Overwegingen bij COM(2021)564 - Mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
dossier COM(2021)564 - Mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens.
document COM(2021)564 NLEN
datum 10 mei 2023
 
(1) De Commissie heeft in haar mededeling over de Europese Green Deal 31 een nieuwe groeistrategie vastgesteld die de Unie moet omvormen tot een rechtvaardige en welvarende samenleving, met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie, waar vanaf 2050 netto (dat wil zeggen na aftrek van verwijderingen) geen broeikasgassen meer worden uitgestoten en de economische groei is losgekoppeld van het gebruik van hulpbronnen. De Europese Green Deal moet ook het natuurlijk kapitaal van de EU beschermen, behouden en verbeteren, en de gezondheid en het welzijn van de burgers beschermen tegen milieugerelateerde risico’s en effecten. Deze transitie moet bovendien rechtvaardig en inclusief zijn: niemand mag achterblijven. De Commissie kondigde in haar “EU-actieplan: Verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul” 32 ook aan dat zij werk zou maken van relevante instrumenten en stimulansen om het beginsel “de vervuiler betaalt” zoals vastgesteld in artikel 191, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna “VWEU” genoemd) beter toe te passen en zo “gratis verontreiniging” volledig uit te faseren, teneinde zoveel mogelijk synergie tot stand te brengen tussen de ambitie om de samenleving koolstofvrij te maken en de ambitie om de verontreiniging naar nul terug te dringen.

(2) De Overeenkomst van Parijs 33 , die in december 2015 is aangenomen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (United Nations Framework Convention on Climate Change — UNFCCC), is in november 2016 in werking getreden. De partijen bij de Overeenkomst van Parijs hebben in artikel 2 van die overeenkomst afgesproken om de stijging van de wereldwijde gemiddelde temperatuur ruim onder 2 °C te houden ten opzichte van het pre-industriële niveau en om ernaar te blijven streven de stijging te beperken tot 1,5 °C boven het pre-industriële niveau.

(3) De aanpak van klimaat- en andere milieugerelateerde uitdagingen en de verwezenlijking van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs staan centraal in de Europese Green Deal. Het belang van de Europese Green Deal is alleen maar toegenomen in het licht van de zeer ernstige gevolgen van de COVID-19-pandemie voor de gezondheid en het economische welzijn van de EU-burgers.

(4) De Unie heeft zich ertoe verbonden de broeikasgasemissies in de gehele economie in 2030 met ten minste 55 % te verminderen ten opzichte van de niveaus van 1990, zoals bevestigd in de actualisering van de nationaal bepaalde bijdrage van de Europese Unie en haar lidstaten die bij het UNFCCC is ingediend namens de Europese Unie en haar lidstaten 34 .

(5) Verordening (EU) 2021/1119 35 van het Europees Parlement en de Raad heeft de doelstelling van klimaatneutraliteit in 2050 in de gehele economie in wetgeving verankerd. In die verordening verbindt de Unie zich ook tot een broeikasgasemissiereductie in 2030 van ten minste 55 % ten opzichte van de niveaus van 1990.

(6) Het speciaal verslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) over de gevolgen van mondiale temperatuurstijgingen van 1,5 °C boven de pre-industriële niveaus en de daarmee verband houdende mondiale broeikasgasemissietrajecten 36 biedt een sterke wetenschappelijke basis voor de aanpak van de klimaatverandering en illustreert de noodzaak om de klimaatactie op te voeren. In dat verslag wordt bevestigd dat, om de kans op extreme weersomstandigheden te verkleinen, de emissie van broeikasgassen dringend moet worden verminderd en de klimaatverandering tot een mondiale temperatuurstijging van 1,5 °C moet worden beperkt.

(7) De Unie zet zich in voor een ambitieus klimaatbeleid en heeft een regelgevingskader gecreëerd om haar broeikasgasemissiereductiedoelen voor 2030 te bereiken. De wetgeving om die doelen te bereiken, bestaat onder meer uit Richtlijn 2003/87/EG 37 van het Europees Parlement en de Raad, waarbij een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten in de Unie (hierna het “EU-ETS” genoemd) is ingesteld dat zorgt voor geharmoniseerde prijzen van broeikasgasemissies op Unieniveau voor energie-intensieve sectoren en subsectoren, Verordening (EU) 2018/842 38 van het Europees Parlement en de Raad, waarbij nationale broeikasgasemissiereductiedoelen voor 2030 zijn ingevoerd, en Verordening (EU) 2018/841 39 van het Europees Parlement en de Raad, die de lidstaten verplicht de broeikasgasemissies in de sector van het landgebruik te compenseren met verwijderingen van emissies uit de atmosfeer.

(8) Zolang heel wat internationale partners van de Unie een beleid voeren dat niet tot hetzelfde niveau van klimaatambitie als dat van de Unie leidt, bestaat er een risico van koolstoflekkage. Er is sprake van koolstoflekkage wanneer, als gevolg van kosten in verband met klimaatbeleid, bedrijven in bepaalde sectoren of subsectoren van de industrie hun productie overbrengen naar andere landen of wanneer invoer uit deze landen gelijkwaardige maar minder broeikasgasintensieve producten vervangt. Dan kunnen immers de totale emissies wereldwijd stijgen, waardoor de beperking van de broeikasgasemissies, die dringend noodzakelijk is om de mondiale gemiddelde temperatuur ruim onder 2 °C ten opzichte van het pre-industriële niveau te houden, in het gedrang komt.

(9) Het initiatief voor een mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens (hierna het “CBAM” genoemd) maakt deel uit van het “Klaar voor 55”-pakket. Dat mechanisme wordt een wezenlijk instrument in de EU-toolbox voor de totstandbrenging van een klimaatneutrale Unie in 2050 in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs, doordat het de risico’s van koolstoflekkage als gevolg van de verhoogde klimaatambitie van de Unie zal tegengaan.

(10) Bestaande mechanismen om het risico van koolstoflekkage aan te pakken in sectoren of subsectoren die een dergelijk risico lopen, zijn de tijdelijke gratis toewijzing van EU-ETS-emissierechten en de financiële maatregelen ter compensatie van indirecte-emissiekosten die voortvloeien uit broeikasgasemissiekosten die in elektriciteitsprijzen worden doorberekend, zoals vastgesteld in respectievelijk artikel 10 bis, lid 6, en artikel 10 ter van Richtlijn 2003/87/EG. De gratis toewijzing in het EU-ETS verzwakt echter het prijssignaal dat het systeem aan de betrokken installaties geeft in vergelijking met volledige veiling en ondergraaft zo de stimulansen voor investeringen in verdere emissiereductie.

(11) Het CBAM wil deze bestaande mechanismen vervangen door het risico van koolstoflekkage op een andere manier aan te pakken, namelijk door te zorgen voor een gelijkwaardige koolstofbeprijzing van binnenlandse en ingevoerde producten. Om een geleidelijke overgang van het huidige systeem van gratis toewijzingen naar het CBAM te garanderen, moet het CBAM stapsgewijs worden ingevoerd terwijl de gratis toewijzing in sectoren die onder het CBAM vallen, dienovereenkomstig wordt afgebouwd. De gecombineerde en tijdelijke toepassing van gratis toegewezen EU-ETS-emissierechten en het CBAM mag er in geen geval toe leiden dat Uniegoederen gunstiger worden behandeld dan goederen die in het douanegebied van de Unie worden ingevoerd.

(12) Het CBAM strekt ertoe het risico van koolstoflekkage te voorkomen, maar deze verordening zou producenten uit derde landen ook stimuleren om broeikasgasemissie-efficiëntere technologieën toe te passen, zodat de uitstoot per eenheid output wordt verminderd.

(13) Als instrument om koolstoflekkage te voorkomen en broeikasgasemissies te beperken, moet het CBAM ervoor zorgen dat ingevoerde producten worden onderworpen aan een regelgevingssysteem dat koolstofkosten toepast die gelijkwaardig zijn aan de kosten die anders in het kader van het EU-ETS zouden zijn opgelegd. Het CBAM is een klimaatmaatregel die het risico van koolstoflekkage moet voorkomen en de verhoogde ambitie van de Unie op het gebied van klimaatmitigatie moet ondersteunen, waarbij de verenigbaarheid met de WTO-regels gewaarborgd is.

(14) Deze verordening moet van toepassing zijn op goederen die vanuit derde landen in het douanegebied van de Unie worden ingevoerd, behalve wanneer de productie ervan reeds onderworpen is geweest aan het EU-ETS, als dat toepassing vindt op derde landen of gebieden, of aan een koolstofbeprijzingsmechanisme dat volledig aan het EU-ETS is gekoppeld.

(15) Om, in geval van toekomstige overeenkomsten, derde landen of gebieden die volledig zijn geïntegreerd in of gekoppeld aan het EU-ETS, van het CBAM uit te sluiten, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen met betrekking tot de wijziging van de lijst van landen in bijlage II. Omgekeerd moeten derde landen of gebieden van de lijst in bijlage II worden geschrapt en aan het CBAM worden onderworpen wanneer zij de ETS-prijs niet daadwerkelijk in rekening brengen op goederen die naar de Unie worden uitgevoerd.

(16) Deze verordening moet van toepassing zijn op het continentaal plat en op de exclusieve economische zone die een lidstaat heeft ingesteld krachtens het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee 40 , om het risico van koolstoflekkage in offshore-installaties te voorkomen.

(17) De broeikasgasemissies die in het CBAM worden gereglementeerd, moeten overeenstemmen met de broeikasgasemissies die onder bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG van het EU-ETS vallen, namelijk kooldioxide (“CO2”) en, waar van toepassing, stikstofoxide (“N2O”) en perfluorkoolwaterstoffen (“PFK’s”). Het CBAM moet in eerste instantie van toepassing zijn op directe emissies van die broeikasgassen uit de productie van goederen tot op het tijdstip van invoer in het douanegebied van de Unie en, na afloop van een overgangsperiode en na verdere beoordeling, ook op indirecte emissies, zodat het toepassingsgebied van het EU-ETS wordt weerspiegeld.

(18) Het EU-ETS en het CBAM hebben als gemeenschappelijke doelstelling om met behulp van specifieke emissierechten of certificaten de prijs te bepalen van de broeikasgasemissies die in dezelfde sectoren en goederen zijn ingebed. Beide systemen hebben een regelgevend karakter en zijn gerechtvaardigd door de behoefte aan broeikasgasemissiereductie, in overeenstemming met de in de Unie vastgestelde milieudoelstelling.

(19) Waar het EU-ETS evenwel een absoluut plafond vaststelt voor de broeikasgasemissies uit de activiteiten die onder het toepassingsgebied van het systeem vallen, en toestaat dat emissierechten worden verhandeld (het zogenaamde “cap and trade”-systeem), mag het CBAM geen kwantitatieve invoerbeperkingen opleggen, om het handelsverkeer niet te belemmeren. Voorts is het EU-ETS van toepassing op installaties die in de Unie zijn gevestigd, terwijl het CBAM moet gelden voor bepaalde goederen die in het douanegebied van de Unie worden ingevoerd.

(20) In vergelijking met het EU-ETS heeft het CBAM enkele specifieke kenmerken, waaronder de berekening van de prijs van CBAM-certificaten, de mogelijkheden om certificaten te verhandelen, en de geldigheidsduur daarvan. Deze zijn nodig om de doeltreffendheid van het CBAM als maatregel ter voorkoming van koolstoflekkage op termijn te behouden, en om te vermijden dat het beheer van het systeem de marktdeelnemers teveel nalevingslasten oplegt en teveel middelen van de overheden vergt, terwijl marktdeelnemers een gelijkwaardig niveau van flexibiliteit wordt geboden als onder het EU-ETS.

(21) Om zijn doeltreffendheid als maatregel tegen koolstoflekkage te behouden, moet het CBAM nauw aansluiten bij de EU-ETS-prijs. Terwijl de prijs van emissierechten op de EU-ETS-markt wordt bepaald via veilingen, moet de prijs van CBAM-certificaten redelijkerwijs aansluiten bij de prijs van dergelijke veilingen aan de hand van wekelijks berekende gemiddelden. Dergelijke weekgemiddelden sluiten nauw aan bij de prijsschommelingen van het EU-ETS en bieden importeurs een redelijke marge om te profiteren van de prijsveranderingen van het EU-ETS, terwijl ook wordt gegarandeerd dat het systeem voor de bestuurlijke autoriteiten beheersbaar blijft.

(22) In het EU-ETS bepaalt het totale aantal verleende emissierechten (het “plafond”) het aanbod van die rechten en geeft dat plafond zekerheid over de maximale uitstoot van broeikasgassen. De koolstofprijs wordt bepaald aan de hand van dit aanbod en de vraag op de markt. Schaarste is noodzakelijk voor een prijsprikkel. Aangezien het niet mogelijk is aan importeurs een plafond op te leggen met betrekking tot het aantal CBAM-certificaten waarover zij kunnen beschikken, zouden er situaties kunnen ontstaan waarin de prijs voor CBAM-certificaten niet meer zou aansluiten bij de ontwikkeling van de prijs in het EU-ETS als importeurs deze certificaten zouden kunnen verhandelen en het gebruik ervan uitstellen. Dit zou de prikkel voor decarbonisatie tussen binnenlandse en ingevoerde goederen verzwakken en zo koolstoflekkage in de hand werken en de overkoepelende klimaatdoelstelling van het CBAM ondergraven. Het zou ook kunnen leiden tot verschillende prijzen voor marktdeelnemers uit verschillende landen. Daarom worden de beperkingen ten aanzien van de mogelijkheden om CBAM-certificaten te verhandelen en het gebruik ervan uit te stellen, gerechtvaardigd door de behoefte om te vermijden dat de doeltreffendheid en de klimaatdoelstelling van het CBAM worden ondergraven, en om te garanderen dat marktdeelnemers uit verschillende landen gelijk worden behandeld. Om importeurs echter hun kosten te laten optimaliseren, moet deze verordening voorzien in een systeem waarbij de autoriteiten een bepaald overschot aan certificaten kunnen terugkopen van de importeurs. Dat overschot wordt vastgesteld op een niveau dat importeurs een redelijke marge biedt om hun kosten tijdens de geldigheidsduur van de certificaten doeltreffend te beheren terwijl het effect van prijsdoorgifte als geheel behouden blijft, waardoor de milieudoelstelling van de maatregel behouden blijft.

(23) Aangezien het CBAM van toepassing is op de invoer van goederen in het douanegebied van de Unie en niet op installaties, zouden bepaalde aanpassingen en vereenvoudigingen ook in het CBAM toepassing moeten vinden. Een van deze vereenvoudigingen moet bestaan in een aangiftesysteem waarin importeurs de totale geverifieerde broeikasgasemissies moeten rapporteren die zijn ingebed in goederen die in een bepaald kalenderjaar zijn ingevoerd. Er moet ook een ander tijdschema dan de nalevingscyclus van het EU-ETS worden toegepast om knelpunten te vermijden die kunnen voortvloeien uit de verplichtingen voor geaccrediteerde verificateurs uit hoofde van deze verordening en van het EU-ETS.

(24) Wat sancties betreft, moeten de lidstaten boeten opleggen voor inbreuken op deze verordening en erop toezien dat deze worden toegepast. Het bedrag van deze boeten moet gelijk zijn aan de boeten die thans in de Unie worden toegepast bij een inbreuk op het EU-ETS overeenkomstig artikel 16, leden 3 en 4, van Richtlijn 2003/87/EG.

(25) Waar het EU-ETS van toepassing is op bepaalde productieprocessen en -activiteiten, moet het CBAM zich richten op de overeenkomstige invoer van goederen. Te dien einde moeten de ingevoerde goederen duidelijk worden geïdentificeerd aan de hand van hun indeling in de gecombineerde nomenclatuur 41 (“GN”) en worden gekoppeld aan de ingebedde broeikasgasemissies.

(26) De productdekking van het CBAM moet de activiteiten weerspiegelen die onder het EU-ETS vallen, omdat dat systeem gebaseerd is op kwantitatieve en kwalitatieve criteria die verband houden met de milieudoelstelling van Richtlijn 2003/87/EG, en het meest omvattende regelgevingssysteem voor broeikasgasemissies in de Unie vormt.

(27) Door de productdekking van het CBAM af te stemmen op de activiteiten die onder het EU-ETS vallen, zou ook worden vermeden dat ingevoerde producten minder gunstig worden behandeld dan soortgelijke producten van binnenlandse oorsprong.

(28) Het uiteindelijke doel van het CBAM is om tot een brede productdekking te komen, maar het zou verstandig zijn om van start te gaan met slechts een klein aantal sectoren met relatief homogene producten waarvoor er een risico van koolstoflekkage bestaat. De EU-sectoren waarvoor een risico van koolstoflekkage wordt geacht te bestaan, zijn opgenomen in Gedelegeerd Besluit 2019/708 42 van de Commissie.

(29) De onder deze verordening vallende goederen moeten worden geselecteerd na een zorgvuldige analyse van het gewicht dat zij vertegenwoordigen inzake gecumuleerde broeikasgasemissies en risico van koolstoflekkage in de overeenkomstige EU-ETS-sectoren, waarbij de complexiteit en de administratieve lasten worden beperkt. Met name moet bij de concrete selectie rekening worden gehouden met onder het EU-ETS vallende basismaterialen en basisproducten om te garanderen dat de invoer van energie-intensieve producten in de Unie op gelijke voet staat met EU-producten wat de koolstofbeprijzing in het EU-ETS betreft, en om het risico van koolstoflekkage te beperken. Andere relevante criteria om de selectie te beperken, moeten betrekking hebben op: ten eerste, het sectorgewicht inzake emissies, namelijk de vraag of de sector een van de grootste geaggregeerde producenten van broeikasgasemissies is; ten tweede, de sectorblootstelling aan een significant risico van koolstoflekkage, zoals omschreven in Richtlijn 2003/87/EG; en ten derde, het noodzakelijke evenwicht tussen een brede dekking op het gebied van broeikasgasemissies en de beperking van de complexiteit en de administratieve inspanningen.

(30) Aan de hand van het eerste criterium kunnen naar gecumuleerde emissies de volgende industriesectoren in de lijst worden opgenomen: ijzer en staal, raffinaderijen, cement, organische chemische basisproducten, en meststoffen.

(31) Vanwege hun specifieke eigenschappen mogen sommige sectoren die in Gedelegeerd Besluit (EU) 2019/708 van de Commissie zijn opgenomen, in deze fase evenwel niet in deze verordening worden opgenomen.

(32) Met name organische chemische stoffen blijven buiten het toepassingsgebied van deze verordening vanwege technische beperkingen die een duidelijke omschrijving van de ingebedde emissies van ingevoerde goederen onmogelijk maken. Voor deze goederen is de toepasselijke benchmark in het EU-ETS een fundamentele parameter, die in de weg staat aan een ondubbelzinnige toewijzing van emissies die zijn ingebed in afzonderlijke ingevoerde goederen. Voor een gerichtere toewijzing aan organische chemische stoffen zijn meer gegevens en analyses nodig.

(33) Er gelden soortgelijke technische beperkingen voor raffinageproducten, waarvoor broeikasgasemissies niet ondubbelzinnig kunnen worden toegewezen aan afzonderlijke outputproducten. Tegelijkertijd heeft de relevante benchmark in het EU-ETS niet rechtstreeks betrekking op specifieke producten, zoals benzine, diesel of kerosine, maar op de gehele raffinaderij-output.

(34) Aluminiumproducten daarentegen moeten in het CBAM worden opgenomen, omdat zij het sterkst aan koolstoflekkage zijn blootgesteld. Bovendien staan zij in verschillende industriële toepassingen in directe concurrentie met staalproducten vanwege eigenschappen die sterk lijken op die van staalproducten. De opname van aluminium is tevens van belang omdat het toepassingsgebied van het CBAM in de toekomst ook kan worden uitgebreid tot indirecte emissies.

(35) Evenzo moeten hulpstukken voor buisleidingen onder het toepassingsgebied van het CBAM worden gebracht ondanks hun lage niveau van ingebedde emissies, omdat de uitsluiting ervan de kans zou vergroten dat de opname van staalproducten in het CBAM wordt ontweken door een wijziging van het handelspatroon naar downstreamproducten.

(36) Omgekeerd mag deze verordening niet van toepassing zijn op bepaalde producten waar bij de productie geen betekenisvolle emissies ontstaan, zoals schroot (onder GN-code 7204), ferrolegeringen (GN-code 7202) en bepaalde meststoffen (onder GN-code 3105 60 00).

(37) De invoer van elektriciteit moet onder het toepassingsgebied van deze verordening worden gebracht, omdat deze sector verantwoordelijk is voor 30 procent van de totale broeikasgasemissies in de Unie. De verhoogde klimaatambitie van de Unie zou het verschil in koolstofkosten tussen de elektriciteitsproductie in de Unie en daarbuiten doen toenemen. Die toename, in combinatie met de voortschrijdende koppeling van het elektriciteitsnet van de Unie aan dat van haar buren, zou het risico van koolstoflekkage vergroten door een hogere invoer van elektriciteit, waarvan een aanzienlijk deel afkomstig is van kolengestookte elektriciteitscentrales.

(38) Om te vermijden dat importeurs van onder deze verordening vallende goederen hun CBAM-verplichtingen uit hoofde van deze verordening moeten vervullen op het tijdstip van invoer, moeten er specifieke administratieve maatregelen worden toegepast om te garanderen dat deze verplichtingen later worden vervuld. Daarom zullen importeurs alleen CBAM-goederen mogen invoeren nadat zij daarvoor een vergunning hebben gekregen van de bevoegde autoriteiten die met de toepassing van deze verordening zijn belast.

(39) Het CBAM moet gebaseerd zijn op een aangiftesysteem waarbij een toegelaten aangever, die meer dan één importeur kan vertegenwoordigen, jaarlijks een aangifte indient van de ingebedde emissies in de in het douanegebied van de Unie ingevoerde goederen en een aantal CBAM-certificaten inlevert dat overeenstemt met de aangegeven emissies.

(40) Een toegelaten aangever moet een vermindering van het aantal in te leveren CBAM-certificaten kunnen aanvragen die overeenstemt met de koolstofprijs die al in andere jurisdicties voor die emissies is betaald.

(41) De aangegeven ingebedde emissies moeten worden geverifieerd door een persoon die is geaccrediteerd door een nationale accreditatie-instantie die is aangewezen overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 765/2008 43 van het Europees Parlement en de Raad, of overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2067 44 van de Commissie.

(42) Het systeem moet exploitanten van productie-installaties in derde landen in staat stellen om zich in een centrale databank te registreren en hun geverifieerde ingebedde broeikasgasemissies uit de productie van goederen ter beschikking te stellen van toegelaten aangevers. Een exploitant moet ervoor kunnen kiezen dat zijn naam, adres en contactgegevens in de centrale databank niet publiek toegankelijk worden gemaakt.

(43) CBAM-certificaten verschillen van EU-ETS-emissierechten, waarvan de dagelijkse veiling een essentieel kenmerk is. De behoefte om een duidelijke prijs vast te stellen voor CBAM-certificaten, maakt een dagelijkse publicatie bijzonder omslachtig en verwarrend voor de exploitanten, omdat dagelijkse prijzen bij de publicatie ervan al achterhaald kunnen zijn. Daarom zou een wekelijke publicatie van CBAM-prijzen correct aansluiten bij de prijsontwikkeling van EU-ETS-emissierechten en dezelfde klimaatdoelstelling nastreven. De berekening van de prijs van CBAM-certificaten moet derhalve worden vastgesteld op basis van een langere termijn (weekbasis) dan de in het EU-ETS bepaalde termijn (dagbasis). De Commissie moet worden opgedragen deze gemiddelde prijs te berekenen en te publiceren.

(44) Om toegelaten aangevers de mogelijkheid te geven hun CBAM-verplichtingen flexibel na te leven en te profiteren van de schommelingen in de prijs van EU-ETS-emissierechten, moeten de CBAM-certificaten geldig zijn voor een periode van twee jaar vanaf de datum van aankoop. Toegelaten aangevers moeten een deel van de te veel door hen aangekochte certificaten kunnen terugverkopen aan de nationale autoriteit. Toegelaten aangevers moeten gedurende het jaar het aantal certificaten opbouwen dat vereist is op het tijdstip van inlevering, met drempels vastgesteld bij ieder kwartaaleinde.

(45) De fysieke kenmerken van elektriciteit als product, met name het feit dat de werkelijke stroom van elektronen niet kan worden gevolgd, rechtvaardigen een enigszins andere architectuur voor het CBAM. In de regel moeten standaardwaarden worden gebruikt en moeten toegelaten aangevers kunnen vragen dat hun CBAM-verplichtingen op basis van werkelijke emissies worden berekend. De elektriciteitshandel verschilt van de handel in andere goederen, met name omdat elektriciteit wordt verhandeld via onderling verbonden elektriciteitsnetten, op elektriciteitsbeurzen en volgens specifieke handelsmethoden. Marktkoppeling is een sterk gereglementeerde methode van elektriciteitshandel die het mogelijk maakt om biedingen en aanbiedingen in de hele Unie te bundelen.

(46) Om het risico van ontwijking te vermijden en de traceerbaarheid van werkelijke CO2-emissies afkomstig uit de invoer van elektriciteit en het gebruik daarvan in goederen te verbeteren, mag de berekening van werkelijke emissies uitsluitend worden toegestaan op een aantal strikte voorwaarden. Er moet met name worden aangetoond dat de toegewezen interconnectiecapaciteit definitief genomineerd is en dat er een rechtstreekse contractuele relatie bestaat tussen de koper en de producent van de hernieuwbare stroom of tussen de koper en de producent van de stroom met lagere emissies dan de standaardwaarden.

(47) De partijen bij het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap 45 of de partijen bij associatieovereenkomsten met een diepe en brede vrijhandelsruimte hebben zich vastgelegd op decarbonisatieprocessen die uiteindelijk moeten leiden tot de vaststelling van met het EU-ETS vergelijkbare of gelijkwaardige koolstofbeprijzingsmechanismen of tot hun deelname aan het EU-ETS.

(48) Voor derde landen is integratie in de elektriciteitsmarkt van de Unie een belangrijke stimulans om hun overgang naar energiesystemen met een hoog aandeel hernieuwbare energiebronnen te versnellen. Marktkoppeling voor elektriciteit, zoals bepaald in Verordening (EU) 2015/1222 46 van de Commissie, stelt derde landen in staat om elektriciteit van hernieuwbare energiebronnen beter in de elektriciteitsmarkt te integreren, dergelijke elektriciteit op efficiënte wijze uit te wisselen binnen een groter gebied waarbij vraag en aanbod in evenwicht worden gebracht met de grotere Uniemarkt, en de koolstofintensiteit van hun elektriciteitsopwekking te beperken. De integratie van derde landen in de elektriciteitsmarkt van de Unie draagt ook bij aan de zekerheid van de elektriciteitsvoorziening in die landen en de aangrenzende lidstaten.

(49) Nadat derde landen via marktkoppeling nauw geïntegreerd zijn in de elektriciteitsmarkt van de Unie, moeten er technische oplossingen worden gevonden voor de toepassing van het CBAM op de elektriciteit die wordt uitgevoerd vanuit die landen in het douanegebied van de Unie. Als er geen technische oplossingen kunnen worden gevonden, moeten marktgekoppelde derde landen een in de tijd beperkte vrijstelling van het CBAM krijgen tot uiterlijk 2030 uitsluitend voor de export van elektriciteit, mits bepaalde voorwaarden zijn vervuld. Die derde landen moeten evenwel een routekaart opstellen en zich ertoe verbinden een koolstofbeprijzingsmechanisme te implementeren dat in een gelijkwaardige prijs als het EU-ETS voorziet, alsook koolstofneutraliteit te bereiken in 2050 en zich te conformeren aan de Uniewetgeving op het gebied van milieu, klimaat, mededinging en energie. Die vrijstelling moet te allen tijde worden ingetrokken als er redenen zijn om aan te nemen dat het land in kwestie zijn verbintenissen niet naleeft of in 2030 nog geen ETS heeft vastgesteld dat gelijkwaardig is met het EU-ETS.

(50) Van 2023 tot 2025 moet er een overgangsperiode gelden. Er moet een CBAM zonder financiële correctie van toepassing zijn, met als doel een vlotte uitrol van het mechanisme te vergemakkelijken en zo het risico van verstorende effecten op de handel te beperken. Aangevers moeten op kwartaalbasis de werkelijke ingebedde emissies in ingevoerde goederen gedurende de overgangsperiode rapporteren, met duidelijke opgave van directe en indirecte emissies en eventuele in het buitenland betaalde koolstofprijzen.

(51) Om een goede werking van het CBAM te faciliteren en te garanderen, moet de Commissie de bevoegde autoriteiten die belast zijn met de toepassing van deze verordening, bij de vervulling van hun verplichtingen ondersteunen.

(52) De Commissie moet de toepassing van deze verordening evalueren vóór het einde van de overgangsperiode en verslag uitbrengen bij het Europees Parlement en de Raad. Het verslag van de Commissie moet met name gericht zijn op mogelijkheden om klimaatmaatregelen te versterken met het oog op de doelstelling van een klimaatneutrale Unie in 2050. Als onderdeel van die evaluatie moet de Commissie een begin maken met het verzamelen van informatie die noodzakelijk is om het toepassingsgebied eventueel uit te breiden tot indirecte emissies en tot andere goederen en diensten waarvoor een risico van koolstoflekkage bestaat, en om methoden te ontwikkelen voor de berekening van ingebedde emissies op basis van de milieuvoetafdrukmethoden 47 .

(53) Gelet op het bovenstaande moet de dialoog met derde landen worden voortgezet en moet er ruimte zijn voor samenwerking en oplossingen als mogelijke aanzet tot de specifieke keuzes die zullen worden gemaakt met betrekking tot de bijzonderheden van de uitvoeringswijze van de maatregel, met name in de overgangsperiode.

(54) De Commissie moet trachten om op evenwichtige wijze en in overeenstemming met de internationale verplichtingen van de EU samen met de derde landen waarvan de handel met de EU door deze verordening wordt beïnvloed, te bekijken welke mogelijkheden er zijn voor dialoog en samenwerking bij de uitvoering van specifieke elementen van het bij deze verordening en de daarmee samenhangende uitvoeringshandelingen vastgestelde mechanisme. Zij moet ook nagaan of er overeenkomsten kunnen worden gesloten waarin rekening wordt gehouden met de koolstofbeprijzingsmechanismen van die landen.

(55) Aangezien het CBAM een aanmoediging tot schonere productieprocessen wil geven, staat de EU klaar om lage- en middeninkomenslanden te helpen hun maakindustrie koolstofvrij te maken. Voorts moet de Unie minder ontwikkelde landen de nodige technische bijstand verlenen om zich gemakkelijker te kunnen aanpassen aan de nieuwe verplichtingen waarin deze verordening voorziet.

(56) De bepalingen van deze verordening doen geen afbreuk aan Verordening (EU) 2016/679 48 van het Europees Parlement en de Raad en aan Verordening (EU) 2018/1725 49 van het Europees Parlement en de Raad. 

(57) Omwille van de efficiëntie moeten de bepalingen van Verordening (EG) nr. 515/97 50 van toepassing zijn.

(58) Om ontwijking van de bepalingen van deze verordening tegen te gaan, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen met betrekking tot de aanvulling van de lijst van goederen in bijlage I.

(59) Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven 51 . Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(60) Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 52 van het Europees Parlement en de Raad.

(61) De financiële belangen van de Unie moeten worden beschermd met evenredige maatregelen in de hele uitgavencyclus, onder meer op het gebied van preventie, opsporing en onderzoek van onregelmatigheden, terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist bestede financiële middelen, en, voor zover van toepassing, met administratieve en financiële sancties.