Overwegingen bij COM(2021)423 - Mechanismen die de lidstaten moeten invoeren om het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen of terrorismefinanciering te voorkomen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad 22 vormt het belangrijkste wettelijke instrument ter voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel van de Unie voor het witwassen van geld en terrorismefinanciering. Die richtlijn voorziet in een alomvattend rechtskader, dat Richtlijn (EU) 2018/843 van het Europees Parlement en de Raad 23 verder heeft versterkt door opkomende risico’s aan te pakken en de transparantie inzake uiteindelijk begunstigden te vergroten. Ondanks de bereikte resultaten is uit de ervaring gebleken dat Richtlijn (EU) 2015/849 verder moet worden verbeterd om de risico’s adequaat te beperken en criminele pogingen om het financiële stelsel van de Unie voor criminele doeleinden te misbruiken doeltreffend op te sporen.

(2) Sinds de inwerkingtreding van Richtlijn (EU) 2015/849 is een aantal gebieden vastgesteld waarop wijzigingen nodig zijn om de nodige veerkracht en capaciteit van het financiële stelsel van de Unie te waarborgen om witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen.

(3) Bij de tenuitvoerlegging van Richtlijn (EU) 2015/849 zijn aanzienlijke verschillen in praktijken en benaderingen door de bevoegde autoriteiten in de Unie vastgesteld, alsook het ontbreken van voldoende doeltreffende regelingen voor grensoverschrijdende samenwerking. Het is daarom passend duidelijkere voorschriften vast te stellen die moeten bijdragen tot een vlotte samenwerking in de hele Unie en tegelijkertijd de lidstaten in staat moeten stellen rekening te houden met de specifieke kenmerken van hun nationale systemen.

(4) Dit nieuwe instrument maakt deel uit van een alomvattend pakket ter versterking van het AML/CFT-kader van de Unie. Samen met Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final], Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een herschikking van Verordening (EU) 2015/847 – COM(2021) 422 final] en Verordening [referentie invoegen – voorstel voor de oprichting van een autoriteit voor de bestrijding van witwassen – COM(2021) 421 final] zal dit instrument het rechtskader vormen voor de aan de meldingsplichtige entiteiten gestelde AML/CFT-eisen en voor het institutionele AML/CFT-kader van de Unie, waarvan de op te richten autoriteit voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering (“AMLA”) deel zal uitmaken.

(5) Witwassen en terrorismefinanciering vinden gewoonlijk in een internationale context plaats. Maatregelen die op Unieniveau worden getroffen zonder internationale coördinatie en samenwerking, zouden een zeer beperkte uitwerking hebben. De door de Unie op dat gebied vastgestelde maatregelen dienen derhalve verenigbaar te zijn met en minstens even streng te zijn als op internationaal niveau ondernomen acties. Bij het optreden van de Unie moet in het bijzonder rekening worden gehouden met de aanbevelingen van de financiële actiegroep (Financial Action Task Force — FATF) en met de instrumenten van andere internationale organisaties en organen voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering. Met het oog op een doelmatiger bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering moeten de relevante rechtshandelingen van de Unie in voorkomend geval worden afgestemd op de door de FATF in februari 2012 vastgestelde International Standards on Combating Money Laundering and the Financing of Terrorism and Proliferation (de “herziene FATF-aanbevelingen”) en de latere wijzigingen daarvan.

(6) Specifieke dreigingen, risico’s en kwetsbaarheden op het gebied van witwassen en terrorismefinanciering die bepaalde economische sectoren op nationaal niveau treffen, verminderen in verschillende opzichten het vermogen van de lidstaten om bij te dragen aan de integriteit en soliditeit van het financiële stelsel van de Unie. Daarom is het passend de lidstaten toe te staan om, na de vaststelling van dergelijke sectoren en specifieke risico’s, te besluiten AML/CFT-vereisten toe te passen op andere sectoren dan die welke onder Verordening [referentie invoegen — voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final] vallen. Om de doeltreffendheid van de interne markt en het AML/CFT-systeem van de Unie te vrijwaren, moet de Commissie, met de steun van de AMLA, kunnen beoordelen of de voorgenomen besluiten van de lidstaten om AML/CFT-vereisten op andere sectoren toe te passen, gerechtvaardigd zijn. Als het belang van de Unie met betrekking tot specifieke sectoren het meest gediend wordt met maatregelen op het niveau van de Unie, moet de Commissie die lidstaat ervan in kennis stellen dat zij zelf maatregelen op het niveau van de Unie wil nemen, en moet de lidstaat afzien van het nemen van de voorgenomen nationale maatregelen.

(7) In het licht van de specifieke kwetsbaarheden ter bestrijding van witwassen die zich hebben voorgedaan bij de uitgifte van elektronisch geld, bij betalingsdiensten en in de sector van de cryptoactivadiensten, moeten de lidstaten kunnen eisen dat aanbieders die op hun grondgebied zijn gevestigd in andere vormen dan een bijkantoor waarvan het hoofdkantoor in een andere lidstaat is gevestigd, een centraal contactpunt aanwijzen. Een dergelijk centraal contactpunt, dat optreedt namens de aanwijzende instelling, moet ervoor zorgen dat de vestigingen de AML/CFT-regels naleven.

(8) De toezichthouders moeten ervoor zorgen dat, met betrekking tot wisselkantoren, kantoren voor het ontvangen van cheques, aanbieders van trust- of bedrijfsdiensten of aanbieders van gokdiensten, de personen die daadwerkelijk leiding geven aan de activiteiten van deze entiteiten en de uiteindelijk begunstigden van deze entiteiten, eerlijk en integer handelen en de kennis en deskundigheid bezitten die nodig zijn voor de uitoefening van hun taken. De criteria om te bepalen of een persoon al dan niet aan deze vereisten voldoet, moeten ten minste de noodzaak weerspiegelen om dergelijke entiteiten te beschermen tegen misbruik door hun managers of uiteindelijk begunstigden voor criminele doeleinden.

(9) Met het oog op de beoordeling van de geschiktheid van personen die een managementfunctie uitoefenen in of anderszins zeggenschap hebben over meldingsplichtige entiteiten, moet elke uitwisseling van informatie over strafrechtelijke veroordelingen plaatsvinden in overeenstemming met Kaderbesluit 2009/315/JBZ van de Raad 24 en Besluit 2009/316/JBZ van de Raad 25 .

(10) De Commissie is goed geplaatst om specifieke grensoverschrijdende bedreigingen in te schatten die van invloed zouden kunnen zijn op de interne markt en die niet geïdentificeerd noch effectief bestreden kunnen worden door de afzonderlijke lidstaten. Daarom moet de coördinatie van de beoordeling van risico’s die verband houden met grensoverschrijdende activiteiten, aan haar worden toevertrouwd. De betrokkenheid van de relevante deskundigen, zoals de Deskundigengroep witwassen en terrorismefinanciering en de vertegenwoordigers van de FIE’s, alsook, in voorkomend geval, van andere organen op het niveau van de Unie, is essentieel voor de doeltreffendheid van het risicobeoordelingsproces. Ook nationale risicobeoordelingen en ervaringen zijn een belangrijke bron van informatie voor het proces. Bij de beoordeling van de grensoverschrijdende risico’s door de Commissie dienen geen persoonsgegevens te worden verwerkt. De gegevens moeten hoe dan ook volledig geanonimiseerd zijn. De toezichthoudende gegevensbeschermingsautoriteiten op nationaal en EU-niveau dienen slechts betrokken te zijn voor zover de beoordeling van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering gevolgen heeft voor de persoonlijke levenssfeer en de bescherming van persoonsgegevens.

(11) De bevindingen van de risicobeoordeling op het niveau van de Unie kunnen de bevoegde autoriteiten en meldingsplichtige entiteiten helpen bij de identificatie, het inzichtelijk maken, het beheer en de beperking van het risico van witwassen en terrorismefinanciering, alsook van het risico van niet-toepassing en ontduiking van gerichte financiële sancties. Daarom is het belangrijk dat de bevindingen van de risicobeoordeling openbaar worden gemaakt.

(12) De lidstaten blijven in de beste positie om te bepalen, te beoordelen, inzichtelijk te maken en te beslissen hoe zij de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering die hen rechtstreeks aangaan, kunnen beperken. Daarom moet elke lidstaat passende stappen ondernemen om zijn witwas- en terrorismefinancieringsrisico’s, alsook de risico’s van niet-uitvoering en ontduiking van gerichte financiële sancties naar behoren te identificeren, te beoordelen en inzichtelijk te maken, en om een coherente nationale strategie vast te stellen om maatregelen te nemen om die risico’s te beperken. Een dergelijke nationale risicobeoordeling moet regelmatig worden bijgewerkt en moet een beschrijving omvatten van de institutionele structuur en de brede procedures van het AML/CFT-stelsel van de lidstaat, alsook van de toegewezen personele en financiële middelen, voor zover deze informatie beschikbaar is.

(13) De resultaten van risicobeoordelingen moeten in voorkomend geval tijdig aan meldingsplichtige entiteiten ter beschikking worden gesteld om hen in staat te stellen hun eigen risico’s te identificeren, inzichtelijk te maken, te beheren en te beperken.

(14) Om risico’s op het niveau van de Unie nog meer te identificeren, inzichtelijk te maken, te beheersen en te beperken, moeten de lidstaten voorts de resultaten van hun risicobeoordelingen ter beschikking stellen aan elkaar, de Commissie en de AMLA.

(15) Om de doeltreffendheid van hun systemen ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering te kunnen beoordelen, dienen de lidstaten de kwaliteit van statistieken ter zake bij te houden en verder te verbeteren. Om de kwaliteit en consistentie van de op Unieniveau verzamelde statistische gegevens te verbeteren, moeten de Commissie en de AMLA de situatie in de hele Unie met betrekking tot de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering volgen en regelmatig overzichten publiceren.

(16) De FATF heeft normen ontwikkeld aan de hand waarvan jurisdicties de risico’s op mogelijke niet-uitvoering of ontduiking van gerichte financiële sancties in verband met de financiering van proliferatie kunnen identificeren en beoordelen en maatregelen kunnen nemen om die risico’s te beperken. Deze nieuwe door de FATF ingevoerde normen komen niet in de plaats van en doen geen afbreuk aan de bestaande strenge vereisten inzake de uitvoering van gerichte financiële sancties die landen in acht moeten nemen om te voldoen aan de regels van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties inzake de preventie, bestrijding en verstoring van de proliferatie van massavernietigingswapens en de financiering daarvan. Deze strikte, op regels gebaseerde verplichtingen, waaraan op het niveau van de Unie uitvoering wordt gegeven bij de Besluiten 2010/413/GBVB 26 en (GBVB) 2016/849 27 van de Raad en bij de Verordeningen (EU) nr. 267/2012 28 en (EU) 2017/1509 29 van de Raad, gelden nog steeds voor alle natuurlijke personen en rechtspersonen binnen de Unie.

(17) Om rekening te houden met de meest recente ontwikkelingen op internationaal niveau, is bij deze richtlijn een vereiste ingevoerd om de risico’s van mogelijke niet-uitvoering of ontduiking van gerichte financiële sancties in verband met de financiering van proliferatie op het niveau van de Unie en op het niveau van de lidstaten te identificeren, inzichtelijk te maken, te beheersen en te beperken.

(18) Centrale registers van informatie over uiteindelijk begunstigden zijn van cruciaal belang voor de bestrijding van misbruik van juridische entiteiten. Om ervoor te zorgen dat de registers van informatie over de uiteindelijk begunstigden gemakkelijk toegankelijk zijn en hoogwaardige gegevens bevatten, moeten consistente regels voor het verzamelen en opslaan van deze informatie worden ingevoerd.

(19) Met het oog op meer transparantie en om misbruik van juridische entiteiten tegen te gaan, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat informatie over uiteindelijk begunstigden in volledige overeenstemming met het Unierecht wordt bewaard in een centraal register dat zich buiten de vennootschap bevindt. Hiertoe kunnen de lidstaten gebruikmaken van een centrale databank waarin de informatie betreffende uiteindelijk begunstigden wordt verzameld, van het handelsregister of van een ander centraal register. De lidstaten kunnen besluiten dat de meldingsplichtige entiteiten verantwoordelijk zijn voor het opnemen van de gegevens in het register. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat die informatie in alle gevallen aan de bevoegde autoriteiten en de FIE’s beschikbaar wordt gesteld en aan de meldingsplichtige entiteiten wordt verstrekt wanneer zij cliëntenonderzoeksmaatregelen nemen.

(20) De informatie over de uiteindelijk begunstigden van trusts en soortgelijke juridische constructies moet worden geregistreerd waar de trustees van de trusts en de personen die vergelijkbare posities bekleden in het kader van soortgelijke juridische constructies, gevestigd of woonachtig zijn. Met het oog op de doeltreffende monitoring en registratie van informatie over de uiteindelijk begunstigden van trusts en soortgelijke juridische constructies is ook samenwerking tussen de lidstaten noodzakelijk. Door de in de lidstaten bijgehouden registers van uiteindelijk begunstigden van trusts en soortgelijke juridische constructies aan elkaar te koppelen, zou deze informatie toegankelijk worden gemaakt en zou er bovendien voor worden gezorgd dat meervoudige registratie van dezelfde trusts en soortgelijke juridische constructies binnen de Unie wordt vermeden.

(21) Tijdige toegang tot informatie over uiteindelijk begunstigden moet worden gewaarborgd op zodanige wijze dat elk risico dat de betrokken vennootschap getipt wordt, wordt vermeden.

(22) De nauwkeurigheid van de gegevens in de registers van uiteindelijk begunstigden is van fundamenteel belang voor alle relevante autoriteiten en andere personen die toegang tot die gegevens hebben gekregen, en om geldige, rechtmatige beslissingen te nemen op basis van die gegevens. Daarom moeten juridische entiteiten en juridische constructies, wanneer er na zorgvuldige analyse door de registrators voldoende redenen zijn om te twijfelen aan de nauwkeurigheid van de informatie over de uiteindelijk begunstigden in de registers, worden verplicht aanvullende informatie te verstrekken op basis van risicogevoeligheid. Daarnaast is het belangrijk dat de lidstaten de met het beheer van de registers belaste entiteit voldoende bevoegdheden toevertrouwen om de uiteindelijk begunstigden en de waarheidsgetrouwheid van de aan haar verstrekte informatie te verifiëren en elk vermoeden aan hun FIE te melden. Deze bevoegdheden moeten zich ook uitstrekken tot de uitvoering van inspecties in de gebouwen van de juridische entiteiten.

(23) Bovendien is het melden van discrepanties tussen informatie over uiteindelijk begunstigden in de centrale registers en informatie over uiteindelijk begunstigden waarover meldingsplichtige entiteiten en, in voorkomend geval, bevoegde autoriteiten beschikken, een doeltreffend mechanisme om de juistheid van de informatie te verifiëren. Dergelijke discrepanties moeten snel worden vastgesteld, gerapporteerd en gecorrigeerd.

(24) Om ervoor te zorgen dat het mechanisme voor de melding van discrepanties evenredig is en gericht is op het opsporen van gevallen van onjuiste informatie over de uiteindelijk begunstigden, kunnen de lidstaten de meldingsplichtige entiteiten toestaan de cliënt te verzoeken om technische discrepanties rechtstreeks te corrigeren bij de met de centrale registers belaste entiteit. Een dergelijke optie is alleen van toepassing op cliënten met een laag risico en op fouten van technische aard, zoals onbelangrijke gevallen van verkeerd gespelde informatie, wanneer het duidelijk is dat deze geen belemmering vormen voor de identificatie van de uiteindelijk begunstigde(n) en de juistheid van de informatie.

(25) Indien de melding van discrepanties door de FIE’s en andere bevoegde autoriteiten een lopend strafrechtelijk onderzoek in gevaar zou brengen, moeten de FIE’s of andere bevoegde autoriteiten de melding van de discrepantie uitstellen tot het moment waarop de redenen voor het niet melden ophouden te bestaan. Bovendien mogen FIE’s en bevoegde autoriteiten een discrepantie niet melden als dit strijdig zou zijn met een vertrouwelijkheidsbepaling van het nationale recht of als iemand daardoor op onwettige wijze zou worden getipt.

(26) Om te zorgen voor een gelijk speelveld bij de toepassing van het begrip “uiteindelijk begunstigde”, is het van het grootste belang dat juridische entiteiten in de hele Unie kunnen profiteren van uniforme meldingskanalen en -middelen. Daartoe moet het formaat voor de indiening van informatie over de uiteindelijk begunstigden bij de desbetreffende nationale registers uniform zijn en garanties bieden voor transparantie en rechtszekerheid.

(27) Om een gelijk speelveld tussen de verschillende soorten rechtsvormen te waarborgen, moeten trustees ook worden verplicht informatie over uiteindelijk begunstigden te verkrijgen en in bezit te hebben en deze informatie mee te delen aan een centraal register of een centrale databank.

(28) Publieke toegang tot informatie over uiteindelijk begunstigden maakt ook meer onderzoek van informatie door de maatschappij mogelijk, onder meer door de pers of maatschappelijke organisaties, en draagt bij tot het behoud van het vertrouwen in de integriteit van het financiële stelsel. Publieke toegang kan bijdragen aan de bestrijding van misbruik van vennootschappen en andere juridische entiteiten en juridische constructies voor witwassen en terrorismefinanciering, zowel door onderzoek te vergemakkelijken als door reputatieschade, aangezien iedereen die een zakelijke relatie kan aangaan, op de hoogte is van de identiteit van de uiteindelijk begunstigden. Het kan ook de tijdige en efficiënte beschikbaarheid van informatie vergemakkelijken voor meldingsplichtige entiteiten en autoriteiten van derde landen die betrokken zijn bij de bestrijding van dergelijke strafbare feiten. Toegang tot die informatie zou ook helpen bij onderzoeken naar witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering.

(29) Het vertrouwen van beleggers en het grote publiek in de financiële markten hangt in grote mate af van het bestaan van een accurate openbaarmakingsregeling die zorgt voor transparantie in de eigendoms- en zeggenschapsstructuur van vennootschappen. Dit geldt met name voor corporate-governancesystemen die worden gekenmerkt door eigendomsconcentratie, zoals dat in de Unie. Enerzijds kunnen grote investeerders met aanzienlijke stem- en kasstroomrechten de langetermijngroei en -prestaties van ondernemingen bevorderen. Anderzijds kunnen uiteindelijk begunstigden die zeggenschap uitoefenen en over een groot aantal stemmen beschikken, in de verleiding komen bedrijfsactiva en -kansen voor eigen gewin te gebruiken ten koste van minderheidsbeleggers. Het mogelijk groter vertrouwen in de financiële markten dient te worden beschouwd als een positief neveneffect en niet als het doel van grotere transparantie; dat doel bestaat erin een omgeving te creëren die minder gemakkelijk kan worden gebruikt om geld wit te wassen en terrorisme te financieren.

(30) Het vertrouwen van beleggers en het grote publiek in de financiële markten hangt in grote mate af van het bestaan van een accurate openbaarmakingsregeling die zorgt voor transparantie in de eigendoms- en zeggenschapsstructuur van vennootschappen en andere juridische entiteiten alsook bepaalde soorten trusts en soortgelijke juridische constructies. De lidstaten moeten daarom op voldoende coherente en gecoördineerde wijze toegang verlenen tot informatie over uiteindelijk begunstigden, door vertrouwelijkheidsregels voor het publiek vast te stellen, zodat derde partijen in de hele Unie kunnen nagaan wie de uiteindelijk begunstigden zijn van vennootschappen en andere juridische entiteiten, alsmede, mits er een legitiem belang is, van bepaalde soorten trusts en soortgelijke juridische constructies.

(31) Met betrekking tot vennootschappen en andere juridische entiteiten moet met name worden gestreefd naar een billijk evenwicht tussen het algemeen belang bij het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering en de grondrechten van de betrokkenen. De gegevens die ter beschikking van het publiek moeten worden gesteld, moeten beperkt zijn en duidelijk en exhaustief worden afgebakend, en zij moeten van algemene aard zijn, teneinde de potentiële schade voor de uiteindelijk begunstigden te minimaliseren. Tegelijk mag de informatie die ter beschikking van het publiek wordt gesteld, niet significant verschillen van de gegevens die momenteel worden verzameld. Om de aantasting van het recht op eerbiediging van het privéleven in het algemeen en op de bescherming van hun persoonsgegevens in het bijzonder te beperken, moet die informatie hoofdzakelijk betrekking hebben op de status van uiteindelijk begunstigden van vennootschappen en andere juridische entiteiten en strikt betrekking hebben op de economische activiteit waarop de uiteindelijk begunstigden actief zijn. Ingeval het hoger leidinggevend personeel als uiteindelijk begunstigde is geïdentificeerd louter omdat het die functie bekleedt en niet omdat het een eigendomsbelang heeft of met andere middelen zeggenschap uitoefent, moet dit duidelijk in de registers zichtbaar zijn.

(32) In het geval van express trusts en soortgelijke juridische constructies moet de informatie toegankelijk zijn voor alle leden van het grote publiek, mits het rechtmatige belang kan worden aangetoond. Dit moet situaties omvatten waarin natuurlijke personen of rechtspersonen een verzoek indienen met betrekking tot een trust of soortgelijke juridische constructie die een zeggenschapsdeelneming houdt of bezit in een juridische entiteit die buiten de Unie is opgezet of opgericht door directe of indirecte eigendom, onder meer door deelneming aan toonder, of door zeggenschap op andere wijze. De interpretatie van het rechtmatige belang door de lidstaten mag het begrip “rechtmatig belang” niet beperken tot lopende administratieve of gerechtelijke procedures, en moet het mogelijk maken rekening te houden met de preventieve werkzaamheden van niet-gouvernementele organisaties en onderzoeksjournalisten op het gebied van de bestrijding van witwassen en de basisdelicten daarvan, en terrorismefinanciering. Hoewel trusts en andere juridische constructies kunnen worden gebruikt in complexe bedrijfsstructuren, blijft hun hoofddoel het beheer van het individuele vermogen. Om een passend evenwicht te vinden tussen het legitieme doel om het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen of terrorismefinanciering te voorkomen, hetgeen door publiek toezicht wordt versterkt, en de bescherming van de grondrechten van natuurlijke personen, met name het recht op privacy en de bescherming van persoonsgegevens, moet een rechtmatig belang worden aangetoond bij toegang tot informatie over de uiteindelijk begunstigden van trusts en andere juridische constructies.

(33) Om ervoor te zorgen dat de uiteindelijk begunstigde aan de hand van de voor het publiek beschikbare informatie correct kan worden geïdentificeerd, moet een minimumreeks gegevens toegankelijk zijn voor het publiek. Dergelijke gegevens moeten het mogelijk maken de uiteindelijk begunstigde ondubbelzinnig te identificeren en tegelijkertijd de hoeveelheid voor het publiek toegankelijke persoonsgegevens tot een minimum te beperken. Bij gebrek aan informatie over de naam, de geboortemaand en het geboortejaar en het land van verblijf en de nationaliteit van de uiteindelijk begunstigde, is het niet mogelijk ondubbelzinnig vast te stellen wie de natuurlijke persoon is die de uiteindelijk begunstigde is. Evenzo zou het ontbreken van informatie over het gehouden economisch belang het onmogelijk maken om te bepalen waarom die natuurlijke persoon als uiteindelijk begunstigde moet worden geïdentificeerd. Om verkeerde interpretaties van de publiekelijk beschikbare informatie over de uiteindelijk begunstigden te voorkomen en te zorgen voor een evenredige openbaarmaking van persoonsgegevens die consistent is in de hele Unie, is het derhalve passend de minimumreeks gegevens vast te stellen waartoe het publiek toegang heeft.

(34) Het versterkte publieke toezicht kan bijdragen tot het voorkomen van misbruik van juridische entiteiten en juridische constructies, met inbegrip van belastingontwijking. Daarom is het van essentieel belang dat de informatie over uiteindelijk begunstigden via de nationale registers en via het systeem van gekoppelde registers van uiteindelijk begunstigden beschikbaar blijft gedurende ten minste vijf jaar nadat de gronden voor de registratie van informatie over de uiteindelijk begunstigden van de trust of soortgelijke juridische constructie niet langer bestaan. De lidstaten moeten echter in staat zijn wettelijk te voorzien in de verwerking van de informatie over uiteindelijk begunstigden, met inbegrip van persoonsgegevens, voor andere doeleinden, indien zulke verwerking beantwoordt aan een doelstelling van algemeen belang en in een democratische samenleving een maatregel vormt die noodzakelijk is en evenredig aan het nagestreefde doel.

(35) Met het oog op een evenredige en evenwichtige aanpak en om het recht op privéleven en de bescherming van persoonsgegevens te waarborgen, moeten de lidstaten bovendien kunnen voorzien in uitzonderingen op de bekendmaking van de persoonlijke informatie over de uiteindelijk begunstigde via de registers van informatie over uiteindelijk begunstigden en op toegang tot dergelijke informatie, in uitzonderlijke omstandigheden, wanneer die informatie de uiteindelijk begunstigde zou blootstellen aan een onevenredig risico van fraude, ontvoering, chantage, afpersing, pesterijen, geweld of intimidatie. Het moet voor de lidstaten ook mogelijk zijn om online registratie verplicht te stellen teneinde elke persoon te identificeren die om informatie uit het register verzoekt, en om een vergoeding te vragen voor toegang tot de informatie in het register.

(36) Richtlijn (EU) 2018/843 heeft de koppeling tot stand gebracht tussen de centrale registers van de lidstaten die informatie bevatten over de uiteindelijk begunstigden via het bij Richtlijn (EU) 2017/1132 van het Europees Parlement en de Raad opgerichte Europees centraal platform 30 . De lidstaten moeten voortdurend bij de werking van het gehele systeem worden betrokken door middel van een regelmatige dialoog tussen de Commissie en de vertegenwoordigers van de lidstaten over kwesties in verband met de werking van het systeem en over de toekomstige ontwikkeling ervan.

(37) Door de koppeling van de registers van uiteindelijk begunstigden van de lidstaten moet zowel nationale als grensoverschrijdende toegang tot informatie over de uiteindelijk begunstigden van juridische constructies die in het register van elke lidstaat is opgenomen, worden verleend op basis van de definitie van rechtmatig belang, op grond van een besluit van de desbetreffende entiteit van die lidstaat. Om te voorkomen dat besluiten tot beperking van de toegang tot informatie over uiteindelijk begunstigden die niet gerechtvaardigd zijn, niet kunnen worden herzien, moeten er beroepsmogelijkheden tegen dergelijke besluiten worden ingesteld. Met het oog op een coherente en efficiënte registratie en uitwisseling van informatie moeten de lidstaten ervoor zorgen dat hun met het register belaste entiteit samenwerkt met haar tegenhangers in andere lidstaten door informatie uit te wisselen over trusts en soortgelijke juridische constructies die onder het recht van een lidstaat vallen en in een andere lidstaat worden beheerd.

(38) Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad 31 is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens voor de toepassing van deze richtlijn. Natuurlijke personen van wie persoonsgegevens in nationale registers als uiteindelijk begunstigden worden bijgehouden, moeten worden geïnformeerd over de toepasselijke gegevensbeschermingsregels. Voorts mogen alleen actuele persoonsgegevens die overeenkomen met de feitelijke uiteindelijk begunstigden beschikbaar worden gesteld, en moeten de begunstigden worden geïnformeerd over hun rechten uit hoofde van het rechtskader voor gegevensbescherming van de Unie en over de procedures die van toepassing zijn voor de uitoefening van die rechten. Om misbruik van in de registers opgenomen informatie te voorkomen en voor evenwicht met de rechten van uiteindelijk begunstigden te zorgen, kunnen de lidstaten het voorts passend achten te overwegen om de informatie over de verzoekende persoon, samen met de rechtsgrondslag voor zijn verzoek, ook ter beschikking te stellen van de uiteindelijk begunstigde.

(39) Vertraagde toegang van FIE’s en andere bevoegde autoriteiten tot informatie over de identiteit van houders van bank- en betaalrekeningen en kluizen, met name anonieme, belemmert de opsporing van geldovermakingen in verband met witwassen en terrorismefinanciering. Nationale gegevens die de identificatie mogelijk maken van bank- en betaalrekeningen en kluizen die aan één persoon toebehoren, zijn versnipperd en daarom niet tijdig toegankelijk voor FIE’s en andere bevoegde autoriteiten. Het is daarom van essentieel belang in alle lidstaten gecentraliseerde automatische mechanismen op te zetten, zoals een register of een systeem voor gegevensontsluiting, waarmee op doeltreffende wijze tijdig toegang tot informatie over de identiteit van de houders van bank- en betaalrekeningen en kluizen, hun volmachthouders en hun uiteindelijk begunstigden kan worden verkregen. Bij de toepassing van de bepalingen met betrekking tot de toegang is het passend gebruik te maken van reeds bestaande mechanismen, mits de nationale FIE’s onmiddellijk en ongefilterd toegang krijgen tot de gegevens waarnaar zij onderzoek doen. De lidstaten moeten overwegen om dergelijke mechanismen te voeden met andere informatie die zij noodzakelijk en evenredig achten om de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering doeltreffender te beperken. Ten aanzien van deze onderzoeken en verzoeken om gerelateerde informatie door FIE’s en bevoegde autoriteiten, andere dan autoriteiten die voor vervolging verantwoordelijk zijn, moet volledige vertrouwelijkheid worden gegarandeerd.

(40) Met het oog op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en de bescherming van persoonsgegevens moet het minimum aan informatie dat nodig is voor het uitvoeren van AML/CFT-onderzoeken, worden bijgehouden in gecentraliseerde automatische mechanismen voor bank- en betaalrekeningen, zoals registers of systemen voor gegevensontsluiting. Het moet voor de lidstaten mogelijk zijn om te bepalen van welke gegevens het verzamelen nuttig en evenredig is, rekening houdend met de bestaande systemen en rechtstradities om de uiteindelijk begunstigden op zinvolle wijze te kunnen identificeren. Bij de omzetting van de bepalingen met betrekking tot deze mechanismen moeten de lidstaten bewaringstermijnen vaststellen die gelijk zijn aan de termijn voor het bewaren van documentatie en informatie die zijn verkregen bij de toepassing van cliëntenonderzoeksmaatregelen. Het moet voor de lidstaten mogelijk zijn om de bewaringstermijn bij wet algemeen te verlengen, zonder dat daartoe per geval een besluit behoeft te worden genomen. De bewaringstermijn mag met maximaal vijf extra jaren worden verlengd. Die periode mag geen afbreuk doen aan nationale wetgeving die voorziet in andere vereisten met betrekking tot het bewaren van gegevens op grond waarvan per geval kan worden besloten om strafrechtelijke of administratieve procedures mogelijk te maken. De toegang tot die mechanismen moet plaatsvinden op een “need-to-know” -basis.

(41) Door middel van de koppeling van de gecentraliseerde automatische mechanismen van de lidstaten zouden de nationale FIE’s snel grensoverschrijdende informatie kunnen verkrijgen over de identiteit van houders van bank- en betaalrekeningen en kluizen in andere lidstaten, waardoor zij beter in staat zouden zijn om doeltreffend financiële analysen uit te voeren en samen te werken met hun tegenhangers uit andere lidstaten. Directe grensoverschrijdende toegang tot informatie over bank- en betaalrekeningen en kluizen zou de FIE’s in staat stellen binnen een voldoende korte termijn financiële analysen te maken om mogelijke gevallen van witwassen en terrorismefinanciering op te sporen en een snelle rechtshandhavingsactie te waarborgen.

(42) Om het recht op bescherming van persoonsgegevens en het recht op privacy te eerbiedigen en de impact van grensoverschrijdende toegang tot de informatie in de nationale gecentraliseerde automatische mechanismen te beperken, zou de reikwijdte van de informatie die via het centrale toegangspunt van registers van bankrekeningen toegankelijk is, worden beperkt tot het minimum dat nodig is in overeenstemming met het beginsel van minimale gegevensverwerking om de identificatie mogelijk te maken van natuurlijke personen of rechtspersonen die houder zijn van of zeggenschap hebben over betaalrekeningen en bankrekeningen die geïdentificeerd zijn door IBAN, en kluizen. Bovendien mogen alleen FIE’s onmiddellijke en ongefilterde toegang krijgen tot het centrale toegangspunt. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat het personeel van de FIE’s hoge professionele normen inzake vertrouwelijkheid en gegevensbescherming in acht neemt, dat het zeer integer is en over de juiste vaardigheden beschikt. Bovendien moeten de lidstaten technische en organisatorische maatregelen treffen om de beveiliging van de gegevens volgens hoge technologische normen te waarborgen.

(43) De koppeling van de gecentraliseerde automatische mechanismen van de lidstaten (centrale registers of centrale elektronische systemen voor gegevensontsluiting) met informatie over bank- en betaalrekeningen en kluizen via het centrale toegangspunt van registers van bankrekeningen vereist de coördinatie van nationale systemen met uiteenlopende technische kenmerken. Daartoe moeten technische maatregelen en specificaties worden ontwikkeld die rekening houden met de verschillen tussen de nationale gecentraliseerde automatische mechanismen.

(44) Onroerend goed is voor criminelen een aantrekkelijk middel om de opbrengsten van hun illegale activiteiten wit te wassen, aangezien hierdoor de werkelijke bron van de geldmiddelen en de identiteit van de uiteindelijk gerechtigde kunnen worden verdoezeld. Een correcte en tijdige identificatie van natuurlijke personen of rechtspersonen die onroerend goed bezitten door FIE’s en andere bevoegde autoriteiten, is belangrijk voor zowel het opsporen van witwasregelingen als het bevriezen en confisqueren van vermogensbestanddelen. Daarom is het belangrijk dat de lidstaten de FIE’s en de bevoegde autoriteiten toegang verlenen tot informatie waarmee natuurlijke personen of rechtspersonen die eigenaar zijn van onroerend goed, en tot informatie die relevant is voor de vaststelling van het risico en het vermoeden van de transactie, tijdig kunnen worden geïdentificeerd.

(45) Alle lidstaten beschikken over operationeel onafhankelijke en zelfstandige FIE’s, of moeten die oprichten, om de binnenkomende informatie te verzamelen en te analyseren met het doel verbanden te leggen tussen verdachte transacties en onderliggende criminele activiteiten, teneinde witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen en te bestrijden. De FIE moet de enige centrale nationale eenheid zijn die verantwoordelijk is voor de ontvangst en analyse van meldingen van verdachte transacties, meldingen van grensoverschrijdende fysieke bewegingen van contanten en betalingen in contanten boven een bepaalde limiet, alsmede andere door meldingsplichtige entiteiten ingediende informatie die relevant is voor witwassen, de basisdelicten daarvan, of terrorismefinanciering. De operationele onafhankelijkheid en autonomie van de FIE moeten worden gewaarborgd door de FIE de bevoegdheid en de capaciteit te verlenen om haar taken vrij uit te voeren, met inbegrip van het vermogen om autonome besluiten te nemen met betrekking tot analyse, verzoeken en verspreiding van specifieke informatie. In alle gevallen moet de FIE het onafhankelijke recht hebben om informatie door te geven aan of te verspreiden onder de bevoegde autoriteiten. De FIE moet worden voorzien van voldoende financiële, personele en technische middelen, op een wijze die haar autonomie en onafhankelijkheid waarborgt en haar in staat stelt haar mandaat doeltreffend uit te oefenen. De FIE moet in staat zijn om op individuele of routinematige basis de middelen te verkrijgen en in te zetten die nodig zijn om haar taken uit te voeren, zonder dat er sprake is van ongepaste politieke, overheids- of industriële beïnvloeding of inmenging die haar operationele onafhankelijkheid in het gedrang zou kunnen brengen.

(46) FIE’s spelen een belangrijke rol bij de identificatie van de, met name grensoverschrijdende, financiële operaties van terroristische netwerken en bij het opsporen van hun geldschieters. Financiële inlichtingen kunnen van fundamenteel belang zijn om het faciliteren van terroristische misdrijven en de netwerken en plannen van terroristische organisaties aan het licht te brengen. FIE’s blijven aanzienlijke verschillen vertonen wat betreft hun functies, competenties en bevoegdheden. De huidige verschillen mogen evenwel geen afbreuk doen aan de activiteiten van een FIE, met name aan de mogelijkheid ervan om preventieve analysen te ontwikkelen ter ondersteuning van alle autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor inlichtingen-, recherche- en gerechtelijke activiteiten en internationale samenwerking. Het is nu van essentieel belang om voor de uitoefening van hun taken de minimumreeks van gegevens vast te stellen die voor de FIE’s snel toegankelijk moeten zijn en die zonder belemmeringen moeten kunnen worden uitgewisseld met hun tegenhangers uit andere lidstaten. In alle gevallen waarin witwassen of daarmee verband houdende basisdelicten worden vermoed en in gevallen waarin terrorisme wordt gefinancierd, moet informatie rechtstreeks en snel en zonder onnodige vertraging worden doorgegeven. Daarom is het van essentieel belang de doeltreffendheid en doelmatigheid van FIE’s te verbeteren door de bevoegdheden van en de samenwerking tussen FIE’s te verbeteren.

(47) De bevoegdheden van de FIE’s omvatten het recht op directe of indirecte toegang tot de “financiële”, “administratieve” en “rechtshandhavingsinformatie” die zij nodig hebben om witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering te bestrijden. Het gebrek aan definitie van de soorten informatie die deze algemene categorieën omvatten, heeft ertoe geleid dat FIE’s toegang hebben gekregen tot aanzienlijk gediversifieerde reeksen informatie, wat gevolgen heeft voor de analytische functies van de FIE’s en voor hun vermogen om doeltreffend samen te werken met hun tegenhangers uit andere lidstaten. Daarom moeten de minimumreeksen van “financiële”, “administratieve” en “rechtshandhavingsinformatie” worden gedefinieerd die direct of indirect aan elke FIE in de hele Unie beschikbaar moeten worden gesteld. Bovendien moeten de FIE’s bij elke meldingsplichtige entiteit snel alle nodige informatie over hun functies kunnen verkrijgen. Een FIE moet dergelijke informatie ook kunnen verkrijgen op verzoek van een andere FIE en kunnen uitwisselen met de verzoekende FIE.

(48) De overgrote meerderheid van de FIE’s heeft de bevoegdheid gekregen om dringende maatregelen te nemen en een transactie op te schorten of niet goed te keuren om deze te analyseren, het vermoeden te bevestigen en de resultaten van de analytische activiteiten te verspreiden onder de bevoegde autoriteiten. Er zijn echter bepaalde verschillen in de duur van de uitstelbevoegdheden in de verschillende lidstaten, die niet alleen gevolgen hebben voor het uitstellen van activiteiten die grensoverschrijdend van aard zijn via samenwerking tussen FIE’s, maar ook voor de grondrechten van individuen. Om criminele geldmiddelen of vermogensbestanddelen onmiddellijk in beslag te kunnen nemen en te voorkomen dat zij verdwijnen, ook met het oog op inbeslagneming, moeten FIE’s voorts de bevoegdheid krijgen om het gebruik van een bank- of betaalrekening op te schorten om de via de rekening verrichte transacties te analyseren, het vermoeden te bevestigen en de resultaten van de analyse door te geven aan de bevoegde autoriteiten. Aangezien de mogelijkheid van uitstel gevolgen heeft voor het eigendomsrecht, moet het behoud van de grondrechten van de betrokken personen worden gewaarborgd.

(49) Met het oog op meer transparantie en verantwoordingsplicht en om de bekendheid met hun activiteiten te vergroten, moeten de FIE’s jaarlijks activiteitenverslagen uitbrengen. Deze verslagen moeten ten minste statistische gegevens bevatten met betrekking tot de ontvangen meldingen van verdachte transacties, het aantal verspreidingen bij nationale bevoegde autoriteiten, het aantal verzoeken dat is ingediend bij en ontvangen door andere FIE’s, alsook informatie over vastgestelde trends en typologieën. Dit verslag moet openbaar worden gemaakt, met uitzondering van de elementen die gevoelige en gerubriceerde informatie bevatten. De FIE moet meldingsplichtige entiteiten ten minste eenmaal per jaar feedback geven over de kwaliteit van meldingen van verdachte transacties, de tijdigheid ervan, de beschrijving van het vermoeden en eventuele aanvullende verstrekte documenten. Dergelijke feedback kan worden verstrekt aan individuele meldingsplichtige entiteiten of groepen meldingsplichtige entiteiten en moet erop gericht zijn de meldingsplichtige entiteiten beter in staat te stellen verdachte transacties en activiteiten op te sporen en te identificeren en de algemene meldingsmechanismen te verbeteren.

(50) Het doel van de FIE is de informatie die zij ontvangt, te verzamelen en te analyseren om verbanden te leggen tussen verdachte transacties en onderliggende criminele activiteiten, teneinde witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen en te bestrijden, en de resultaten van haar analyse alsook aanvullende informatie aan de bevoegde autoriteiten door te geven wanneer er redenen zijn om te vermoeden dat er sprake is van witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering. Een FIE mag niet nalaten of weigeren om informatie, spontaan of op verzoek, met een andere FIE uit te wisselen vanwege het ontbreken van de identificatie van een verband houdend basisdelict, kenmerken van het nationale strafrecht en verschillen tussen de definities van verband houdende basisdelicten, of het ontbreken van een verwijzing naar bepaalde verband houdende basisdelicten. Ook moet een FIE, ongeacht het type van mogelijk verband houdende basisdelicten, haar voorafgaande toestemming geven aan een andere FIE om de informatie aan de bevoegde autoriteiten door te geven, zodat de verspreidingsfunctie doeltreffend kan worden vervuld. FIE’s hebben moeilijkheden gemeld bij de uitwisseling van informatie wegens verschillen tussen de nationale definities van een aantal basisdelicten — zoals fiscale misdrijven — die niet door het Unierecht geharmoniseerd zijn. Dergelijke verschillen mogen geen belemmering vormen voor de wederzijdse uitwisseling, de verspreiding onder andere bevoegde autoriteiten en het gebruik van die informatie. FIE’s moeten snel, constructief en effectief zorgen voor een zo breed mogelijke internationale samenwerking met FIE’s van derde landen op het gebied van witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering, overeenkomstig de toepasselijke gegevensbeschermingsregels voor gegevensoverdracht, de FATF-aanbevelingen en de Egmontbeginselen voor informatie-uitwisseling tussen financiële-inlichtingeneenheden.

(51) FIE’s moeten gebruikmaken van beveiligde faciliteiten, met inbegrip van beschermde communicatiekanalen, om onderling samen te werken en informatie uit te wisselen. In dit verband moet een systeem voor de uitwisseling van informatie tussen de FIE’s van de lidstaten (“FIU.net”) worden opgezet. Het systeem moet worden beheerd en georganiseerd door de AMLA. FIU.net moet door de FIE’s worden gebruikt om onderling samen te werken en informatie uit te wisselen, en kan in voorkomend geval ook worden gebruikt voor de uitwisseling van informatie met FIE’s van derde landen en met andere autoriteiten en organen van de Unie. De FIE’s moeten ten volle gebruik maken van de functies van FIU.net. Deze functies moeten FIE’s in staat stellen hun gegevens op anonieme wijze te vergelijken met gegevens van andere FIE’s, teneinde voor de FIE van belang zijnde personen op te sporen in andere lidstaten en hun opbrengsten en middelen te identificeren, met volledige bescherming van persoonsgegevens.

(52) Het is belangrijk dat de FIE’s samenwerken en informatie doeltreffend met elkaar uitwisselen. In dit verband moet de AMLA de nodige bijstand verlenen, niet alleen door het coördineren van gezamenlijke analysen van meldingen van grensoverschrijdende verdachte transacties, maar ook door het ontwikkelen van ontwerpen van technische reguleringsnormen betreffende het formaat dat moet worden gebruikt voor de uitwisseling van informatie tussen FIE’s, en van richtsnoeren met betrekking tot de relevante factoren waarmee rekening moet worden gehouden wanneer wordt vastgesteld of een melding van verdachte transacties betrekking heeft op een andere lidstaat, alsook met betrekking tot de aard, kenmerken en doelstellingen van de operationele en strategische analyse.

(53) Termijnen voor de uitwisseling van informatie tussen FIE’s zijn noodzakelijk om een snelle, doeltreffende en consistente samenwerking te waarborgen. Er moeten termijnen worden gesteld om doeltreffende informatie-uitwisseling binnen een redelijke tijdspanne te waarborgen of om aan bepaalde procedurele regels te voldoen. In uitzonderlijke, gerechtvaardigde en dringende gevallen waarin de aangezochte FIE rechtstreeks toegang heeft tot de databanken waarin de gevraagde informatie wordt bewaard, moeten kortere termijnen worden vastgesteld. Indien de aangezochte FIE de informatie niet binnen de gestelde termijnen kan verstrekken, moet zij haar tegenhanger daarvan in kennis stellen.

(54) Het verkeer van illegaal geld passeert grenzen en kan gevolgen hebben voor verschillende lidstaten. Grensoverschrijdende zaken waarbij meerdere rechtsgebieden betrokken zijn, komen steeds vaker voor en worden steeds belangrijker, mede als gevolg van de grensoverschrijdende activiteiten van meldingsplichtige entiteiten. Om doeltreffend te kunnen omgaan met zaken die meerdere lidstaten betreffen, moeten de FIE’s verder kunnen gaan dan de loutere uitwisseling van informatie voor het opsporen en analyseren van verdachte transacties en activiteiten en de analytische activiteit zelf kunnen delen. FIE’s hebben melding gemaakt van bepaalde belangrijke problemen waardoor het vermogen van FIE’s om gezamenlijke analysen uit te voeren, wordt beperkt of aan voorwaarden onderworpen. Het uitvoeren van een gezamenlijke analyse van verdachte transacties en activiteiten zal de FIE’s in staat stellen potentiële synergieën te benutten, informatie uit verschillende bronnen te gebruiken, een volledig beeld te krijgen van de afwijkende activiteiten en de analyse te verrijken. De FIE’s moeten in staat zijn gezamenlijke analysen van verdachte transacties en activiteiten uit te voeren en met de hulp van de AMLA gemeenschappelijke analyseteams voor specifieke doeleinden en beperkte tijd op te zetten en eraan deel te nemen. De deelname van derden kan van groot belang zijn voor het welslagen van gezamenlijke analysen. Daarom kunnen FIE’s derden uitnodigen om deel te nemen aan de gezamenlijke analyse indien die deelname onder de respectieve bevoegdheid van die derden zou vallen.

(55) Een doeltreffend toezicht op alle meldingsplichtige entiteiten is essentieel om de integriteit van het financiële stelsel van de Unie en van de interne markt te beschermen. Daartoe dienen de lidstaten een doeltreffend en onpartijdig AML/CFT-toezicht in te stellen en de voorwaarden vast te stellen voor effectieve, tijdige en duurzame samenwerking tussen toezichthouders.

(56) De lidstaten moeten zorgen voor een doeltreffend, onpartijdig en risicogebaseerd toezicht op alle meldingsplichtige entiteiten, bij voorkeur door overheidsinstanties via een afzonderlijke en onafhankelijke nationale toezichthouder. Nationale toezichthouders moeten een breed spectrum van taken kunnen uitvoeren om effectief toezicht op alle meldingsplichtige entiteiten uit te oefenen.

(57) De Unie is bij herhaling getuige geweest van een lakse benadering van het toezicht op de verplichtingen van meldingsplichtige entiteiten inzake de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering. Daarom is het nu van het grootste belang dat de bevoegde nationale toezichthouders, als onderdeel van het bij deze richtlijn en bij Verordening [referentie invoegen — voorstel voor de oprichting van een antiwitwasautoriteit — COM(2021) 421 final] ingestelde geïntegreerde toezichtmechanisme, duidelijkheid verkrijgen over hun respectieve rechten en plichten.

(58) Om de risico’s waaraan meldingsplichtige entiteiten blootstaan en de wijze waarop zij gerichte financiële sancties ten uitvoer leggen, doeltreffender en regelmatiger te beoordelen en te monitoren, moet worden verduidelijkt dat nationale toezichthouders zowel gerechtigd als verplicht zijn alle noodzakelijke externe, on-site en thematische onderzoeken en alle andere onderzoeken en beoordelingen uit te voeren wanneer zij dat nodig achten. Dit helpt toezichthouders niet alleen om te beslissen in welke gevallen de specifieke risico’s die inherent zijn aan een sector, duidelijk en inzichtelijk zijn, maar biedt hun ook de instrumenten die nodig zijn om relevante informatie verder te verspreiden onder meldingsplichtige entiteiten om hen te informeren over het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering.

(59) Outreachactiviteiten, met inbegrip van de verspreiding van informatie door de toezichthouders aan de meldingsplichtige entiteiten die onder hun toezicht staan, zijn van essentieel belang om te waarborgen dat de particuliere sector voldoende inzicht heeft in de aard en de omvang van de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering waarmee zij worden geconfronteerd.

(60) De toezichthouders moeten voor hun werk een op risico’s gebaseerde benadering hanteren, die hen in staat moet stellen hun middelen te concentreren waar de risico’s het grootst zijn, en er tegelijkertijd voor te zorgen dat geen enkele sector of entiteit wordt blootgesteld aan criminele pogingen om geld wit te wassen of terrorisme te financieren. De AMLA moet een leidende rol spelen bij het bevorderen van een gemeenschappelijke interpretatie van risico’s en moet daarom worden belast met de ontwikkeling van benchmarks en een methodologie voor het beoordelen en classificeren van het inherente en restrisicoprofiel van meldingsplichtige entiteiten, alsook van de frequentie waarmee dat risicoprofiel moet worden herzien.

(61) De bekendmaking door toezichthouders aan FIE’s van feiten die verband zouden kunnen houden met witwassen of terrorismefinanciering is een van de hoekstenen van een efficiënt en doeltreffend toezicht op de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering. Daarom moeten de lidstaten een systeem opzetten dat ervoor zorgt dat de FIE’s naar behoren en snel worden geïnformeerd.

(62) Samenwerking tussen nationale toezichthouders is van essentieel belang om te zorgen voor een gemeenschappelijke toezichtsaanpak in de hele Unie. Om doeltreffend te zijn, moet deze samenwerking zoveel mogelijk worden benut, ongeacht de aard of status van de toezichthouders. Naast de traditionele samenwerking — zoals de mogelijkheid om onderzoek te verrichten namens een verzoekende toezichthoudende autoriteit — is het passend de oprichting van AML/CFT-toezichtcolleges te verplichten ten aanzien van meldingsplichtige entiteiten die werkzaam zijn in het kader van de vrijheid van dienstverrichting of vestiging en met betrekking tot meldingsplichtige entiteiten die deel uitmaken van een groep.

(63) Wanneer een meldingsplichtige entiteit vestigingen in een andere lidstaat exploiteert, onder meer via een netwerk van agenten, moet de toezichthouder van de lidstaat van herkomst verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de toepassing door de meldingsplichtige entiteit van groepsbrede AML/CFT-beleidslijnen en -procedures. Dit kan gepaard gaan met bezoeken ter plaatse in vestigingen in een andere lidstaat. De toezichthouder van de lidstaat van herkomst moet nauw samenwerken met de toezichthouder van de lidstaat van ontvangst en moet deze in kennis stellen van alle kwesties die van invloed kunnen zijn op zijn beoordeling van de naleving door de instelling van de AML/CFT-regels van de lidstaat van ontvangst.

(64) Wanneer een meldingsplichtige entiteit vestigingen in een andere lidstaat exploiteert, onder meer via een netwerk van agenten, blijft de toezichthouder van de lidstaat van ontvangst verantwoordelijk voor het handhaven van de naleving door de inrichting van de AML/CFT-regels, onder meer, in voorkomend geval, door inspecties ter plaatse en monitoring buiten de locatie uit te voeren en door passende en evenredige maatregelen te nemen om ernstige inbreuken op die voorschriften aan te pakken. De toezichthouder van de lidstaat van ontvangst moet nauw samenwerken met de toezichthouder van de lidstaat van herkomst en moet deze in kennis stellen van alle kwesties die van invloed kunnen zijn op zijn beoordeling van de toepassing door de meldingsplichtige entiteit van groepsbrede AML/CFT-beleidslijnen en -procedures. Om ernstige inbreuken op de AML/CFT-regels die onmiddellijke maatregelen vereisen, weg te nemen, moet de toezichthouder van de lidstaat van ontvangst passende en evenredige tijdelijke corrigerende maatregelen kunnen toepassen die onder vergelijkbare omstandigheden van toepassing zijn op meldingsplichtige entiteiten die onder hun bevoegdheid vallen, om dergelijke ernstige tekortkomingen aan te pakken, in voorkomend geval met de hulp van of in samenwerking met de toezichthouder van de lidstaat van herkomst.

(65) Om te zorgen voor een betere coördinatie van de inspanningen en op doeltreffende wijze bij te dragen aan de behoeften van het geïntegreerde toezichtmechanisme, moeten de respectieve taken van de toezichthouders met betrekking tot die meldingsplichtige entiteiten worden verduidelijkt en moeten specifieke, evenredige samenwerkingsmechanismen worden vastgesteld.

(66) Grensoverschrijdende groepen moeten beschikken over verregaande groepsbrede beleidslijnen en procedures. Om ervoor te zorgen dat grensoverschrijdende transacties gepaard gaan met adequaat toezicht, moeten gedetailleerde toezichtregels worden vastgesteld die de toezichthouders van de lidstaat van herkomst en die van de lidstaat van ontvangst in staat stellen zoveel mogelijk met elkaar samen te werken, ongeacht hun respectieve aard of status, en met de AMLA om de risico’s te beoordelen, ontwikkelingen te monitoren die gevolgen kunnen hebben voor de verschillende entiteiten die deel uitmaken van de groep en de toezichtmaatregelen te coördineren. Gezien haar coördinerende rol moet de AMLA worden belast met de taak om ontwerpen van technische reguleringsnormen te ontwikkelen waarin de respectieve taken van de toezichthouders van de lidstaten van herkomst en van de toezichthouders van de lidstaten van ontvangst van groepen, en de modaliteiten van hun onderlinge samenwerking worden omschreven. Het toezicht op de effectieve uitvoering van het groepsbeleid inzake AML/CFT moet worden uitgeoefend in overeenstemming met de beginselen en modaliteiten van het geconsolideerde toezicht als vastgesteld in de betreffende Europese sectorale wetgeving.

(67) Richtlijn (EU) 2015/849 bevatte een algemene verplichting voor toezichthouders van lidstaten van herkomst en van ontvangst om samen te werken. Deze vereisten werden vervolgens aangescherpt om te voorkomen dat de uitwisseling van informatie en de samenwerking tussen toezichthouders verboden of onredelijk beperkt werden. Bij gebrek aan een duidelijk rechtskader is de oprichting van AML/CFT-toezichtcolleges echter gebaseerd geweest op niet-bindende richtsnoeren. Het is derhalve noodzakelijk duidelijke regels vast te stellen voor de organisatie van AML/CFT-colleges en te voorzien in een gecoördineerde, juridisch solide aanpak, waarbij wordt erkend dat er behoefte is aan gestructureerde interactie tussen toezichthouders in de hele Unie. In overeenstemming met haar coördinerende en toezichthoudende rol moet de AMLA worden belast met de ontwikkeling van ontwerpen van technische reguleringsnormen waarin de algemene voorwaarden worden vastgelegd die de goede werking van de AML/CFT-toezichtcolleges mogelijk maken.

(68) Uitwisseling van informatie en samenwerking tussen toezichthouders zijn essentieel in de context van steeds meer geïntegreerde mondiale financiële systemen. Enerzijds moeten de toezichthouders van de Unie, met inbegrip van de AMLA, elkaar in kennis stellen van de gevallen waarin de wetgeving van een derde land de uitvoering van de beleidslijnen en procedures die vereist zijn uit hoofde van Verordening [referentie invoegen — voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final], niet toestaat. Anderzijds moeten de lidstaten toezichthouders kunnen machtigen samenwerkingsovereenkomsten te sluiten die voorzien in samenwerking en uitwisseling van vertrouwelijke informatie met hun tegenhangers in derde landen, met inachtneming van de toepasselijke regels voor de doorgifte van persoonsgegevens. Gezien haar toezichthoudende rol dient de AMLA de nodige bijstand te verlenen bij de beoordeling van de gelijkwaardigheid van de vereisten inzake beroepsgeheim die van toepassing zijn op de tegenhanger van het derde land.

(69) Richtlijn (EU) 2015/849 stond de lidstaten toe het toezicht op bepaalde meldingsplichtige entiteiten toe te vertrouwen aan zelfregulerende organen. De kwaliteit en de intensiteit van het toezicht dat door dergelijke zelfregulerende organen wordt uitgeoefend, waren echter ontoereikend en stonden niet of amper onder publiek toezicht. Wanneer een lidstaat besluit toezicht toe te vertrouwen aan een zelfregulerende instantie, moet hij ook een overheidsinstantie aanwijzen die toezicht houdt op de activiteiten van de zelfregulerende instantie om ervoor te zorgen dat de uitvoering van die activiteiten in overeenstemming is met de vereisten van deze richtlijn.

(70) Het belang van de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering moet ertoe leiden dat de lidstaten in hun nationaal recht doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve sancties en maatregelen vaststellen voor niet-naleving van de vereisten van Verordening [referentie invoegen — voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final]. De nationale toezichthouders dienen door de lidstaten te worden gemachtigd dergelijke maatregelen op te leggen aan meldingsplichtige entiteiten om de situatie in geval van inbreuken te verhelpen en, indien de inbreuk dit rechtvaardigt, geldelijke sancties op te leggen. Het geheel van sancties en maatregelen moet voldoende breed zijn om de lidstaten en bevoegde autoriteiten in staat te stellen rekening te houden met verschillen tussen meldingsplichtige entiteiten, met name tussen kredietinstellingen en financiële instellingen en andere meldingsplichtige entiteiten, ten aanzien van hun omvang en kenmerken en de aard van hun bedrijf.

(71) De lidstaten beschikken momenteel over een gevarieerd spectrum van administratieve sancties en maatregelen voor inbreuken op de belangrijkste bestaande preventieve bepalingen en hanteren een inconsistente aanpak voor het onderzoeken en bestraffen van schendingen van de antiwitwasvereisten; er bestaat ook geen overeenstemming tussen toezichthouders over wat een “ernstige” schending moet zijn om zo te bepalen wanneer een administratieve sanctie moet worden opgelegd. Deze diversiteit is nadelig voor de inspanningen ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering en de respons van de Unie is versnipperd. Daarom moeten gemeenschappelijke criteria worden vastgesteld voor het bepalen van de meest passende reactie van de toezichthouder op inbreuken en moet worden voorzien in een reeks administratieve maatregelen die de toezichthouders kunnen opleggen wanneer de inbreuken niet voldoende ernstig zijn om met een administratieve sanctie te worden bestraft. Om meldingsplichtige entiteiten te stimuleren om te voldoen aan de bepalingen van Verordening [referentie invoegen — voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final], moet het afschrikkende karakter van administratieve sancties worden versterkt. Bijgevolg moet het minimumbedrag van de maximumsanctie die kan worden opgelegd in geval van ernstige inbreuken op Verordening [referentie invoegen — voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final] worden verhoogd. Bij de omzetting van deze richtlijn moeten de lidstaten ervoor zorgen dat bij het opleggen van administratieve sancties en maatregelen en van strafrechtelijke sancties overeenkomstig het nationale recht het “ne bis in idem”-beginsel niet wordt geschonden.

(72) Meldingsplichtige entiteiten hebben de vrijheid om diensten te verrichten en zich in de hele interne markt te vestigen om hun producten en diensten in de hele Unie aan te bieden. Een doeltreffend toezichtsysteem vereist dat toezichthouders op de hoogte zijn van de zwakke punten in de naleving door de meldingsplichtige entiteiten van de AML/CFT-regels. Daarom is het belangrijk dat toezichthouders elkaar in kennis kunnen stellen van administratieve sancties en maatregelen die aan meldingsplichtige entiteiten worden opgelegd, wanneer dergelijke informatie ook voor andere toezichthouders relevant zou zijn.

(73) De bekendmaking van een administratieve sanctie of maatregel wegens schending van Verordening [referentie invoegen — voorstel voor een antiwitwasverordening – COM(2021) 420 final] kan een sterk afschrikkend effect hebben tegen herhaling van een dergelijke inbreuk. Door deze bekendmaking worden ook andere entiteiten geïnformeerd, alvorens een zakelijke relatie aan te gaan, over de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering in verband met de aan sancties onderworpen meldingsplichtige entiteit, en worden toezichthouders in andere lidstaten geholpen met betrekking tot de risico’s met een meldingsplichtige entiteit wanneer deze in hun lidstaat grensoverschrijdend actief is. Om die redenen moet de verplichting tot bekendmaking van besluiten over sancties waartegen niet in beroep is gegaan, worden bevestigd. Een dergelijke bekendmaking moet echter evenredig zijn en bij het nemen van een besluit over de bekendmaking van een administratieve sanctie of maatregel moeten toezichthouders rekening houden met de ernst van de inbreuk en met het afschrikkende effect dat de bekendmaking waarschijnlijk zal hebben.

(74) In een aantal gevallen zijn werknemers die hun vermoedens van witwassen hebben gemeld, het voorwerp geweest van bedreigingen of vijandige acties. Het is van cruciaal belang dat deze kwestie wordt aangepakt om de doeltreffendheid van het AML/CFT-systeem te waarborgen. De lidstaten moeten zich rekenschap geven van dit probleem en alles doen wat in hun vermogen ligt om individuele personen, met inbegrip van werknemers en vertegenwoordigers van de meldingsplichtige entiteit, te beschermen tegen dergelijke bedreigingen of vijandige acties, en zij moeten overeenkomstig hun nationaal recht aan die personen passende bescherming bieden, in het bijzonder wat betreft het recht op bescherming van hun persoonsgegevens en het recht op bescherming en vertegenwoordiging in rechte.

(75) Het nieuwe volledig geïntegreerde en coherente beleid ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering op het niveau van de Unie, omvat aangewezen rollen voor zowel de bevoegde autoriteiten van de Unie als van de lidstaten en een vlotte en constante samenwerking tussen die autoriteiten. In dat verband is samenwerking tussen alle nationale en EU-AML/CFT-autoriteiten van het grootste belang en moet deze worden verduidelijkt en versterkt. Intern blijft het de plicht van de lidstaten om te voorzien in de nodige regels om te garanderen dat beleidsmakers, de FIE’s, toezichthouders, met inbegrip van de AMLA, en andere bevoegde autoriteiten die bij AML/CFT betrokken zijn, alsook belastingautoriteiten en rechtshandhavingsautoriteiten wanneer zij binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn handelen, over doeltreffende mechanismen beschikken om samen te werken en te coördineren, onder meer door een minder restrictieve benadering wat betreft weigeringen van bevoegde autoriteiten om op verzoek van een andere bevoegde autoriteit samen te werken en informatie uit te wisselen.

(76) Om een doeltreffende samenwerking, en met name de uitwisseling van informatie, te vergemakkelijken en te bevorderen, moet van de lidstaten worden verlangd dat zij de Commissie en de AMLA de lijst van hun bevoegde autoriteiten en relevante contactgegevens meedelen.

(77) Het risico van witwassen en terrorismefinanciering kan worden ontdekt door alle toezichthouders die belast zijn met kredietinstellingen. Informatie van prudentiële aard betreffende financiële en kredietinstellingen, zoals informatie over de geschiktheid en betrouwbaarheid van bestuurders en aandeelhouders, de interne controlemechanismen, het bestuur of het compliance- en risicobeheer, is vaak onmisbaar voor een adequaat toezicht op deze instellingen in het kader van AML/CFT. Daarnaast is AML/CFT-informatie ook belangrijk voor het prudentiële toezicht op die instellingen. Daarom moeten de samenwerking en informatie-uitwisseling met AML/CFT-toezichthouders en FIE’s worden uitgebreid tot alle bevoegde autoriteiten die belast zijn met het toezicht op die meldingsplichtige entiteiten overeenkomstig andere rechtsinstrumenten van de Unie, zoals Richtlijn 2013/36/EU 32 , Richtlijn 2014/49/EU 33 , Richtlijn 2014/59/EU 34 , Richtlijn 2014/92/EU 35 en Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad 36 . Met het oog op een doeltreffende uitvoering van deze samenwerking moeten de lidstaten de AMLA jaarlijks op de hoogte brengen van de uitgevoerde uitwisselingen.

(78) Samenwerking met andere autoriteiten die bevoegd zijn voor het toezicht op kredietinstellingen uit hoofde van Richtlijn 2014/92/EU en Richtlijn (EU) 2015/2366 kan onbedoelde gevolgen van AML/CFT-vereisten verminderen. Kredietinstellingen kunnen ervoor kiezen zakelijke relaties met cliënten of categorieën cliënten te beëindigen of te beperken om risico’s te vermijden in plaats van deze te moeten beheersen. Dergelijke risicobeperkende praktijken kunnen het AML/CFT-kader en de opsporing van verdachte transacties verzwakken, aangezien zij de betrokken cliënten ertoe aanzetten minder veilige of ongereguleerde betaalkanalen te gebruiken om in hun financiële behoeften te voorzien. Tegelijkertijd kunnen wijdverbreide risicobeperkende praktijken in de banksector leiden tot financiële uitsluiting voor bepaalde categorieën betalingsentiteiten of consumenten. Financiële toezichthouders zijn het best geplaatst om situaties te identificeren waarin een kredietinstelling heeft geweigerd om een zakelijke relatie aan te gaan ondanks haar verplichting daartoe op grond van de nationale wetgeving tot uitvoering van Richtlijn 2014/92/EU of Richtlijn (EU) 2015/2366, en zonder rechtvaardiging op basis van het gedocumenteerde cliëntenonderzoek. Financiële toezichthouders moeten de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de naleving door de financiële instellingen van Richtlijn 2014/92/EU of Richtlijn (EU) 2015/2366, in dergelijke gevallen waarschuwen.

(79) De samenwerking tussen financiële toezichthouders en de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het crisisbeheer van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, zoals met name aangewezen autoriteiten en afwikkelingsautoriteiten van depositogarantiestelsels, is noodzakelijk om de doelstellingen ter voorkoming van witwassen uit hoofde van deze richtlijn met elkaar te verzoenen en om de financiële stabiliteit en de spaarders uit hoofde van de Richtlijnen 2014/49/EU en 2014/59/EU te beschermen. Financiële toezichthouders moeten toezicht houden op de uitvoering van cliëntenonderzoek wanneer is vastgesteld dat de kredietinstelling faalt of waarschijnlijk zal falen of wanneer de deposito’s als niet-beschikbaar worden aangemerkt, alsook op de melding van verdachte transacties aan de FIE. Financiële toezichthouders moeten de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het crisisbeheer van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen in kennis stellen van alle relevante resultaten van het cliëntenonderzoek en van alle rekeningen die door de FIE zijn opgeschort.

(80) Om deze samenwerking met betrekking tot kredietinstellingen te vergemakkelijken, moet de AMLA, in overleg met de Europese Bankautoriteit, richtsnoeren uitvaardigen waarin de belangrijkste elementen van die samenwerking worden gespecificeerd, met inbegrip van de wijze waarop informatie moet worden uitgewisseld.

(81) De samenwerkingsmechanismen moeten ook worden uitgebreid tot de autoriteiten die belast zijn met het toezicht en de controle op auditors, aangezien dergelijke samenwerking de doeltreffendheid van het antiwitwaskader van de Unie kan vergroten.

(82) De uitwisseling van informatie en de verlening van bijstand tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten is essentieel voor de toepassing van deze richtlijn. Daarom mogen de lidstaten deze uitwisseling van informatie en de verlening van bijstand niet verbieden of aan onredelijke of uitermate restrictieve voorwaarden onderwerpen.

(83) De toezichthouders moeten kunnen samenwerken en vertrouwelijke informatie kunnen uitwisselen, ongeacht hun respectieve aard of status. Daartoe moeten zij over een passende rechtsgrondslag beschikken voor de uitwisseling van vertrouwelijke informatie en voor samenwerking. De uitwisseling van informatie en de samenwerking met andere autoriteiten die bevoegd zijn voor het toezicht of de controle op meldingsplichtige entiteiten uit hoofde van andere handelingen van de Unie, mogen niet onopzettelijk worden belemmerd door rechtsonzekerheid die kan voortvloeien uit een gebrek aan expliciete bepalingen op dit gebied. Een verduidelijking van het rechtskader is nog belangrijker nu het prudentiële toezicht in bepaalde gevallen is toevertrouwd aan toezichthouders die niet verantwoordelijk zijn voor AML/CFT, zoals de Europese Centrale Bank (ECB).

(84) De doeltreffendheid van het AML/CFT-kader van de Unie berust op de samenwerking tussen een breed spectrum van bevoegde autoriteiten. Om deze samenwerking te vergemakkelijken, moet de AMLA worden belast met het opstellen van richtsnoeren voor samenwerking tussen alle bevoegde autoriteiten, in overleg met de ECB, de Europese toezichthoudende autoriteiten, Europol, Eurojust en het Europees Openbaar Ministerie. In die richtsnoeren moet ook worden beschreven hoe de autoriteiten die bevoegd zijn voor het toezicht of de controle op meldingsplichtige entiteiten uit hoofde van andere handelingen van de Unie, bij de uitvoering van hun taken rekening moeten houden met problemen in verband met witwassen en terrorismefinanciering.

(85) Verordening (EU) 2016/679 is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens voor de toepassing van deze richtlijn. Verordening (EU) nr. 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad 37 is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen en organen van de Unie voor de toepassing van deze richtlijn. De bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering wordt door alle lidstaten erkend als een zwaarwegend algemeen belang. De bevoegde autoriteiten die belast zijn met het onderzoek naar of de vervolging van witwassen, de basisdelicten ervan, of terrorismefinanciering, of die tot taak hebben criminele vermogensbestanddelen op te sporen, in beslag te nemen, of te bevriezen en te confisqueren, moeten evenwel de regels in acht nemen met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken, met inbegrip van Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad 38 .

(86) Het is van essentieel belang dat deze richtlijn in overeenstemming wordt gebracht met de herziene FATF-aanbevelingen, met volledige inachtneming van het recht van de Unie, met name inzake gegevensbescherming, met inbegrip van de regels inzake gegevensdoorgifte, alsook van de bescherming van de grondrechten zoals verankerd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (“het Handvest”). Bepaalde aspecten van de uitvoering van deze richtlijn betreffen het verzamelen, analyseren, opslaan en delen van gegevens binnen de Unie en met derde landen. Een dergelijke verwerking van persoonsgegevens mag, met volledige inachtneming van de grondrechten, alleen worden toegestaan voor de in deze richtlijn vastgestelde doeleinden en voor de krachtens deze richtlijn vereiste activiteiten, zoals de uitwisseling van informatie tussen bevoegde autoriteiten.

(87) De persoonsgegevens die voor de toepassing van deze richtlijn worden verwerkt, moeten toegankelijk zijn voor de betrokkene. Toegang van de betrokkene tot enigerlei informatie die verband houdt met een gemelde verdachte transactie, zou evenwel de doeltreffendheid van de strijd tegen witwassen en terrorismefinanciering ernstig ondermijnen. Uitzonderingen op en beperkingen van dat recht overeenkomstig artikel 23 van Verordening (EU) 2016/679 en, in voorkomend geval, artikel 25 van Verordening (EU) 2018/1725 kunnen derhalve gerechtvaardigd zijn. De betrokkene heeft het recht te verzoeken dat een toezichthoudende autoriteit als bedoeld in artikel 51 van Verordening (EU) 2016/679 of, in voorkomend geval, de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming de rechtmatigheid van de verwerking controleert, en hij heeft het recht heeft een beroep in rechte in te stellen als bedoeld in artikel 79 van die verordening. De in artikel 51 van Verordening (EU) 2016/679 bedoelde toezichthoudende autoriteit kan ook ambtshalve optreden. Onverminderd de op het recht van toegang toepasselijke beperkingen moet de toezichthoudende autoriteit de betrokkene ervan in kennis kunnen stellen dat alle noodzakelijke verificaties door de toezichthoudende autoriteit zijn verricht en hem kunnen inlichten over het resultaat daarvan wat de rechtmatigheid van de verwerking in kwestie betreft.

(88) Om de continue uitwisseling van informatie tussen FIE’s tijdens de periode van oprichting van de AMLA te waarborgen, moet de Commissie FIU.net tijdelijk blijven hosten. Om ervoor te zorgen dat de FIE’s volledig bij de werking van het systeem worden betrokken, moet de Commissie regelmatig overleg plegen met het platform van de financiële inlichtingeneenheden van de EU (het “EU-FIE-platform”), een informele groep bestaande uit vertegenwoordigers van de FIE’s die sinds 2006 actief is, die wordt gebruikt om de samenwerking tussen FIE’s te vergemakkelijken en van gedachten te wisselen over samenwerkingskwesties.

(89) Technische reguleringsnormen moeten zorgen voor consistente harmonisatie in de hele Unie. Als orgaan met zeer gespecialiseerde deskundigheid op het gebied van AML/CFT is het passend de AMLA te belasten met het opstellen, voor de Commissie, van ontwerpen van technische reguleringsnormen die geen beleidskeuzen inhouden.

(90) Teneinde consistente benaderingen tussen FIE’s en tussen toezichthouders te waarborgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze richtlijn door de vaststelling van technische reguleringsnormen. Deze hebben betrekking op de criteria voor de benoeming en de functies van een centraal contactpunt van bepaalde dienstverleners, de vaststelling van benchmarks en methoden voor het beoordelen en classificeren van het inherente en restrisicoprofiel van meldingsplichtige entiteiten en de frequentie van de risicoprofieltoetsingen, de precieze vastlegging van taken van de toezichthouders van de lidstaat van herkomst en de lidstaat van ontvangst en van de modaliteiten voor hun onderlinge samenwerking, de specificering van de algemene voorwaarden voor het functioneren van de AML/CFT-toezichtcolleges en de operationele werking van dergelijke colleges, de vaststelling van indicatoren voor het bepalen van de ernst van de inbreuken op deze richtlijn, en van de criteria waarmee rekening moet worden gehouden bij het vaststellen van de hoogte van bestuurlijke sancties of het nemen van andere bestuurlijke maatregelen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen plaatsvinden in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(91) Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze richtlijn te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om een methode voor het verzamelen van statistieken vast te stellen, het formaat voor de indiening van informatie over de uiteindelijk begunstigden vast te stellen, de technische voorwaarden vast te stellen voor de koppeling van registers van uiteindelijk begunstigden en van registers van bankrekeningen en mechanismen voor het opvragen van gegevens, alsmede om technische uitvoeringsnormen vast te stellen ter bepaling van het formaat dat moet worden gebruikt voor de uitwisseling van informatie tussen de FIE’s van de lidstaten. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad 39 .

(92) Deze verordening is in overeenstemming met de grondrechten en beginselen die door het Handvest worden erkend, in het bijzonder de eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven (artikel 7 van het Handvest), het recht op bescherming van persoonsgegevens (artikel 8 van het Handvest), en de vrijheid van ondernemerschap (artikel 16 van het Handvest).

(93) Bij het opstellen van een evaluatieverslag over de uitvoering van deze richtlijn moet de Commissie de nodige aandacht besteden aan de eerbiediging van de in het Handvest erkende grondrechten en beginselen.

(94) Daar de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk de instelling van een gecoördineerd en coherent mechanisme ter voorkoming van witwassen en terrorismefinanciering, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat de onderhavige richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(95) Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken 40 hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Ten aanzien van deze richtlijn acht de wetgever de toezending van die stukken gerechtvaardigd.

(96) De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 42 van Verordening (EU) 2018/1725 [en heeft advies uitgebracht op ... 41 ].

(97) Richtlijn (EU) 2015/849 dient daarom te worden ingetrokken.