in zijn nationale wetgeving om te zetten, is Denemarken overeenkomstig artikel 5 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en artikel 4 van Protocol (nr. 22) betreffende de positie van Denemarken dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, krachtens internationaal recht verplicht dit besluit uit te voeren.

(8) Dit besluit vormt een ontwikkeling van bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad 7 ; Ierland neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van dit besluit en dit is niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

(9) Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt dit besluit een ontwikkeling van bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG van de Raad 8 .

(10) Wat Zwitserland betreft, vormt dit besluit een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis 9 die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG 10 .

(11) Wat Liechtenstein betreft, vormt dit besluit een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis 11 die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU 12 .

(12) Dit besluit vormt een handeling die op het Schengenacquis voortbouwt of anderszins daaraan is gerelateerd in de zin van respectievelijk artikel 3, lid 2, van de Toetredingsakte van 2003, artikel 4, lid 2, van de Toetredingsakte van 2005 en artikel 4, lid 2, van de Toetredingsakte van 2011.