Overwegingen bij COM(2022)67 - Standpunt EU tijdens de 15e Conferentie van de partijen bij het Verdrag van Bazel met betrekking tot bepaalde wijzigingen van artikel 6, lid 2, van dat verdrag

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) Het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan (“het Verdrag”) is in 1992 in werking getreden en is door de Unie goedgekeurd bij Besluit 93/98/EEG van de Raad betreffende de sluiting namens de Gemeenschap van het Verdrag inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan (Verdrag van Bazel)6.

(2) Overeenkomstig artikel 15, lid 5, punt b), van het Verdrag overweegt de Conferentie van de partijen wijzigingen op het Verdrag en neemt zij deze aan, naar gelang de situatie vereist.

(3) De Conferentie van de partijen zal tijdens haar 15e vergadering in juni 2022 de aanneming van door de Russische Federatie ingediende wijzigingen van artikel 6, lid 2, van het Verdrag overwegen. Dat voorstel beoogt een termijn van dertig dagen vast te stellen waarbinnen een invoerend land de kennisgever van een overbrenging van afvalstoffen moet antwoorden, en een andere wijziging op te nemen die wordt aangemerkt als zijnde van redactionele aard.

(4) Het is noodzakelijk het namens de Unie op de Conferentie van de partijen in te nemen standpunt over dit voorstel te bepalen, aangezien het een wijziging van de tekst van het Verdrag betreft die derhalve rechtsgevolgen heeft. Indien zij door de Conferentie van de partijen wordt aangenomen, zou deze handeling voor de Unie bindend zijn en invloed hebben op de inhoud van het Unierecht, meer specifiek op Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen7.

(5) De Unie moet de bovengenoemde wijzigingen van het Verdrag niet steunen, omdat voor de in werkingtreding daarvan een lange en omslachtige procedure vereist zou zijn en het onevenredig lijkt om een dergelijke procedure in te leiden voor een wijziging waarvan de doelstellingen op andere wijze zouden kunnen worden verwezenlijkt. De Unie moet veeleer openstaan voor initiatieven ter verbetering van de werking van de procedure van “voorafgaande geïnformeerde toestemming”, op voorwaarde dat zij een breder toepassingsgebied hebben dan het bij CoP15 ingediende voorstel, in overeenstemming zijn met brede beleidsmaatregelen en doelstellingen van de Unie en geen wijziging van het Verdrag vereisen. Er zij op gewezen dat de aanneming van de voorgestelde wijziging weliswaar geen duidelijke toegevoegde waarde zou inhouden, maar de belangen van de Unie evenmin zou schaden,