Overwegingen bij COM(2021)414 - Opschorting van een aantal bepalingen van Verordening 810/2009 ten aanzien van Irak

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) In de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Irak, anderzijds 5 , die op 1 augustus 2018 in werking is getreden, is de gebruikelijke verplichting opgenomen dat beide partijen hun illegaal op het grondgebied van de andere partij verblijvende onderdanen overnemen (artikel 105, lid 3). Irak komt die verplichting niet na en verklaart ook uitdrukkelijk geen medewerking te verlenen bij niet-vrijwillige terugkeer. De lidstaten worden verder bij alle aspecten van het terugkeerproces geconfronteerd met slechte medewerking van Iraakse zijde.

(2) De Commissie heeft Irak herhaaldelijk opgeroepen om de medewerking aan overname van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen te verbeteren en de bepalingen inzake overname van de eigen onderdanen uit de Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst EU-Irak volledig ten uitvoer te leggen. Zij heeft dit met name gedaan in het kader van de informele migratiedialoog EU-Irak (gestart in 2017), alsmede via mondelinge en schriftelijke uitwisselingen met vertegenwoordigers van de Iraakse regering, waarbij specifiek de toenemende zorg over deze kwestie is uitgesproken en is gewezen op de mogelijke consequenties als de medewerking op het gebied van overname niet verbetert. 

(3) Gezien de stappen die de Commissie tot dusver heeft ondernomen om de samenwerking en de algemene betrekkingen van de Unie met Irak te verbeteren, geldt de medewerking die Irak de Unie verleent op het gebied van overname als onvoldoende en dienen maatregelen te worden genomen.

(4) Derhalve dient de toepassing van een aantal bepalingen van Verordening (EG) nr. 810/2009 voor onderdanen van Irak tijdelijk te worden opgeschort. Dit geldt als de meest doeltreffende maatregel om de Iraakse autoriteiten ertoe te bewegen de nodige maatregelen te nemen ter verbetering van de medewerking inzake overname. De tijdelijke schorsing is niet van toepassing op onderdanen van Irak die een visum aanvragen en familielid zijn van een burger van de Unie op wie Richtlijn 2004/38/EG van toepassing is of van een onderdaan van een derde land die een recht van vrij verkeer geniet dat gelijkwaardig is aan dat van de burgers van de Unie op grond van een overeenkomst tussen de Unie en haar lidstaten, enerzijds, en een derde land, anderzijds. 

(5) De tijdelijk geschorste maatregelen zijn vastgesteld in artikel 25 bis, lid 5, punt a), van de Visumcode: opschorting van de mogelijkheid om vrijstelling te verlenen van de eisen inzake de door de in artikel 14, lid 6, bedoelde aanvragers te verstrekken bewijsstukken, opschorting van de algemene behandelingstermijn van vijftien kalenderdagen van artikel 23, lid 1, (wat ook betekent dat de regel inzake de verlenging van deze periode tot ten hoogste 45 kalenderdagen in individuele gevallen niet wordt toegepast), opschorting van de afgifte van meervoudige inreisvisa overeenkomstig artikel 24, leden 2 en 2 quater, en opschorting van de facultatieve vrijstelling van betaling van visumleges voor houders van diplomatieke en dienstpaspoorten overeenkomstig artikel 16, lid 5, punt b).

(6) Artikel 21, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bepaalt dat iedere burger van de Unie het recht heeft vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, onder voorbehoud van de beperkingen en voorwaarden die bij de Verdragen en de bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld. Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad 6 geeft invulling aan die beperkingen en voorwaarden. Dit besluit doet geen afbreuk aan de toepassing van die richtlijn, waarbij het recht van vrij verkeer wordt uitgebreid tot familieleden, ongeacht hun nationaliteit, die de burger van de Unie begeleiden of zich bij hem voegen. Dit besluit is derhalve niet van toepassing op familieleden van een burger van de Unie op wie Richtlijn 2004/38/EG van toepassing is of van een onderdaan van een derde land die een recht van vrij verkeer geniet dat gelijkwaardig is aan dat van de burgers van de Unie op grond van een overeenkomst tussen de Unie en haar lidstaten, enerzijds, en een derde land, anderzijds.

(7) Aangezien Denemarken heeft besloten Verordening (EG) nr. 810/2009, die voortbouwt op het Schengenacquis, in zijn nationale recht om te zetten, is Denemarken overeenkomstig artikel 4 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, krachtens internationaal recht verplicht dit besluit uit te voeren.

(8) Dit besluit vormt een ontwikkeling van bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad 7 ; Ierland neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van dit besluit en dit is niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

(9) Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt dit besluit een ontwikkeling van bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG van de Raad 8 .

(10) Wat Zwitserland betreft, vormt dit besluit een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis 9 die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG 10 .

(11) Wat Liechtenstein betreft, vormt dit besluit een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis 11 die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU 12 .

(12) Dit besluit vormt een handeling die op het Schengenacquis voortbouwt of anderszins daaraan is gerelateerd in de zin van respectievelijk artikel 3, lid 2, van de Toetredingsakte van 2003, artikel 4, lid 2, van de Toetredingsakte van 2005 en artikel 4, lid 2, van de Toetredingsakte van 2011.