Overwegingen bij COM(2022)202 - Standpunt EU in het Comité havenstaatcontrole betreffende het lidmaatschap van Rusland van de organisatie

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) Het Memorandum van overeenstemming inzake havenstaatcontrole (hierna “MOU van Parijs” genoemd) is op 26 januari 1982 in Parijs ondertekend en op 1 juli 1982 in werking getreden. 27 maritieme autoriteiten zijn lid van het MOU van Parijs: België, Bulgarije, Canada, Kroatië, Cyprus, Denemarken, Estland, Finland, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, IJsland, Ierland, Italië, Letland, Litouwen, Malta, Nederland, Noorwegen, Polen, Portugal, Roemenië, de Russische Federatie, Slovenië, Spanje, Zweden en het Verenigd Koninkrijk. De Europese Unie is geen lid van het MOU van Parijs.

(2) Richtlijn 2009/16/EG van het Europees Parlement en de Raad1 bevat de juridische EU-regeling inzake havenstaatcontrole, waarbij de eerdere EU-wetgeving op dit gebied, die sinds 1995 van kracht is, wordt geherformuleerd en aangescherpt. De juridische regeling van de Unie is gebaseerd op het MOU van Parijs.

(3) Wat de lidstaten van de Unie betreft, brengt Richtlijn 2009/16/EG de procedures, instrumenten en activiteiten van het MOU van Parijs daadwerkelijk binnen de werkingssfeer van de Uniewetgeving. Krachtens die richtlijn zijn bepaalde beslissingen die door het passende bevoegde orgaan van het MOU van Parijs zijn genomen, bindend voor de lidstaten van de Unie.

(4) Het is passend het standpunt te bepalen dat namens de Unie moet worden ingenomen in het MOU van Parijs, aangezien de voorgenomen handeling een beslissende invloed kan hebben op de inhoud van het recht van de Unie, namelijk Richtlijn 2009/16/EG. Overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU moet het standpunt dat namens de Unie in internationale organisaties moet worden ingenomen wanneer deze organisaties handelingen met rechtsgevolgen vaststellen, worden vastgesteld bij besluit van de Raad, op voorstel van de Commissie.

(5) In zijn conclusies van 24 februari 2022 heeft de Europese Raad de niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde militaire agressie van de Russische Federatie tegen Oekraïne in de krachtigste bewoordingen veroordeeld. Tijdens zijn bijeenkomst van 24 en 25 maart 2022 heeft de Europese Raad verklaard dat de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne een grove schending van het internationaal recht vormt en geëist dat Rusland zijn militaire agressie op het grondgebied van Oekraïne onmiddellijk zou staken.

(6) Naar aanleiding van de invasie van Oekraïne door de Russische Federatie ontving het secretariaat van het MOU van Parijs op 14 maart 2022 een brief van de Oekraïense minister van Infrastructuur. In die brief verzoekt Oekraïne het MOU van Parijs schepen onder Oekraïense vlag na inspecties in het kader van de havenstaatcontrole niet onnodig aan te houden, de Russische Federatie uit te sluiten van het MOU van Parijs en certificaten die zijn afgegeven namens de maritieme autoriteiten van de Russische Federatie niet langer te erkennen.

(7) In verband met het eerste verzoek om Oekraïense vaartuigen niet onnodig aan te houden, heeft het MOU van Parijs op 2 maart 2022 PSCircular 101 (Richtsnoeren voor de repatriëring van zeevarenden als gevolg van de situatie in Oekraïne) uitgevaardigd, waarin deze kwestie aan de orde wordt gesteld. Bij PSCircular 101 wordt de aangesloten autoriteiten meegedeeld dat in de huidige omstandigheden flexibiliteit aan de dag moet worden gelegd, onder meer met betrekking tot de repatriëring van zeevarenden, het Maritiem Arbeidsverdrag van 2006, certificaten die zijn afgegeven in het kader van het STCW-Verdrag van 1978 en medische certificaten. Indien de ontwikkelingen dit vereisen, kan het MOU van Parijs verdere aanpassingen van PSCircular 101 in overweging nemen. Dit standpunt moet worden meegedeeld aan de Oekraïense autoriteiten.

(8) Met betrekking tot het verzoek betreffende het lidmaatschap van de Russische Federatie, moet worden opgemerkt dat de Russische Federatie geen toegang meer heeft tot en niet langer gebruik kan maken van de targetingtool en de inspectiedatabank THETIS PSC waarin artikel 24 van Richtlijn 2009/16/EG voorziet. Dit betekent dat de deelname van de Russische Federatie aan de werkzaamheden van het MOU van Parijs reeds sterk is beperkt en dat Rusland, zonder toegang tot die databank, zijn verplichtingen uit hoofde van het MOU van Parijs niet kan nakomen en evenmin kan bijdragen aan de werkzaamheden van het MOU.

(9) Noch het memorandum, noch een van de beleidsinstructies voorziet in een procedure of mechanisme om een lid uit te sluiten van het MOU van Parijs. Als alternatief voor de uitsluiting van het MOU van Parijs, zou het lidmaatschap tot nader order kunnen worden opgeschort. Het onmiddellijke gevolg zou vergelijkbaar zijn met uitsluiting, maar een schorsing is minder definitief. In het memorandum is echter evenmin een bepaling inzake de schorsing van leden opgenomen. Een schorsing biedt de mogelijkheid na te denken over de noodzaak van volledige uitsluiting van het MOU van Parijs en kan bovendien worden teruggedraaid als de omstandigheden veranderen.

(10) Als mondiale speler staat de Europese Unie centraal in de inspanningen van de VN2 en andere multilaterale fora en in de processen om de Russische Federatie ter verantwoording te roepen voor hun niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde invasie van Oekraïne, om de invasie terug te dringen en een terugkeer naar de volledige eerbiediging van de soevereiniteit, onafhankelijkheid en territoriale integriteit van Oekraïne binnen zijn internationaal erkende grenzen te bewerkstelligen. De niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde agressie van Rusland tegen Oekraïne is een ernstige schending van artikel 2, lid 4, van het Handvest van de Verenigde Naties, dat bedreiging met of gebruik van geweld tegen de territoriale integriteit of politieke onafhankelijkheid van staten verbiedt.

(11) In het licht van het bovenstaande en gezien de ernst van de situatie en zolang de Russische Federatie de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties en haar internationale verplichtingen naast zich neerlegt, is het passend het lidmaatschap van de Russische Federatie van het MOU van Parijs overeenkomstig artikel 62, lid 3, van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht te schorsen in antwoord op de niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde invasie van Oekraïne door Rusland.

(12) Met betrekking tot het derde verzoek om de door de maritieme autoriteiten van de Russische Federatie afgegeven certificaten niet te erkennen, moet worden opgemerkt dat die certificaten worden afgegeven in overeenstemming met de internationale verdragen, dat de Russische Federatie lid blijft van de Internationale Maritieme Organisatie en dat het MOU van Parijs niet bevoegd is om te beslissen dergelijke certificaten niet langer te erkennen. Dit standpunt moet worden meegedeeld aan de Oekraïense autoriteiten.

(13) De Unie is geen verdragsluitende partij bij het MOU van Parijs. Het standpunt van de Unie zal derhalve tot uiting worden gebracht door de gezamenlijk optredende lidstaten die lid zijn van het MOU van Parijs.

(14) Het is derhalve noodzakelijk de lidstaten te machtigen om op te treden in overeenstemming met het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen.

(15) Samenwerking met andere derde landen die lid zijn van het MOU van Parijs (Canada, IJsland, Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk) binnen het CHSC is van essentieel om overeenstemming te bereiken over een besluit om het lidmaatschap van de Russische Federatie van het MOU van Parijs te schorsen.