Overwegingen bij COM(2021)754 - Wijziging van Aanbeveling (EU) 2020/912 van de Raad over de tijdelijke beperking van niet-essentiële reizen naar de EU en de mogelijke opheffing van die beperking

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) Op 30 juni 2020 heeft de Raad Aanbeveling (EU) 2020/912 over de tijdelijke beperking van niet-essentiële reizen naar de EU en de mogelijke opheffing van die beperking aangenomen 2 .

(2) Op 2 februari 2021 heeft de Raad Aanbeveling (EU) 2020/912 over de tijdelijke beperking van niet-essentiële reizen naar de EU en de mogelijke opheffing van die beperking gewijzigd 3 om de criteria te actualiseren die worden gehanteerd om te beoordelen of niet-essentiële reizen vanuit derde landen veilig zijn en moeten worden toegestaan.

(3) Bij dezelfde wijziging werden mechanismen ingevoerd om de verspreiding van zorgwekkende varianten van het virus SARS-CoV-2 in de EU te beperken 4 .

(4) Op 20 mei 2021 heeft de Raad Aanbeveling (EU) 2020/912 5 gewijzigd om rekening te houden met de uitrol en de positieve effecten van de vaccinatiecampagnes bij het indammen van de verspreiding van het virus, en om de invoer en verspreiding in de EU van de nieuwe, belangwekkende en zorgwekkende varianten verder te beperken.

(5) Op 14 juni 2021 hebben het Parlement en de Raad de Verordeningen (EU) 2021/953 6 en (EU) 2021/954 7 betreffende het digitale EU-covidcertificaat aangenomen. Het digitale EU-covidcertificaat is een fundamenteel instrument gebleken om het reizen binnen de EU weer mogelijk te helpen maken.

(6) Sinds de vaststelling van Verordening (EU) 2021/953 heeft de Commissie verschillende uitvoeringshandelingen vastgesteld waarbij wordt bepaald dat door een bepaald derde land afgegeven COVID-19-certificaten gelijkwaardig moeten worden geacht met door de lidstaten overeenkomstig die verordening afgegeven certificaten. Vaccinatie-, herstel- en testcertificaten die onder dergelijke uitvoeringshandelingen vallen, kunnen dus veilig en betrouwbaar worden geauthenticeerd. Daarom hebben het digitale EU-covidcertificaat, en met name de op basis daarvan vastgestelde uitvoeringsbesluiten, het ook gemakkelijker gemaakt om het reizen vanuit derde landen naar de EU weer veilig mogelijk te maken 8 .

(7) Gezien de ontwikkeling van de pandemie, de toenemende vaccinatiegraad en de geleidelijke opheffing van reisbeperkingen wereldwijd, moet de huidige aanpak in Aanbeveling (EU) 2020/912 worden geactualiseerd teneinde rekening te houden met de invoering van het digitale EU-covidcertificaat.

(8) Op 22 oktober 2021 heeft de Europese Raad in zijn conclusies, in het licht van de ontwikkeling van de epidemiologische situatie, aangedrongen op verdere coördinatie om het vrije verkeer binnen en het reizen naar de EU te vergemakkelijken, en op een herziening van de twee aanbevelingen, met name Aanbeveling (EU) 2020/912 van de Raad.

(9) De standaardperiode voor de aanvaarding van vaccinatiecertificaten die na voltooiing van een primaire vaccinatiereeks worden afgegeven, moet worden vastgesteld op 9 maanden. Daarmee wordt rekening gehouden met de richtsnoeren van het ECDC met betrekking tot de toediening van boosterdoses vanaf 6 maanden na voltooiing van de primaire vaccinatiereeks, en voorzien in een extra periode van 3 maanden om ervoor te zorgen dat de nationale vaccinatiecampagnes kunnen worden aangepast en dat de burgers toegang krijgen tot boosterprikken. Met het oog op een gecoördineerde aanpak mogen de lidstaten geen vaccinatiecertificaten aanvaarden die na voltooiing van de primaire vaccinatiereeks zijn afgegeven, indien sinds de toediening van de daarin vermelde dosis meer dan 9 maanden zijn verstreken.

(10) Om veilig reizen naar de EU verder te vergemakkelijken, moet het maximale totale aantal COVID-19-meldingen over een periode van 14 dagen worden verhoogd van 75 naar 100 per 100 000 inwoners. Aangezien de testmogelijkheden bijna twee jaar na de eerste uitbraak van het virus zijn verbeterd, moet tegelijkertijd ook het vereiste minimale wekelijkse testpercentage worden verhoogd en wel van 300 tot 600 tests per 100 000 inwoners. Dit moet de betrouwbaarheid van de gegevens die worden gebruikt om te bepalen in hoeverre niet-essentiële reizen vanuit een bepaald derde land mogelijk moeten zijn, verder vergroten.

(11) Om niet-essentiële reizen naar de Unie beter mogelijk te maken en om reizigers uit derde landen meer voorspelbaarheid te bieden, moeten de lidstaten niet alleen COVID-19-vaccins aanvaarden waarvoor een vergunning voor het in de handel brengen is verleend overeenkomstig Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad 9 , maar ook vaccins waarvoor de procedure voor Emergency Use Listing van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) is voltooid.

(12) Bovendien moeten de lidstaten, als alternatief voor vaccinatie, niet-essentiële reizen toestaan voor personen die binnen 180 dagen vóór hun reis naar de EU zijn hersteld van COVID-19 en die houder zijn van een digitaal EU-covidcertificaat of een certificaat dat als gelijkwaardig is erkend.

(13) Tegelijkertijd moeten de lidstaten, om het risico op overdracht van het SARS-CoV-2-virus verder te beperken, ook een geldig bewijs verlangen van een negatieve RT-PCR-test (realtime polymerasekettingreactie) vóór vertrek wanneer de reiziger i) een COVID-19-vaccin heeft ontvangen waarvoor de procedure voor Emergency Use Listing van de WHO is voltooid, maar dat niet voorkomt op de lijst van vaccins die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 726/2004 in de EU zijn toegelaten, of ii ) binnen 180 dagen vóór de reis naar de EU hersteld is van COVID-19.

(14) Kinderen ouder dan 6 jaar en jonger dan 18 jaar moeten kunnen reizen op voorwaarde dat zij vóór vertrek negatief hebben gereageerd op een RT-PCR-test. In deze gevallen zouden de lidstaten na aankomst aanvullende tests, quarantaine of zelf-isolatie kunnen eisen.

(15) Aangezien de vaccinatiegraad wereldwijd toeneemt, wordt het passend geacht geleidelijk over te gaan van de huidige hybride aanpak op basis van land/persoon naar een louter persoonsgebonden aanpak, en daarom bijlage I te schrappen en de opheffing van reisbeperkingen uitsluitend te baseren op de vaccinatiestatus of de functie/behoefte van reizigers. Momenteel zijn er echter nog derde landen met een beperkte toegang tot vaccins of een lage vaccinatiegraad. Om derde landen de tijd te geven om hun vaccinatiegraad te verhogen, moeten, na een voorafgaande algemene beoordeling van de vaccinatiestatus in derde landen op basis van onder meer door de EU-delegaties verstrekte gegevens, bijlage I en de desbetreffende bepalingen van Aanbeveling (EU) 2020/912 op 1 maart 2022 worden geschrapt. Intrekking van bijlage I moet Aanbeveling (EU) 2020/912 vereenvoudigen en de administratieve lasten in verband met de uitvoering ervan verminderen.

(16) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze aanbeveling; deze is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat. Aangezien deze aanbeveling voortbouwt op het Schengenacquis, beslist Denemarken overeenkomstig artikel 4 van het bovengenoemde protocol binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad heeft beslist over deze aanbeveling, of het deze zal uitvoeren.

(17) Deze aanbeveling vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad 10 ; Ierland neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze aanbeveling, die bijgevolg niet bindend is voor, noch van toepassing is op deze lidstaat.

(18) Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze aanbeveling een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis 11 die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt A, van Besluit 1999/437/EG van de Raad 12 .

(19) Wat Zwitserland betreft, vormt deze aanbeveling een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis 13 die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt A, van Besluit 1999/437/EG van de Raad, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad 14 .

(20) Wat Liechtenstein betreft, vormt deze aanbeveling een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis 15 die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, onder A, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad 16 .

(21) De juridische status van deze aanbeveling, zoals uiteengezet in de overwegingen 15 tot en met 19, doet geen afbreuk aan de noodzaak dat alle lidstaten, om de goede werking van het Schengengebied te waarborgen, op gecoördineerde wijze tot opheffing van de beperking van niet-essentiële reizen naar de Unie besluiten.