Overwegingen bij COM(2022)222 - Amendment of Directives on the promotion of the use of energy from renewable sources, on the energy performance of buildings and on energy efficiency

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) In het kader van de Europese Green Deal16 is in Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad17 de doelstelling vastgesteld de Unie uiterlijk in 2050 klimaatneutraal te maken, alsook de doelstelling de uitstoot van broeikasgassen vóór 2030 met 55 % te verminderen. Dit vereist een energietransitie en een aanzienlijk groter aandeel hernieuwbare energiebronnen in een geïntegreerd energiesysteem.

(2) Hernieuwbare energie speelt een fundamentele rol bij de verwezenlijking van deze doelstellingen, aangezien de energiesector vandaag de dag verantwoordelijk is voor meer dan 75 % van de totale broeikasgasemissies in de Unie. Door deze broeikasgasemissies terug te dringen, draagt hernieuwbare energie ook bij tot het aanpakken van milieugerelateerde uitdagingen, zoals het verlies aan biodiversiteit, en tot het terugdringen van de verontreiniging in overeenstemming met de doelstellingen van het Actieplan Verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul.

(3) In Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad18 is als bindend streefcijfer van de Unie vastgesteld om tegen 2030 een aandeel energie uit hernieuwbare bronnen van ten minste 32 % in het bruto-eindverbruik van energie van de Unie te behalen. Volgens het klimaatdoelstellingsplan19 zou het aandeel hernieuwbare energie in het bruto-eindverbruik van energie tegen 2030 tot 40 % moeten stijgen om de broeikasgasemissiereductiedoelstelling van de Unie te kunnen realiseren20. In dit verband heeft de Commissie in juli 2021, als onderdeel van het pakket ter uitvoering van de Europese Green Deal, voorgesteld om het aandeel hernieuwbare energie in de energiemix in 2030 ten opzichte van 2020 te verdubbelen, tot ten minste 40 %. In de mededeling REPowerEU21 is een plan geschetst om de EU ruim voor het einde van dit decennium onafhankelijk te maken van Russische fossiele brandstoffen. De mededeling voorziet in frontloading van wind- en zonne-energie, een toename van de gemiddelde uitrol, en extra capaciteit voor hernieuwbare energie tegen 2030 om een hogere productie van hernieuwbare waterstof mogelijk te maken. In deze mededeling worden de medewetgevers ook uitgenodigd om een hoger of eerder streefcijfer voor hernieuwbare energie te overwegen. In deze context is het passend het streefcijfer van de Unie voor hernieuwbare energie te verhogen tot 45 % om het huidige tempo van de uitrol van hernieuwbare energie aanzienlijk te versnellen, als gevolg waarvan de afhankelijkheid van de EU sneller afneemt door een grotere beschikbaarheid van betaalbare, zekere en duurzame energie in de Unie.

(4) Langdurige administratieve procedures vormen een van de belangrijkste belemmeringen voor investeringen in hernieuwbare energie en de bijbehorende infrastructuur. Deze belemmeringen omvatten de complexiteit van de toepasselijke regels voor de selectie van locaties en de administratieve goedkeuring van projecten, de complexiteit en de duur van de beoordeling van de milieueffecten van de projecten, kwesties in verband met de aansluiting op het net, beperkingen op de aanpassing van technologiespecificaties tijdens de vergunningsprocedure, en personeelsproblemen van de vergunningverlenende autoriteiten of netwerkbeheerders. Om het tempo van de uitrol van projecten op het gebied van hernieuwbare energie te versnellen, moeten regels worden vastgesteld om de vergunningsprocedures te vereenvoudigen en te verkorten.

(5) Richtlijn (EU) 2018/2001 stroomlijnt de vereisten voor vereenvoudiging van de administratieve procedures voor het verlenen van vergunningen voor installaties voor hernieuwbare energie door regels inzake de organisatie en de maximale duur van het administratieve deel van het vergunningsproces voor projecten op het gebied van hernieuwbare energie in te voeren, die alle relevante vergunningen voor de bouw, de repowering en de exploitatie van installaties en voor de aansluiting ervan op het net bestrijken.

(6) Een verdere vereenvoudiging en verkorting van de administratieve vergunningsprocedures op een gecoördineerde en geharmoniseerde wijze is noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de Unie haar ambitieuze klimaat- en energiedoelstellingen voor 2030 en de doelstelling van klimaatneutraliteit tegen 2050 haalt, waarbij rekening moet worden gehouden met het beginsel “geen schade berokkenen” van de Europese Green Deal. De invoering van kortere en duidelijke termijnen voor besluiten die moeten worden genomen door de autoriteiten die bevoegd zijn voor de afgifte van vergunningen voor installaties voor hernieuwbare energie op basis van een volledige aanvraag, zal de uitrol van projecten op het gebied van hernieuwbare energie versnellen. Er moet echter onderscheid worden gemaakt tussen projecten in gebieden die bijzonder geschikt zijn voor de uitrol van projecten op het gebied van hernieuwbare energie, waarvoor de termijnen bijzonder gestroomlijnd kunnen worden (“go-to”-gebieden), en projecten buiten deze gebieden.

(7) Sommige van de meest voorkomende problemen waarmee projectontwikkelaars op het gebied van hernieuwbare energie te maken krijgen, hebben betrekking op procedures die op nationaal of regionaal niveau zijn vastgesteld om de milieueffecten van de voorgestelde projecten te beoordelen. Daarom is het passend bepaalde milieugerelateerde aspecten van de vergunningsprocedures en -processen voor projecten op het gebied van hernieuwbare energie te stroomlijnen.

(8) Een snellere uitrol van projecten op het gebied van hernieuwbare energie kan worden ondersteund door strategische planning door de lidstaten. De lidstaten moeten de gebieden te land en ter zee aanwijzen die nodig zijn voor installaties voor de productie van energie uit hernieuwbare bronnen, teneinde hun nationale bijdragen te leveren aan het herziene streefcijfer voor hernieuwbare energie voor 2030, zoals vastgesteld in artikel 3, lid 1, van Richtlijn (EU) 2018/2001. Deze gebieden moeten de geraamde trajecten en totale geplande geïnstalleerde capaciteit weerspiegelen en moeten worden vastgesteld voor elke technologie voor hernieuwbare energie die overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2018/1999 is opgenomen in de geactualiseerde nationale energie- en klimaatplannen van de lidstaten. Bij de vaststelling van de vereiste gebieden te land en ter zee moet rekening worden gehouden met de beschikbaarheid van de hernieuwbare energiebronnen en het potentieel van de verschillende gebieden te land en ter zee voor de productie van hernieuwbare energie op basis van de verschillende technologieën, met de verwachte vraag naar energie in het algemeen en in de verschillende regio’s van de lidstaat, en met de beschikbaarheid van relevante netwerkinfrastructuur, opslag en andere flexibiliteitsinstrumenten, waarbij ook moet worden gelet op de benodigde capaciteit voor de toenemende hoeveelheid hernieuwbare energie.

(9) De lidstaten moeten als “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie de gebieden aanwijzen die bijzonder geschikt zijn voor de ontwikkeling van projecten op het gebied van hernieuwbare energie, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen technologieën, en waar de inzet van het specifieke type hernieuwbare energiebronnen naar verwachting geen aanzienlijk milieueffect zal hebben. Bij de aanwijzing van “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie moeten de lidstaten zoveel mogelijk beschermde gebieden vermijden en herstelplannen overwegen. De lidstaten kunnen “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie aanwijzen die specifiek zijn voor één of meer soorten installaties voor hernieuwbare energie en moeten voor elk “go-to”-gebied voor hernieuwbare energie aangeven voor de productie van welke soort of soorten hernieuwbare energie het gebied geschikt is.

(10) Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad22 stelt dat milieueffectbeoordelingen belangrijke instrumenten zijn voor het integreren van milieuoverwegingen in de voorbereiding en goedkeuring van plannen en programma’s. Om “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie aan te wijzen, moeten de lidstaten een plan of plannen opstellen waarin gebieden en de toepasselijke regels en beschermende maatregelen voor projecten in elk “go-to”-gebied worden opgenomen. De lidstaten kunnen één plan opstellen voor alle “go-to”-gebieden en technologieën voor hernieuwbare energie, of technologiespecifieke plannen opstellen waarin een of meer “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie worden aangewezen. Elk plan moet worden onderworpen aan een milieubeoordeling overeenkomstig de voorwaarden van Richtlijn 2001/42/EG om de effecten van elke hernieuwbare technologie op de in dat plan aangewezen relevante gebieden te beoordelen. Door voor dit doel een milieubeoordeling overeenkomstig Richtlijn 2001/42/EG uit te voeren, zouden de lidstaten tot een beter geïntegreerde en efficiëntere aanpak van de planning kunnen komen en in een vroeg stadium van het planningsproces op strategisch niveau rekening kunnen houden met milieuoverwegingen. Dit zou ertoe bijdragen de uitrol van verschillende hernieuwbare energiebronnen sneller en gestroomlijnd op te voeren en tegelijkertijd de negatieve milieueffecten van deze projecten tot een minimum te beperken.

(11) Na de vaststelling van het plan of de plannen voor het aanwijzen van “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie moeten de lidstaten de aanzienlijke gevolgen voor het milieu van de tenuitvoerlegging van plannen en programma’s nagaan, onder meer om in een vroeg stadium onvoorziene negatieve effecten te kunnen identificeren en passende herstellende maatregelen te kunnen nemen, overeenkomstig Richtlijn 2001/42/EG.

(12) De bepalingen van het Verdrag van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden23 (“het Verdrag van Aarhus”) betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, in het bijzonder de bepalingen betreffende inspraak van het publiek bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, blijven in voorkomend geval van toepassing.

(13) De aanwijzing van “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie moet erop gericht zijn ervoor te zorgen dat de productie van hernieuwbare energie in deze gebieden, samen met bestaande installaties voor hernieuwbare energie, toekomstige installaties voor hernieuwbare energie buiten dergelijke gebieden en samenwerkingsmechanismen, voldoende zijn om de bijdrage van de lidstaten aan het in artikel 3, lid 1, van Richtlijn (EU) 2018/2001 vastgestelde streefcijfer van de Unie voor hernieuwbare energie te halen.

(14) In de aangewezen “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie moeten projecten op het gebied van hernieuwbare energie die voldoen aan de regels en maatregelen die zijn vastgesteld in het plan dat of de plannen die door de lidstaten is of zijn opgesteld, worden geacht geen aanzienlijke gevolgen voor het milieu te hebben. Daarom moet er een vrijstelling komen van de verplichting om een specifieke milieueffectbeoordeling op projectniveau uit te voeren in de zin van Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad24, met uitzondering van projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu in een andere lidstaat kunnen hebben of wanneer een lidstaat die aanzienlijke gevolgen kan ondervinden daarom verzoekt. De verplichtingen uit hoofde van het VN/ECE-Verdrag van Espoo inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband van 25 februari 1991 moeten van toepassing blijven voor lidstaten wanneer het project waarschijnlijk een aanzienlijk grensoverschrijdend effect zal hebben in een derde land.

(15) De aanwijzing van “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie moet ervoor zorgen dat installaties voor hernieuwbare energie, de aansluiting ervan op het net en op dezelfde locatie gelegen energieopslagfaciliteiten in deze gebieden kunnen profiteren van voorspelbaarheid en gestroomlijnde administratieve procedures. In het bijzonder moeten projecten in “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie in aanmerking komen voor versnelde administratieve procedures, met inbegrip van een stilzwijgende overeenkomst indien de bevoegde autoriteit niet binnen de vastgestelde termijn op een administratieve stap reageert, tenzij het specifieke project aan een milieueffectbeoordeling wordt onderworpen. Deze projecten moeten ook profiteren van duidelijk afgebakende termijnen en rechtszekerheid met betrekking tot de verwachte uitkomst van de procedure. Na de aanvraag voor projecten in een “go-to”-gebied voor hernieuwbare energie, moeten de lidstaten dergelijke aanvragen snel aan een screening onderwerpen om na te gaan of het zeer waarschijnlijk is dat deze projecten, gelet op de milieugevoeligheid van het geografische gebied waarin zij zullen worden uitgevoerd, aanzienlijke onvoorziene negatieve gevolgen zullen hebben die niet zijn vastgesteld tijdens de overeenkomstig Richtlijn 2001/42/EG uitgevoerde milieueffectbeoordeling van het plan of de plannen voor het aanwijzen van “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie. Alle projecten in “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie moeten aan het einde van een dergelijk screeningproces als goedgekeurd worden beschouwd. Alleen indien de lidstaten over duidelijke bewijzen beschikken om aan te nemen dat een specifiek project hoogstwaarschijnlijk dergelijke aanzienlijke, onvoorziene negatieve gevolgen zal hebben, moeten de lidstaten, na een dergelijk besluit te hebben gemotiveerd, een dergelijk project overeenkomstig Richtlijn 2011/92/EG en, in voorkomend geval, Richtlijn 92/43/EEG25 aan een milieubeoordeling onderwerpen. Aangezien de uitrol van hernieuwbare energiebronnen moet worden versneld, moet een dergelijke beoordeling binnen zes maanden worden uitgevoerd.

(16) Gezien de noodzaak om de uitrol van hernieuwbare energiebronnen te versnellen, mag de vaststelling van “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie de lopende en toekomstige installatie van hernieuwbare-energieprojecten in alle gebieden die voor de uitrol van hernieuwbare energie beschikbaar zijn, niet in de weg staan. Dergelijke projecten moeten onderworpen blijven aan de verplichting om een specifieke milieueffectbeoordeling uit te voeren overeenkomstig Richtlijn 2001/92/EU en moeten onderworpen zijn aan de procedures die zijn voorzien voor projecten op het gebied van hernieuwbare energie buiten “go-to”-gebieden. Om de vergunningverlening te versnellen op de schaal die nodig is om het in Richtlijn (EU) 2018/2001 vastgestelde streefcijfer voor hernieuwbare energie te halen, moeten ook de procedures die van toepassing zijn op projecten buiten de “go-to”-gebieden worden vereenvoudigd en gestroomlijnd door de invoering van duidelijke maximumtermijnen voor alle stappen van de procedure, met inbegrip van specifieke milieubeoordelingen per project.

(17) Meervoudig gebruik van ruimte voor de productie van hernieuwbare energie en ander gebruik van land en zee (zoals voedselproductie of natuurbescherming of -herstel) verlicht de beperkingen op het gebruik van land en zee. In dit verband is ruimtelijke ordening een belangrijk instrument om synergieën voor land- en zeegebruik in een vroeg stadium in kaart te brengen en te sturen. De lidstaten moeten het meervoudige gebruik van de gebieden die als gevolg van de vastgestelde ruimtelijkeordeningsmaatregelen zijn aangewezen, onderzoeken, mogelijk maken en bevorderen.

(18) De bouw en exploitatie van installaties voor hernieuwbare energie kan leiden tot het incidenteel doden of verstoren van vogels en andere krachtens Richtlijn 92/43/EEG of Richtlijn 2009/147/EG26 beschermde soorten. Een dergelijk doden of verstoren zal echter niet als opzettelijk in de zin van deze richtlijnen worden beschouwd indien een project tijdens de bouw en de exploitatie ervan passende mitigatiemaatregelen heeft genomen om botsingen of verstoringen te voorkomen, en indien het een behoorlijke monitoring uitvoert om de doeltreffendheid van dergelijke maatregelen te beoordelen en, in het licht van de verzamelde informatie, verdere noodzakelijke maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat er geen aanzienlijke negatieve gevolgen voor de populatie van de betrokken soort zijn.

(19) Naast de installatie van nieuwe installaties voor hernieuwbare energie heeft de repowering van bestaande installaties voor hernieuwbare energie een aanzienlijk potentieel om bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen op het gebied van hernieuwbare energie. Aangezien de bestaande installaties voor hernieuwbare energie gewoonlijk zijn geïnstalleerd op locaties met een aanzienlijk potentieel aan hernieuwbare energiebronnen, kan repowering het voortgezette gebruik van deze installaties waarborgen en tegelijkertijd de noodzaak verminderen om nieuwe locaties voor projecten op het gebied van hernieuwbare energie aan te wijzen. Repowering heeft meer voordelen, zoals de bestaande netaansluiting, een waarschijnlijk grotere mate van publieke acceptatie en kennis van milieueffecten. De repowering van projecten op het gebied van hernieuwbare energie brengt in meer of mindere mate veranderingen in of de uitbreiding van bestaande projecten met zich mee. De vergunningsprocedure, met inbegrip van milieubeoordelingen en screening, voor de repowering van projecten op het gebied van hernieuwbare energie moet beperkt blijven tot de potentiële effecten van de wijziging of uitbreiding ten opzichte van het oorspronkelijke project.

(20) Richtlijn (EU) 2018/2001 voorziet in gestroomlijnde vergunningsprocedures voor repowering. Om tegemoet te komen aan de toenemende behoefte aan repowering van bestaande installaties voor hernieuwbare energie en om de voordelen ervan ten volle te benutten, is het passend een nog kortere procedure vast te stellen voor de repowering van installaties voor hernieuwbare energie in “go-to”-gebieden, met inbegrip van een kortere screeningprocedure. Voor de repowering van bestaande installaties voor hernieuwbare energie buiten “go-to”-gebieden moeten de lidstaten zorgen voor een vereenvoudigde en snelle vergunningsprocedure die niet langer dan één jaar mag duren, rekening houdend met het beginsel “geen schade berokkenen” van de Europese Green Deal.

(21) De installatie van apparatuur voor zonne-energie, samen met de bijbehorende opslag op dezelfde locatie en aansluiting op het net, in bestaande of toekomstige constructies die zijn opgezet voor andere doeleinden dan de productie van zonne-energie, met uitzondering van kunstmatige wateroppervlakken, zoals daken, parkeerterreinen, wegen en spoorwegen, geeft doorgaans geen aanleiding tot bezorgdheid in verband met concurrerend gebruik van ruimte of milieueffecten. Deze installaties kunnen daarom in aanmerking komen voor kortere vergunningsprocedures.

(22) Hernieuwbare energiebronnen zijn van cruciaal belang om de klimaatverandering te bestrijden, de energieprijzen te verlagen, de afhankelijkheid van de Unie van fossiele brandstoffen te verminderen en de voorzieningszekerheid van de Unie te waarborgen. Voor de toepassing van de relevante milieuwetgeving van de Unie moeten de lidstaten in het kader van de noodzakelijke beoordelingen per geval om na te gaan of een installatie voor de productie van energie uit hernieuwbare bronnen, de aansluiting ervan op het net, het bijbehorende net zelf of opslagactiva in een specifiek geval van hoger openbaar belang is, deze installaties en de bijbehorende infrastructuur beschouwen als zijnde van hoger openbaar belang en in dienst staande van de volksgezondheid en de openbare veiligheid, tenzij er duidelijke aanwijzingen zijn dat deze projecten grote negatieve gevolgen voor het milieu hebben die niet kunnen worden beperkt of gecompenseerd. Als dergelijke installaties worden geacht van hoger openbaar belang te zijn en de volksgezondheid en de openbare veiligheid te dienen, zouden dergelijke projecten in aanmerking kunnen komen voor een vereenvoudigde beoordeling.

(23) Met het oog op een soepele en doeltreffende uitvoering van de bepalingen van deze richtlijn ondersteunt de Commissie de lidstaten via het instrument voor technische ondersteuning27 door technische expertise op maat te verstrekken om hervormingen te ontwerpen en door te voeren, waaronder hervormingen die het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen vergroten, een betere integratie van het energiesysteem bevorderen, specifieke gebieden aanwijzen die bijzonder geschikt zijn voor de installatie van installaties voor de productie van hernieuwbare energie, en het kader voor toestemmings- en vergunningsprocedures voor installaties voor hernieuwbare energie stroomlijnen. De technische ondersteuning omvat bijvoorbeeld de versterking van de administratieve capaciteit, de harmonisatie van de wetgevingskaders en de uitwisseling van beste praktijken op dit gebied.

(24) Richtlijn (EU) 2018/2001 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(25) Het is dringend noodzakelijk de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen in gebouwen te verminderen en de inspanningen om hun energieverbruik koolstofvrij te maken en te elektrificeren, te versnellen. Om de kosteneffectieve installatie van zonne-energietechnologieën in een later stadium mogelijk te maken, moeten alle nieuwe gebouwen “zonneklaar” zijn, d.w.z. ontworpen om het potentieel voor het opwekken van zonne-energie te optimaliseren op basis van de zonnestraling op de locatie, zodat zonne-energietechnologieën zonder dure structurele ingrepen vruchtbaar kunnen worden geïnstalleerd. Daarnaast moeten de lidstaten zorgen voor de uitrol van geschikte zonne-energie-installaties op nieuwe, al dan niet voor bewoning bestemde gebouwen en op bestaande niet voor bewoning bestemde gebouwen. Grootschalige toepassing van zonne-energie op gebouwen zou een belangrijke bijdrage leveren om consumenten doeltreffender te beschermen tegen stijgende en schommelende prijzen van fossiele brandstoffen, zou de blootstelling van kwetsbare burgers aan hoge energiekosten verminderen en bredere ecologische, economische en sociale voordelen opleveren. Om het potentieel van zonne-energie-installaties op gebouwen efficiënt te benutten, moeten de lidstaten criteria vaststellen voor de toepassing van, en mogelijke vrijstellingen van, de uitrol van zonne-energie-installaties op gebouwen, in overeenstemming met het technische en economische potentieel van de zonne-energie-installaties en de kenmerken van de gebouwen die onder deze verplichting vallen.

(26) Richtlijn 2010/31/EU moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(27) Energie-efficiëntie is een belangrijk actieterrein, zonder welke onafhankelijkheid van fossiele brandstoffen en invoer van energie uit Rusland en de volledige decarbonisatie van de economie van de Unie niet kunnen worden bereikt.  De noodzaak om de kosteneffectieve energiebesparingsmogelijkheden te benutten heeft geleid tot het huidige energie-efficiëntiebeleid van de Unie. In december 2018 werd in het pakket “Schone energie voor alle Europeanen” een nieuw kernstreefcijfer van de Unie voor energie-efficiëntie voor 2030 van ten minste 32,5 % (ten opzichte van het verwachte energieverbruik in 2030) opgenomen. Om de onafhankelijkheid en veerkracht te vergroten en de verhoogde klimaatambitie te verwezenlijken, moeten de verbeteringen van de energie-efficiëntie verder worden verhoogd tot ten minste 39 % voor eindenergie en 41,5 % voor primaire energie, op basis van de prognoses van het referentiescenario uit 2007 voor 2030. 

(28) De wijziging van de Eurostat-methodologie voor de berekening van de energiebalans en verbeteringen in latere modelprognoses vragen echter om een wijziging van de uitgangswaarde. Op basis van dezelfde benadering voor het bepalen van het streefcijfer, dat wil zeggen door te vergelijken met de basisscenarioprognoses, moet het niveau van het energie-efficiëntiestreefcijfer van de Unie voor 2030 worden afgezet tegen de in 2020 vastgestelde referentiescenarioprognoses voor 2030 die de nationale bijdragen van de nationale energie- en klimaatplannen weerspiegelen. Op basis van dat herziene referentiescenario zal de Unie haar ambitieniveau inzake energie-efficiëntie verder moeten verhogen met minstens 13 % in 2030 vergeleken met het niveau van de inspanningen in het in 2020 vastgestelde referentiescenario. De nieuwe manier om het ambitieniveau van de streefcijfers van de Unie uit te drukken, heeft geen gevolgen voor het daadwerkelijke niveau van de inspanningen die nodig zijn. 

(29) Richtlijn 2012/27/EU moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(30) Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk vermindering van de broeikasgasemissies, energieafhankelijkheid en verlaging van de energieprijzen, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang van het optreden beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(31) Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken28 hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd, in het bijzonder na het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Commissie/België29 (zaak C-543/17).