Overwegingen bij COM(2022)17 - Bruggen bouwen voor doeltreffende Europese samenwerking in het hoger onderwijs

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) Een diepgaandere en doeltreffendere transnationale samenwerking in het hoger onderwijs in heel Europa is van cruciaal belang om de waarden, de identiteit en de democratie van de Unie te ondersteunen, de veerkracht van de Europese samenleving en economie te vergroten en een duurzame toekomst tot stand te brengen. Om de uitdagingen met betrekking tot de groene en de digitale transitie en de vergrijzing aan te gaan en Europa in staat te stellen een op technologie gebaseerd concurrentievermogen aan te scherpen, heeft Europa sterke onderling verbonden instellingen voor hoger onderwijs nodig.

(2) Het bouwen van bruggen die instellingen voor hoger onderwijs in staat stellen diepgaander, langdurig en doeltreffend transnationaal samen te werken op institutioneel niveau, helpt instellingen voor hoger onderwijs samen sterker te maken en studenten, een leven lang lerenden en onderzoekers op een toekomst als wereldburgers voor te bereiden. Instellingen voor hoger onderwijs in heel Europa passen zich aan een snel veranderende wereld met snel veranderende disciplines en leeromgevingen – bijvoorbeeld met betrekking tot de groene en de digitale transitie – aan. Dit vereist nieuwe denkwijzen en nieuwe structuren voor samenwerking en mobiliteit van studenten, personeel en onderzoekers over de grenzen van disciplines en geografische grenzen heen. Deze nieuwe en door de digitale transitie aangedreven realiteit impliceert een nieuw aantrekkelijk onderwijsaanbod, nieuwe vormen en mogelijkheden voor transnationale samenwerking en mobiliteit – zowel persoonlijk als online – voor alle lerenden, ook voor kansarme personen of bewoners van afgelegen gebieden, en stimuleert de diversiteit van academici, onderzoekers en professioneel personeel.

(3) Nauwere samenwerking tussen diverse instellingen voor hoger onderwijs overal in de EU – onder meer universiteiten, onderzoeksuniversiteiten, university colleges, universiteiten voor toegepaste wetenschappen, instellingen voor hoger beroepsonderwijs en hogere beroepsopleiding en instellingen voor hoger kunstonderwijs – is een belangrijk beginsel dat ten grondslag ligt aan en inherent is aan de Europese onderwijsruimte 16 en de Europese onderzoeksruimte 17 . Diepgaandere transnationale samenwerking tussen diverse en complementaire instellingen ondersteunt de eerlijke toegang tot onderwijs, opleiding en onderzoek van hoge kwaliteit, bevordert het creëren en verspreiden van kennis, vergemakkelijkt het delen van capaciteit en infrastructuur, draagt bij tot de vitaliteit van regio’s en gemeenschappen en helpt een einde te maken aan kansarmoede en geografische ongelijkheden. Transnationale samenwerking draagt ook bij tot de ontsluiting van het volledige potentieel van het hoger onderwijs als promotor van vaardigheden en kennis – bijvoorbeeld voor de digitale en de groene transitie – en draagt bij tot de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten.

(4) In de mededeling van de Commissie “De Europese onderwijsruimte tegen 2025 tot stand brengen” 18 wordt gepleit voor naadloze en ambitieuze transnationale samenwerking, een vereenvoudigde uitreiking van gezamenlijke diploma’s en onderzoek naar de haalbaarheid van een wettelijk statuut voor allianties zoals de Europese universiteiten. De Resolutie van de Raad betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding met het oog op de Europese onderwijsruimte en verder (2021‑2030) 19 pleit voor nauwere samenwerking, de bundeling van kennis en middelen en het creëren van meer kansen voor mobiliteit van studenten, academici en onderzoekers, onder meer door de volledige uitrol van het initiatief “Europese universiteiten” 20 en het initiatief “Europese studentenkaart” 21 . In zijn conclusies over het initiatief “Europese universiteiten” 22 heeft de Raad de lidstaten verzocht om de belemmeringen voor compatibelere stelsels voor hoger onderwijs weg te werken en de haalbaarheid van gezamenlijke Europese diploma’s te onderzoeken. In de mededeling van de Commissie over een nieuwe EOR voor onderzoek en innovatie 23 en in de aanbeveling over een pact voor onderzoek en innovatie in Europa 24 wordt voor nauwere samenwerking gepleit en het potentieel van initiatieven zoals de Europese universiteiten erkend voor de transformatie van het hoger onderwijs. Ook in de Europese vaardighedenagenda 25 wordt opgeroepen de obstakels voor doeltreffende en diepgaandere transnationale samenwerking uit de weg te ruimen.

(5) In het ministeriële communiqué van Rome over de Europese ruimte voor hoger onderwijs 26 en in de aanbeveling van de Raad betreffende de bevordering van automatische wederzijdse erkenning van kwalificaties van hoger onderwijs en hoger secundair onderwijs en opleiding en de resultaten van leerperioden in het buitenland 27 wordt opgeroepen diepgaandere transnationale samenwerking te bevorderen en te vergemakkelijken. In de resolutie van het Europees Parlement “De Europese onderwijsruimte: een gedeelde holistische benadering” 28 wordt onderstreept dat er behoefte is aan meer samenwerking en pleit voor de benutting van synergieën tussen de Europese onderwijsruimte, de Europese onderzoeksruimte en de Europese ruimte voor hoger onderwijs.

(6) De 41 allianties van Europese universiteiten, die door het programma Erasmus+ worden ondersteund en met Horizon 2020 voor de onderzoeks- en innovatiedimensie worden aangevuld, leveren nuttige ervaringen op bij het testen van modellen voor diepgaandere transnationale samenwerking die verder gaan dan de bestaande individuele institutionele strategieën, governance en samenwerkingsecosystemen. Ze zijn een bron van inspiratie voor het hoger onderwijs om systemische hervormingen door te voeren en tegelijkertijd voor een betere coördinatie tussen Europese beleidsmaatregelen op het gebied van hoger onderwijs en onderzoek te zorgen.

(7) In deze aanbeveling van de Raad worden onder de “allianties van Europese universiteiten” 29 de allianties verstaan die in het kader van het programma Erasmus+ worden gefinancierd, eventueel met aanvullende steun uit het programma Horizon voor onderzoek en innovatie. Met de “allianties van instellingen voor hoger onderwijs” wordt verwezen naar alle andere samenwerkingsmodellen. Deze aanbeveling van de Raad wil de transnationale samenwerking voor alle Europese instellingen voor hoger onderwijs vergemakkelijken en beperkt zich dus niet tot die instellingen die in het kader van het initiatief “Europese universiteiten” worden gesteund.

(8) Ambitieuze allianties in het hoger onderwijs zouden de rechtszekerheid van een wettelijk statuut moeten genieten dat hen in staat stelt gemeenschappelijke financiële, menselijke, digitale en fysieke middelen en diensten te delen met het oog op virtuele interuniversitaire campussen en interoperabele platforms voor gezamenlijke digitale of gemengde (blended) activiteiten. Om de transnationale samenwerking bij de doeltreffende aanpak van de groene en de digitale transitie te verdiepen, moeten de ontwikkeling van interdisciplinaire modules en het ontwerp van gezamenlijke Europese diploma’s verder worden bevorderd in nationale wetgevingskaders. Door flexibele en inclusieve mobiliteit via coherentere mobiliteitskaders te mainstreamen en het gebruik van de Europese studentenkaart op te schalen worden meer mogelijkheden voor lerenden, academici, onderzoekers en personeelsleden gecreëerd. Er is voldoende financiering op lange termijn nodig om capaciteit op te bouwen en de geplande ambities op het gebied van transnationale samenwerking te realiseren. 

(9) Met het oog op diepgaandere samenwerking tussen instellingen voor hoger onderwijs is het zaak allesomvattende uitdagingen aan te gaan. De naadloze ontwikkeling, de externe kwaliteitsborging en de accreditatie van gezamenlijke transnationale onderwijsactiviteiten en ‑programma’s op alle niveaus worden gehinderd door de verschillen in externe kwaliteitsborging, de ongelijke automatische wederzijdse erkenning van kwalificaties en studieperioden in het buitenland – en de daarmee samenhangende ongelijke naleving van cruciale verbintenissen in het kader van het Bolognaproces –, de verschillende diplomastructuren, de verschillen bij de toepassing van het Europees studiepuntensysteem (ECTS) 30 en de gedeeltelijke erkenning van virtueel en blended leren. Door deze problemen te verhelpen is het mogelijk de administratieve lasten te verminderen en de uitvoering van innovatieve interdisciplinaire pedagogische methoden over landsgrenzen heen te bevorderen.

(10) Europese transnationale samenwerking op institutioneel niveau is een krachtige katalysator van de ingrijpende transformatie naar excellente, inclusieve, concurrerende, duurzame en aantrekkelijke instellingen voor hoger onderwijs, waarbij met al hun taken (onderwijs, onderzoek, innovatie en dienstverlening aan de samenleving) rekening wordt gehouden – en voordelen voor het hoger onderwijs en andere sectoren worden gegenereerd ter bevordering van een Europa van kennis, veerkracht en democratie – en waarbij onze Europese levenswijze en waarden worden weerspiegeld. De transnationale samenwerking moet worden vergemakkelijkt met behulp van een coherent wetgevingskader van Europese en nationale wetgevingsmaatregelen, de doeltreffende toepassing van de beschikbare Europese initiatieven, instrumenten en tools (bijvoorbeeld de Europese universiteiten, de tools van het Bolognaproces of de Europese studentenkaart) en de ontwikkeling van nieuwe instrumenten zoals een gezamenlijk Europees diploma en een wettelijk statuut voor allianties in het hoger onderwijs (bijvoorbeeld de Europese universiteiten). Het kader moet stapsgewijze worden ontwikkeld, waarbij de instellingen voor hoger onderwijs bruggen kunnen bouwen en doeltreffender grensoverschrijdend kunnen samenwerken, de stelsels voor hoger onderwijs meer samenhang wordt verleend ten voordele van het hele hoger onderwijs en voor de samenleving waarde wordt gecreëerd,

BEVEELT AAN DAT DE LIDSTATEN: 

met volledige inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, de institutionele autonomie en de academische vrijheid, in overeenstemming met de nationale omstandigheden en in nauwe samenwerking met alle relevante belanghebbenden:

1. Instellingen voor hoger onderwijs in staat stellen na te gaan of het haalbaar is een wettelijk statuut te ontwikkelen voor allianties van instellingen voor hoger onderwijs – zoals de Europese universiteiten – met als doel diepgaandere samenwerking te bevorderen door menselijke, technische, gegevens-, onderwijs-, onderzoeks- en innovatiecapaciteit te delen. Hen in staat stellen te experimenteren met de mogelijkheden die bestaande Europese instrumenten bieden. In dit verband stappen ondernemen om de verordening betreffende een Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS) 31 volledig uit te voeren en conform punt 11a in de vorm van proefprojecten te testen.

2. Instellingen voor hoger onderwijs die bij transnationale samenwerking betrokken zijn, aanmoedigen en het hen gemakkelijker maken om in gezamenlijke programma’s te voorzien en gezamenlijke diploma’s uit te reiken. In dit verband en op basis van de resultaten van de in punt 12 vastgestelde verkennende acties de uitreiking op nationaal niveau vergemakkelijken van een gezamenlijk Europees diploma met de link naar de nationale kwalificatiekaders 32

3. Instellingen voor hoger onderwijs in staat stellen innovatieve gezamenlijke transnationale onderwijsactiviteiten te ontwikkelen en uit te voeren door hen de mogelijkheid te bieden voor passende benaderingen en maatregelen te zorgen met betrekking tot:

a) de toelatings- en inschrijvingscriteria voor studenten en een leven lang lerenden;

b) de vaststelling van de onderwijstalen;

c) het aandeel van onlineleren in het totale onderwijsaanbod; het aandeel van studentenmobiliteit (fysiek, virtueel leren of blended) in het kader van de gezamenlijke onderwijsactiviteit; en het aandeel en de organisatie van stages, werkplekleren, op uitdagingen gebaseerde benaderingen en interdisciplinaire benaderingen;

d) de inclusie van flexibele leertrajecten, zoals kleine leerervaringen die tot microcredentials leiden;

e) de transparantie van diploma’s en de regels voor de toekenning en de overdracht van studiepunten, overeenkomstig de gebruikersgids 2015 voor het Europees studiepuntensysteem (ECTS) als enige basis voor transnationale gezamenlijke programma’s zonder extra regels of beperkingen;

f) het gebruik van informatie over externe kwaliteitsborging van Europese programma’s en/of instellingen voor hoger onderwijs overeenkomstig de normen en richtsnoeren voor kwaliteitsborging in de Europese ruimte voor hoger onderwijs (ESG), die is opgenomen in de database van de resultaten van externe kwaliteitsborging (DEQAR) om voor automatische wederzijdse erkenning 33 ten behoeve van verder leren te zorgen;

g) de mogelijkheid eerdere leerervaringen te erkennen op basis van transparante en billijke kwaliteitseisen en de organisatie van een passende beoordeling van lerenden, en de toekenning van studiepunten voor eerdere leerervaringen; 

h) de mogelijkheid meer flexibiliteit te bieden bij het vaststellen van het template van hun gezamenlijke diploma’s – met inbegrip van het gebruik van een gemeenschappelijk template voor een gezamenlijk Europees diploma – wanneer gezamenlijke transnationale programma’s worden uitgevoerd. 

4. Geïntegreerde mobiliteit in gezamenlijke transnationale onderwijsprogramma’s ondersteunen

a) de instellingen voor hoger onderwijs ondersteunen om mobiliteit (fysiek, virtueel leren, blended) op een meer systematische en flexibele manier in hun gezamenlijke onderwijsprogramma’s op alle niveaus te integreren, zodat een groter aantal studenten, academici en onderzoekers van de dynamiek van geïntegreerde samenwerking in het hoger onderwijs kan profiteren en een evenwichtig circuleren van talent wordt bevorderd; 

b) de digitalisering van het mobiliteitsbeheer in het kader van multilaterale partnerschappen van instellingen voor hoger onderwijs bevorderen door het gebruik van de Europese studentenkaart op te schalen, met name de standaardisering en digitalisering van bedrijfsprocessen rond de ondertekening van multilaterale interinstitutionele overeenkomsten; 

c) streven naar coherentere benaderingen van leermobiliteit in termen van toelatingssystemen, academische kalenders, collegegeldsystemen en de toegang tot en het gebruik van faciliteiten voor hoger onderwijs tijdens de zomer-/vakantiemaanden.

5. Zich ertoe verbinden de financiële steun voor allianties van Europese universiteiten te handhaven en de transnationale institutionele samenwerking in het hoger onderwijs te verdiepen

a) beschikbare financieringsbronnen op regionaal, nationaal en EU‑niveau 34 aanspreken om waar mogelijk de steun van Erasmus+ en Horizon Europa te evenaren voor de succesvolle deelname van instellingen voor hoger onderwijs aan allianties van Europese universiteiten;

b) de instellingen voor hoger onderwijs ondersteunen bij de voorbereiding van hun aanvragen en hun deelname aan een dergelijke diepgaande institutionele transnationale samenwerking;

c) een cultuur van transnationale samenwerking onder instellingen voor hoger onderwijs promoten en ontwikkelen door ervoor te zorgen dat een dergelijke cultuur wordt geïntegreerd in en gestimuleerd via nationale beleidsmaatregelen, prioriteitstellingen en financieringsprocessen.

6. De kernbeginselen van institutionele autonomie bevorderen en beschermen als noodzakelijke voorwaarde voor het ontwikkelen van gemeenschappelijke governanceregelingen voor diepgaandere transnationale samenwerking. De universiteiten in staat stellen onafhankelijke beslissingen over de interne governance en financiële, personele en academische aangelegenheden te nemen en de academische vrijheid te beschermen. Het academisch personeel en de studenten op zinvolle wijze betrekken bij de besluitvorming over hun instelling.

7. Het wederzijds vertrouwen versterken door externe kwaliteitsborging en de accreditatie van gezamenlijke onderwijsprogramma’s en andere vormen van gezamenlijke onderwijsmogelijkheden die zijn ontwikkeld door Europese universiteiten en soortgelijke institutionele transnationale samenwerkingsmodellen.

a) verder streven naar de toepassing van institutionele externe kwaliteitsborging. Hierdoor wordt de ontwikkeling van een echte institutionele kwaliteitscultuur ondersteunt die leidt tot een grotere verantwoordingsplicht en meer compatibiliteit van de systemen in heel Europa op basis van reeds bestaande instrumenten en kaders in het kader van de Europese onderwijsruimte, de Europese onderzoeksruimte en de Europese ruimte voor hoger onderwijs; 

b) de mogelijkheid overwegen om de zelfaccreditatie van programma’s op basis van institutionele kwaliteitsborging toe te staan ter ondersteuning van de eigen verantwoordelijkheid van instellingen voor hoger onderwijs;

c) in landen die zich nog steeds verlaten op externe kwaliteitsborging op programmaniveau, de mogelijkheid overwegen om:

i) de volledige toepassing van de Europese benadering van de kwaliteitsborging van gezamenlijke programma’s mogelijk te maken zonder extra nationale vereisten of voorwaarden voor de toepassing van de Europese benadering;

ii) ervoor zorgen dat de externe evaluatie van gezamenlijke transnationale programma’s kan worden uitgevoerd door één enkel in het Europees register voor kwaliteitsborging in het hoger onderwijs (EQAR) 35 geregistreerd agentschap en dat de resultaten automatisch door alle andere betrokken stelsels voor hoger onderwijs worden aanvaard zonder extra nationale vereisten of procedurele stappen; en

iii) ervoor zorgen dat een hernieuwde accreditatie van gezamenlijke transnationale programma’s alleen nodig is bij substantiële wijzigingen, zodat de flexibiliteit van de programma’s niet in het gedrang komt.

8. – Om inclusieve en studentgerichte transnationale samenwerking te bevorderen en te vergemakkelijken – de ontwikkeling van hoogwaardig virtueel collaboratief leren als integraal onderdeel van onderwijs, leren en onderzoek ondersteunen ter aanvulling van persoonlijke interacties, en met name:

a) instellingen voor hoger onderwijs ondersteunen bij de ontwikkeling van virtuele, collaboratieve en internationale onlineleermodellen als integraal onderdeel van hybride onderwijs, onder meer door leiderschap, strategische planning, robuuste en geïnternationaliseerde pedagogische opleidings- en ondersteuningsdiensten en passende financiering; 

b) de tijd die academici besteden aan de ontwikkeling van nieuwe innovatieve pedagogische methoden via transnationale samenwerking, in hun loopbaanbeoordeling te valoriseren en te erkennen;

c) allianties van Europese universiteiten en soortgelijke geïnstitutionaliseerde samenwerkingsmodellen ondersteunen bij hun inspanningen om expertise en middelen te bundelen om gezamenlijke digitale strategieën en gedeelde interoperabele IT‑infrastructuur te ontwikkelen en te benutten, bijvoorbeeld door wederzijdse toegang te verlenen tot onlineleren en ‑onderzoek, systemen voor leermanagement, digitale bibliotheken of platforms voor open onlinecursussen voor een groot publiek (massive open online course, MOOC), opleidings- en ondersteuningsdiensten, naadloze toegang tot vindbare, toegankelijke, interoperabele en herbruikbare gegevens (findable, accessible, interoperable, and reusable, FAIR) en andere interoperabele diensten; 

d) het testen van opensource-oplossingen ondersteunen om gemeenschappelijke problemen op te lossen en zo bij te dragen tot de interoperabiliteit, de digitale paraatheid, de datasoevereiniteit en de verantwoordelijkheid van stelsels voor hoger onderwijs.

9. Instellingen voor hoger onderwijs ondersteunen bij de ontwikkeling van interdisciplinaire gezamenlijke transnationale onderwijsprogramma’s op alle niveaus (korte cycli, bachelor, master en doctoraat).

a) transnationale, op uitdagingen gebaseerde benaderingen mogelijk maken en bevorderen waarbij lerenden uit verschillende disciplines, culturen en landen samenwerken met onderzoekers, bedrijven, steden, regio’s, niet-gouvernementele organisaties en lokale gemeenschappen om creatieve en innovatieve oplossingen voor wereldproblemen te vinden; 

b) het aanbieden van hoogwaardige mogelijkheden voor een leven lang leren voor iedereen stimuleren om bij- en omscholing te vergemakkelijken, met bijzondere aandacht voor de meest gevraagde gebieden.

10. Instellingen voor hoger onderwijs aanmoedigen om lerenden, academici en onderzoekers nauwer te betrekken bij de governance van institutionele transnationale samenwerkingsstructuren voor het hoger onderwijs, en met name

a) instellingen voor hoger onderwijs aanmoedigen om ervoor te zorgen dat de governancestructuren de steeds diversere achtergrond van de lerenden en het personeel en de verschillende werkgelegenheids- en onderwijservaringen weerspiegelen in overeenstemming met de beginselen van inclusie en gelijkheid; 

b) de capaciteitsopbouw met het oog op sterk en doeltreffend leiderschap ondersteunen als belangrijke motor voor holistische institutionele transnationale samenwerking;

c) het genderevenwicht in de governancestructuren bevorderen;

d) mogelijkheden voor peer learning en bench learning creëren om initiatieven aan te moedigen en te ondersteunen waarbij instellingen voor hoger onderwijs ervaringen kunnen uitwisselen en aan wederzijds leren en de uitwisseling van kennis kunnen deelnemen.

De lidstaten wordt aanbevolen deze aanbeveling zo spoedig mogelijk uit te voeren en uiterlijk [insert date 6 months after adoption by Council] een actieplan bij de Commissie in te dienen met de maatregelen die – als essentiële stappen op weg naar een Europese onderwijsruimte – op nationaal niveau moeten worden genomen om de verwezenlijking van de doelstellingen van deze aanbeveling uiterlijk 2025 te ondersteunen.

VERZOEKT DE COMMISSIE:

11. – Parallel aan de analyse van lopende studies en andere voorbereidende werkzaamheden – de lidstaten en de instellingen voor hoger onderwijs te ondersteunen om het gebruik van bestaande Europese instrumenten te testen met het oog op de ontwikkeling van een wettelijk statuut voor allianties van instellingen voor hoger onderwijs tegen medio 2024. Dankzij een dergelijk statuut zou gemakkelijker diepgaander, langdurig en flexibel transnationaal kunnen worden samengewerkt, waarbij het mogelijk en eenvoudiger wordt capaciteiten en data te delen, personeel uit te wisselen en gezamenlijke programma’s uit te voeren met als doel op het niveau van de alliantie gezamenlijke diploma’s uit te reiken, met inbegrip van een gezamenlijk Europees diploma.

a) als eerste stap vanaf 2022 financiële steun te verlenen in het kader van Erasmus+ aan die allianties van instellingen voor hoger onderwijs die de toepassing van bestaande Europese instrumenten in de vorm van een proefproject willen testen 36 .

12. – In nauwe samenwerking met de lidstaten, de instellingen voor hoger onderwijs, de studentenorganisaties en de belanghebbenden – de opties en noodzakelijke stappen te onderzoeken voor een gezamenlijk Europees diploma, dat medio 2024 beschikbaar moet zijn. Een op nationaal niveau uit te reiken gezamenlijk Europees diploma zou de leerresultaten die in het kader van de transnationale samenwerking tussen verschillende instellingen – bijvoorbeeld in het kader van allianties van Europese universiteiten – zijn behaald, officieel bevestigen en op een gemeenschappelijke reeks Europese criteria gebaseerd zijn. Een Europees diploma zou gemakkelijk uitgereikt, opgeslagen, gedeeld, geverifieerd en geauthentiseerd moeten kunnen worden en overal in de EU moeten worden erkend.

a) vanaf 2022 in het kader van Erasmus+ bij wijze van proef de eerste stappen met het oog op een gezamenlijk Europees diploma te testen, met inbegrip van het verzamelen van ervaringen om Europese criteria voor de toekenning – als eerste stap – van een label “Europees diploma” te ontwikkelen. Een dergelijk label zou worden toegekend als extra bewijs van de kwalificatie van studenten die gezamenlijke programma’s hebben voltooid in het kader van de transnationale samenwerking tussen verschillende instellingen voor hoger onderwijs.

13. – Via het programma Erasmus+ en in synergie met Horizon Europa en andere EU‑programma’s – het initiatief Europese universiteiten verder te ontwikkelen als de meest ambitieuze en strategische van alle mogelijkheden voor transnationale samenwerking in het kader van Erasmus+. Vanaf 2022 in meer en duurzame financiering voor succesvolle bestaande allianties van Europese universiteiten te voorzien na een concurrerende en kwalitatieve oproep, en de creatie van nieuwe allianties mogelijk te maken. In het kader van de tussentijdse evaluatie van de MFK-programma’s een investeringstraject te ontwikkelen, waarbij rekening wordt gehouden met regionale, nationale en Europese financiering, met het oog op het indienen van voorstellen uiterlijk 2024.

14. De uitrol van het initiatief “Europese studentenkaart” te ondersteunen, met name de digitalisering van bedrijfsprocessen met meerdere ondertekenaars en uitwisselingen van gegevens om de administratieve lasten van het beheer van de mobiliteit van studenten en personeel en de uitwisselingen in het kader van transnationale partnerschappen van instellingen voor hoger onderwijs te verminderen.

De Commissie wordt verzocht de voortgang van de actieplannen van de lidstaten voor de uitvoering van deze aanbeveling en de toepassing van de aanbeveling in het kader van de werkzaamheden ter uitvoering van het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding met het oog op de Europese onderwijsruimte te beoordelen en te evalueren – met behulp van relevante monitoring- en rapportagekaders van de Unie, in samenwerking met de lidstaten en na raadpleging van de betrokken belanghebbenden – en uiterlijk vijf jaar na de goedkeuring van de aanbeveling verslag uit te brengen aan de Raad.

Gedaan te Straatsburg,

   Voor de Raad

   De voorzitter

(1) www.consilium.europa.eu/media/32204">14-final-conclusions-rev1-en.pdf (europa.eu)
(2) In overeenstemming met Richtlijn 2019/882/EU (de Europese toegankelijkheidswet) en Richtlijn 2016/2102/EU (toegankelijkheid van websites).
(3) COM(2022) 16.
(4) https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX:52020DC0625
(5) https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:32021G0226(01)&from=IT
(6) www.consilium.europa.eu/media/49659">https://www.consilium.europa.eu/media/49659
(7) BFUG_Final_Draft_Rome_Communique-link.pdf (ehea2020rome.it)
(8) https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?qid=1568891859235&uri=CELEX:32018H1210(01)
(9) https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=COM:2020:628:FIN
(10) PB L 431 van 2.12.2021, blz. 1.
(11) COM(2021) 252 final
(12) Het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten | Europese Commissie (europa.eu)  
(13) https://ec.europa.eu/social/main.jsp?catId=1223&langId=nl  
(14) https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=celex%3A12012E%2FTXT
(15) PB C 326 van 26.10.2012.
(16) Europese onderwijsruimte (europa.eu)
(17) Europese onderzoeksruimte (ERA) | Europese Commissie (europa.eu)  
(18) COM(2020) 625 final.
(19) PB C 66 van 26.2.2021, blz. 1.
(20) Initiatief “Europese universiteiten” | Onderwijs en opleiding (europa.eu)
(21) Initiatief “Europese studentenkaart” | Onderwijs en opleiding (europa.eu)
(22) PB C 221 van 10.6.2021, blz. 14.
(23) COM(2020) 628 final.
(24) PB L 431 van 2.12.2021, blz. 1.
(25) European Skills Agenda - Employment, Social Affairs & Inclusion - European Commission (europa.eu)
(26) BFUG_Final_Draft_Rome_Communique-link.pdf (ehea2020rome.it)
(27) PB C 444 van 10.12.2018, blz. 1.
(28) P9_TA(2021)0452
(29) https://education.ec.europa.eu/levels/higher-education/european-universities
(30) Europees studiepuntensysteem (ECTS) | Onderwijs en opleiding (europa.eu)
(31) https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=celex%3A32013R1302 PB L 347 van 20.12.2013, blz. 303.
(32) https://webgate.acceptance.ec.europa.eu/europass/nl/national-qualifications-frameworks-nqfs
(33) Overeenkomstig de aanbeveling betreffende de bevordering van automatische wederzijdse erkenning van kwalificaties van hoger onderwijs, hoger secundair onderwijs en opleiding en de resultaten van leerperioden in het buitenland. PB C 444 van 10.12.2018.
(34) Zoals het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, de faciliteit voor herstel en veerkracht en InvestEU.
(35) EQAR is het officiële register van nationale agentschappen voor externe kwaliteitsborging die de verbintenissen in het kader van het Bolognaproces nakomen.
(36) Eén zulk instrument is de Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS) https://ec.europa.eu/regional_policy/en/policy/cooperation/european-territorial/egtc/