Overwegingen bij COM(2022)305 - Duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
dossier COM(2022)305 - Duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
document COM(2022)305
datum 22 juni 2022
 
(1) Het Verdrag vereist dat bij de bepaling en de uitvoering van elk beleid en elk optreden van de Unie een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu wordt verzekerd en bepaalt dat de Unie in haar milieubeleid naar een hoog niveau van bescherming streeft.

(2) Bij Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad 37 werd een kader vastgesteld om tot een duurzaam gebruik van pesticiden te komen door vermindering van de risico’s en gevolgen van het gebruik van pesticiden voor de menselijke gezondheid en het milieu. In de evaluatie 38 van deze richtlijn werd geconstateerd dat de algemene doelstellingen ervan niet zijn bereikt en dat de lidstaten de richtlijn niet op bevredigende wijze hebben uitgevoerd. Deze conclusie werd bevestigd in verslagen van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad in 2017 39 en 2020 40 .

(3) In de resolutie van het Europees Parlement van 12 februari 2019 inzake de uitvoering van Richtlijn 2009/128/EG betreffende een duurzaam gebruik van pesticiden 41 werd opgemerkt dat de Unie onverwijld moet handelen om over te gaan naar een duurzamer gebruik van pesticiden en werd de Commissie opgeroepen om een ambitieuze bindende doelstelling voor de hele Unie voor te stellen om het gebruik van pesticiden terug te dringen. Het Europees Parlement heeft zijn oproep om bindende reductiedoelstellingen herhaald in zijn resolutie van 20 oktober 2021 over een “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem 42 .

(4) In 2018 werd in een onderzoek 43 van de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement (EPRS) geconstateerd dat in veel lidstaten vooruitgang was geboekt maar dat in algemene zin de doelstellingen van Richtlijn 2009/128/EG slechts in beperkte mate waren bereikt. In een speciaal verslag 44 van de Europese Rekenkamer uit 2020 over het duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen werd geconstateerd dat beperkte vooruitgang is geboekt op het gebied van de meting en de vermindering van de risico’s van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en werden zwakke punten in het huidige kader van de Unie geconstateerd. Zoals opgemerkt in zijn informatief rapport met betrekking tot de evaluatie van Richtlijn 2009/128/EG 45 acht het Europees Economisch en Sociaal Comité het ook van wezenlijk belang om de eisen, doelstellingen, voorwaarden en tijdschema’s uit hoofde van de nationale actieplannen opnieuw te beoordelen.

(5) Om te waarborgen dat de doelstellingen van het rechtskader van de Unie inzake duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen volledig worden bereikt, moet dit kader worden aangepast door vaststelling van duidelijkere en rechtstreeks toepasselijke regels voor marktdeelnemers. Daarnaast moet een aantal regels worden verduidelijkt, waaronder de regels inzake de toepassing van geïntegreerde gewasbescherming, beperkingen voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en de keuring van apparatuur die wordt gebruikt voor de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen. Daarom is het passend om Richtlijn 2009/128/EG in te trekken en te vervangen door een verordening.

(6) De regels voor biociden zijn opgenomen in Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad 46 , en een evaluatie van die verordening is gepland. Het is daarom niet passend om in deze verordening nieuwe regels voor het gebruik van biociden in te voeren.

(7) De mededeling van de Commissie “De Europese Green Deal” 47 bevat een stappenplan met de voornaamste maatregelen, waaronder wetgevingsmaatregelen, om het gebruik en risico van chemische pesticiden aanzienlijk te verminderen. In de “van boer tot bord”-strategie 48 , de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 49 en het actieplan om verontreiniging tot nul terug te brengen 50 heeft de Commissie zich ertoe verbonden maatregelen te nemen om het totale gebruik en risico van chemische pesticiden tegen 2030 met 50 % te verminderen en om het gebruik van gevaarlijkere pesticiden (gewasbeschermingsmiddelen die een of meer werkzame stoffen bevatten die overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad 51 zijn goedgekeurd als stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen en die zijn opgenomen in deel E van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie 52 , of die een of meer werkzame stoffen bevatten die zijn opgenomen in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/408 van de Commissie 53 ) tegen 2030 met 50 % te verminderen. Een duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is ook complementair met de bevordering van de biologische landbouw en de verwezenlijking van het doel uit de “van boer tot bord”-strategie dat in 2030 ten minste 25 % van het landbouwareaal in de Unie voor biologische landbouw wordt gebruikt. Het ondersteunt de doelstellingen van het strategisch EU-kader voor gezondheid en veiligheid op het werk 54 en draagt aldus bij tot de uitvoering van beginsel 10 van de Europese pijler van sociale rechten inzake een gezonde, veilige en goed aangepaste werkomgeving.

(8) Twee Europese burgerinitiatieven hebben betrekking op het gebruik van pesticiden en vragen om ambitieuze reductiedoelstellingen. In het initiatief “ Verbied glyfosaat en bescherm mens en milieu tegen giftige bestrijdingsmiddelen ” dat op 6 oktober 2017 bij de Commissie is ingediend, werd zij in het kader van haar derde doelstelling opgeroepen “bindende EU-doelstellingen vast [te] leggen om het gebruik van bestrijdingsmiddelen te verminderen met het oog op een pesticidenvrije toekomst”. In haar antwoord van 12 december 2017 heeft de Commissie verklaard dat zij de noodzaak van bindende EU-doelstellingen voor pesticiden opnieuw zal evalueren. Meer recentelijk wordt de Commissie in het initiatief “ Red de bijen en de boeren!   Naar een bijvriendelijke landbouw voor een gezond milieu ” opgeroepen “rechtshandelingen voor te stellen om synthetische pesticiden [...] in de EU-landbouw tegen 2030 geleidelijk met 80 % te verminderen, te beginnen met de gevaarlijkste, om vervolgens tot een volledige afschaffing te komen tegen 2035.” Op 30 september 2021 had het initiatief meer dan 1 miljoen steunbetuigingen verzameld, die momenteel door de autoriteiten van de lidstaten worden gecontroleerd.

(9) In het eindverslag van de Conferentie over de toekomst van Europa, dat op 9 mei 2022 is gepubliceerd, vragen de burgers met betrekking tot de voorstellen inzake landbouw, voedselproductie, biodiversiteit en ecosystemen en verontreiniging met name aan de Unie om het gebruik van chemische pesticiden en meststoffen in overeenstemming met de bestaande doelstellingen aanzienlijk te verminderen terwijl de voedselzekerheid gewaarborgd moet blijven en onderzoek naar de ontwikkeling van duurzamere en op de natuur gebaseerde alternatieven zou moeten worden ondersteund. De burgers vragen om meer onderzoek en innovaties, onder meer op het gebied van technologische oplossingen voor duurzame productie, plantenresistentie en precisielandbouw, en meer communicatie, adviessystemen en opleiding voor en van landbouwers, en zij vragen de Unie om insecten, met name inheemse en bestuivende insecten, te beschermen 55 .

(10) In zijn conclusies van 19 oktober 2020 56 wees de Raad van de Europese Unie na kennisneming van de reductiedoelstellingen van de Commissie voor het gebruik van pesticiden uit de “van boer tot bord”-strategie erop dat deze alleen kunnen worden verwezenlijkt door inspanningen van de lidstaten en alle belanghebbenden, in combinatie met intensieve samenwerking en overleg. Ook verzocht de Raad de Commissie te waarborgen dat deze doelstellingen Uniedoelen zijn waaraan alle lidstaten moeten bijdragen door maatregelen op nationaal niveau. In de conclusies van de Raad wordt verzocht bij het vaststellen van deze doelstellingen rekening te houden met reeds behaalde resultaten en met de verschillende uitgangsposities, omstandigheden en voorwaarden van de lidstaten.

(11) Biologische bestrijdingsmiddelen zijn een duurzaam bestrijdingsalternatief voor het gebruik van chemische producten voor de bestrijding van schadelijke organismen. Zoals opgemerkt in Besluit (EU) 2021/1102 van de Raad 57 worden biologische bestrijdingsmiddelen steeds belangrijker in de duurzame land- en bosbouw en moeten zij een belangrijke rol spelen in het succes van geïntegreerde gewasbescherming en biologische landbouw. Toegang tot biologische bestrijdingsmiddelen bevordert de afbouw van chemische gewasbeschermingsmiddelen. Het is passend om landbouwers te stimuleren om over te stappen op landbouwmethoden met een lage input, waaronder biologische landbouw. Daarom is het passend om het concept van biologische bestrijding te definiëren als een uitgangspunt voor lidstaten voor de vaststelling van indicatieve streefdoelen voor de verhoging van het percentage gewassen waarop biologische bestrijdingsmiddelen worden gebruikt.

(12) De “van boer tot bord”-strategie heeft tot doel om op een economisch haalbare manier aanzienlijke vooruitgang te boeken bij de vermindering van het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen. Om dat doel te bereiken, moeten voor de Unie en de lidstaten gekwantificeerde doelen worden vastgesteld voor de vermindering van het gebruik en risico van chemische gewasbeschermingsmiddelen en het gebruik van gevaarlijkere gewasbeschermingsmiddelen, zodat de vooruitgang kan worden gemonitord. Nationale doelstellingen moeten in het interne recht worden opgenomen om ter zake goede vooruitgang en controleerbaarheid te waarborgen. Deze bindende nationale doelstellingen moeten door de lidstaten ook in 2030 zijn verwezenlijkt. De vermindering van het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen zal naar verwachting de risico’s voor de veiligheid en gezondheid op het werk voor professionele gebruikers aanzienlijk verkleinen.

(13) Aangezien in het verleden niet alle lidstaten dezelfde vooruitgang hebben geboekt en gezien de verschillen in de intensiteit van het pesticidengebruik tussen de lidstaten, moet hun enige flexibiliteit worden gegund wanneer zij hun eigen bindende nationale doelstellingen (“nationale reductiedoelstellingen voor 2030”) vaststellen. De intensiteit van het gebruik wordt het best gemeten door de totale hoeveelheid werkzame stoffen die in een bepaalde lidstaat in de vorm van gewasbeschermingsmiddelen op de markt zijn gebracht en dus zijn gebruikt, te delen door de oppervlakte waarop de werkzame stoffen zijn aangebracht. De intensiteit van het gebruik van chemische pesticiden, en met name van de gevaarlijkere gewasbeschermingsmiddelen, correleert met een grotere afhankelijkheid van chemische pesticiden, grotere risico’s voor de menselijke gezondheid en het milieu en minder duurzame landbouwpraktijken. Daarom is het passend toe te staan dat de lidstaten bij het vaststellen van hun nationale reductiedoelstellingen voor 2030 rekening houden met het feit of de intensiteit van hun gebruik van chemische pesticiden lager ligt dan het gemiddelde van de Unie. Ook is het passend te verlangen dat de lidstaten bij het vaststellen van hun nationale reductiedoelstellingen voor 2030 rekening houden met het feit of de intensiteit van hun gebruik van chemische pesticiden hoger ligt dan het gemiddelde van de Unie. Om recht te doen aan de inspanningen die bepaalde lidstaten in het verleden hebben geleverd, moeten zij bovendien de mogelijkheid hebben bij de vaststelling van hun nationale reductiedoelstellingen voor 2030 ook rekening te houden met de vooruitgang die zij in het verleden hebben geboekt, voordat de “van boer tot bord”-strategie werd vastgesteld. Wanneer echter in bepaalde lidstaten het gebruik en risico van chemische gewasbeschermingsmiddelen is toegenomen of slechts beperkt is afgenomen, moeten die lidstaten nu een grotere bijdrage leveren aan de verwezenlijking van de reductiedoelstellingen van de Unie voor 2030, en moeten zij rekening houden met de intensiteit van hun pesticidengebruik. Om ervoor te zorgen dat er een billijke en gezamenlijke inspanning wordt geleverd om de doelstellingen voor de Unie als geheel te halen en om de lat voldoende hoog te leggen, moeten voor de nationale reductiedoelstellingen voor 2030 ondergrenzen worden vastgesteld. De ultraperifere gebieden van de EU, zoals genoemd in artikel 349 van het Verdrag, zijn gelegen in de Atlantische Oceaan, het Caribisch gebied en de Indische Oceaan. Vanwege permanente beperkingen, waaronder hun grote afstand tot het vasteland van de EU, hun insulaire karakter en hun grote blootstelling aan klimaatverandering, moet het de lidstaten worden toegestaan om rekening te houden met de specifieke behoeften van deze gebieden wat betreft het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en maatregelen die zijn toegesneden op specifieke klimatologische omstandigheden en gewassen. Om te zorgen voor een eerlijke en collectieve inspanning om de doelstellingen voor de hele Unie te verwezenlijken, mag een lidstaat niet worden verplicht extra reductie-inspanningen te leveren wanneer die lidstaat het niveau van zijn nationale reductiedoelstelling voor 2030 vóór 2030 bereikt, maar moet hij de jaarlijkse schommelingen in het gebruik en de risico’s van chemische gewasbeschermingsmiddelen en in het gebruik van gevaarlijkere gewasbeschermingsmiddelen nauwlettend volgen om ervoor te zorgen dat vooruitgang wordt geboekt bij het halen van de respectieve nationale reductiedoelstelling voor 2030. Om redenen van transparantie moeten de reacties van de lidstaten op aanbevelingen van de Commissie in verband met het ambitieniveau van nationale doelstellingen en de jaarlijkse vooruitgang met betrekking tot die doelen openbaar worden gemaakt.

(14) De lidstaten moeten nationale actieplannen opstellen en publiceren. Om te waarborgen dat de nationale actieplannen van de lidstaten doeltreffend zijn, moeten in die actieplannen kwantitatieve doelstellingen worden opgenomen, alsmede verwijzingen naar de in het interne recht vastgestelde bindende nationale reductiedoelstellingen voor 2030, naast daaraan gerelateerde indicatieve streefdoelen uit de nationale actieplannen, maatregelen, tijdschema’s en indicatoren om de risico’s en gevolgen van het gebruik van pesticiden voor de menselijke gezondheid en het milieu te verminderen. Dit maakt een gestructureerde benadering voor de vaststelling van kwantitatieve doelstellingen en streefcijfers mogelijk, met een duidelijk verband met de nationale reductiedoelstellingen voor 2030. Om de naleving van de bepalingen van deze verordening te monitoren, moeten de lidstaten ook worden verplicht om jaarlijks verslag uit te brengen over de doelstellingen en nauwkeurige kwantitatieve gegevens in verband met de naleving van de bepalingen inzake gebruik, opleiding, toepassingsapparatuur en geïntegreerde gewasbescherming.

(15) Om de reductiedoelstellingen voor de Unie als geheel (“reductiedoelstellingen van de Unie voor 2030”) en de nationale reductiedoelstellingen voor 2030 te halen, moeten de beschikbaarheid en het gebruik van biologische bestrijdingsmiddelen en andere niet-chemische alternatieven worden vergroot. De beschikbaarheid van deze alternatieven zal de invoering stimuleren van gewasbeschermingsmethoden met een lage input van pesticiden, waaronder biologische landbouw.

(16) De uitvoering van beleid en maatregelen met betrekking tot duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen heeft gevolgen voor het milieu, de volksgezondheid en de arbeidsomstandigheden. De lidstaten moeten daarom waarborgen dat de burgers en de sociale partners voldoende gelegenheden krijgen om deel te nemen aan en geraadpleegd te worden over de opstelling van de nationale actieplannen van de lidstaten, in voorkomend geval overeenkomstig Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad 58 .

(17) Om de verenigbaarheid en de complementariteit met gerelateerde wetgeving te waarborgen, moet in de nationale actieplannen van de lidstaten rekening worden gehouden met Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad 59 , Richtlijn 92/43/EEG van de Raad 60 , Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad 61 , Richtlijn 91/676/EEG van de Raad 62 , Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad 63 , Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad 64 en Verordening XXX/XXX inzake natuurherstel [gelieve verwijzing naar de vastgestelde handeling in te voeren] en moeten deze actieplannen verenigbaar zijn met de strategische plannen inzake het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) die zijn opgesteld overeenkomstig Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad 65 .

(18) Economische instrumenten, waaronder GLB-instrumenten voor steun aan landbouwers, kunnen een cruciale rol vervullen bij de verwezenlijking van doelstellingen op het gebied van duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en in het bijzonder bij de vermindering van het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen. De lidstaten moeten in hun nationale strategische GLB-plannen aantonen dat hun uitvoering van het GLB een bijdrage levert aan, en een ondersteuning vormt voor andere toepasselijke wetgeving van de Unie en de doelstellingen daarvan, waaronder doelstellingen ingevolge deze verordening.

(19) Om redenen van transparantie en om meer vooruitgang te stimuleren, moet de vooruitgang die de lidstaten hebben geboekt met betrekking tot de verwezenlijking van de nationale reductiedoelstellingen voor 2030 en andere nationale indicatieve streefdoelen voor reductie worden gemeten. Dit moet elk jaar plaatsvinden door middel van jaarlijkse voortgangs- en uitvoeringsverslagen. Om de naleving van deze verordening op een gestroomlijnde en gemakkelijk vergelijkbare wijze te monitoren, moeten de lidstaten ook kwantitatieve gegevens opnemen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening voor wat betreft gebruik, opleiding, toepassingsapparatuur en geïntegreerde gewasbescherming. Om vooruitgang met betrekking tot de verwezenlijking van nationale reductiedoelstellingen voor 2030 en andere nationale indicatieve streefdoelen voor reductie, met inbegrip van ondersteunende maatregelen, te bevorderen, moet de Commissie deze vooruitgang en maatregelen om de twee jaar analyseren.

(20) Om de menselijke gezondheid en het milieu te beschermen, moet de bestrijding van plaagorganismen plaatsvinden in het kader van een geïntegreerde gewasbescherming omdat daarbij een zorgvuldige afweging plaatsvindt van alle beschikbare middelen om de ontwikkeling van populaties van schadelijke organismen tegen te gaan, het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen wordt beperkt tot een economisch en ecologisch gerechtvaardigde omvang en de risico’s voor de menselijke gezondheid en het milieu tot een minimum worden beperkt. Bij “geïntegreerde gewasbescherming” ligt de nadruk op de groei van gezonde gewassen, waarbij landbouwecosystemen zo weinig mogelijk worden verstoord, natuurlijke bestrijding van plaagorganismen wordt gestimuleerd en chemische bestrijdingsmiddelen alleen worden gebruikt wanneer geen enkel ander bestrijdingsmiddel nog effect sorteert. Om te waarborgen dat in de praktijk stelselmatig geïntegreerde gewasbescherming plaatsvindt, moeten in deze verordening duidelijke regels worden vastgesteld. Om te voldoen aan de verplichting om geïntegreerde gewasbescherming toe te passen, moet een professionele gebruiker alle methoden en werkwijzen overwegen en toepassen die het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voorkomen. Chemische gewasbeschermingsmiddelen mogen alleen worden gebruikt wanneer geen enkel ander bestrijdingsmiddel nog effect sorteert. Om de naleving van deze eis te waarborgen en te monitoren, is het van belang dat professionele gebruikers een register bijhouden van de redenen waarom zij gewasbeschermingsmiddelen toepassen of andere maatregelen nemen in het kader van geïntegreerde gewasbescherming, en van de adviezen die zij van onafhankelijke adviseurs hebben ontvangen ter ondersteuning van de manier waarop zij geïntegreerde gewasbescherming toepassen. Deze registratie is ook verplicht voor toepassingen vanuit de lucht.

(21) Om onnodige doublures te voorkomen, moet de Commissie voor de lidstaten een model opstellen waarmee de door professionele gebruikers bijgehouden gegevens van maatregelen die zijn genomen in het kader van geïntegreerde gewasbescherming worden samengevoegd met de uit hoofde van artikel 67 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bijgehouden registers.

(22) Om de toepassing van geïntegreerde gewasbescherming te bevorderen, moeten gewasspecifieke regels worden vastgesteld die een professionele gebruiker moet naleven voor het specifieke gewas en gebied waarin de professionele gebruiker werkzaam is. Door middel van dergelijke regels moeten de eisen van geïntegreerde gewasbescherming worden omgezet in verifieerbare criteria voor het specifieke gewas. Om te waarborgen dat de gewasspecifieke regels in overeenstemming zijn met de vereisten van geïntegreerde gewasbescherming, moet in nadere voorschriften worden vastgesteld wat deze moeten inhouden en moet de Commissie hun ontwikkeling, uitvoering en praktische handhaving controleren.

(23) Om te kunnen verifiëren of professionele gebruikers geïntegreerde gewasbescherming toepassen, moet een elektronisch register voor geïntegreerde gewasbescherming en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen worden bijgehouden teneinde de naleving van de in deze verordening opgenomen regels inzake geïntegreerde gewasbescherming te verifiëren en de ontwikkeling van Uniebeleid te ondersteunen. Toegang tot het register moet ook worden verleend aan nationale statistische diensten, met het oog op de ontwikkeling, productie en verspreiding van officiële statistieken overeenkomstig hoofdstuk V van Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad 66 . In dit register moeten alle preventieve maatregelen of interventies en de redenen daarvoor. Dit verschaft de bevoegde autoriteiten de informatie die nodig is om na te gaan of een professionele gebruiker, in overeenstemming met geïntegreerde gewasbescherming, een besluitvormingsproces heeft gevoerd alvorens de specifieke preventieve maatregel of interventie te bepalen. In het register moeten ook nadere gegevens worden ingevoerd over het verplichte jaarlijkse advies ter ondersteuning van de geïntegreerde gewasbescherming, om te verifiëren of die strategische planning op langere termijn voor geïntegreerde gewasbescherming plaatsvindt.

(24) Om te waarborgen dat gewasbeschermingsmiddelen en bijbehorende toepassingsapparatuur zodanig worden gebruikt dat de menselijke gezondheid en het milieu worden beschermd, moet worden voorzien in algemene eisen voor professionele gebruikers met betrekking tot de opleiding die vereist is voor het gebruik van bepaalde gewasbeschermingsmiddelen of toepassingsapparatuur, het gebruik van gevaarlijkere gewasbeschermingsmiddelen en de noodzaak om te voldoen aan de keuringseisen voor professioneel gebruikte toepassingsapparatuur.

(25) Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen kan bijzonder nadelige gevolgen hebben in bepaalde gebieden die vaak door het grote publiek of door kwetsbare groepen worden gebruikt, in gemeenschappen waarin mensen wonen en werken en in ecologisch gevoelige gebieden, waaronder Natura 2000-gebieden die zijn beschermd overeenkomstig Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad 67 en Richtlijn 92/43/EEG van de Raad 68 . Indien gewasbeschermingsmiddelen in voor het publiek toegankelijke gebieden worden gebruikt, is de kans op blootstelling van mensen aan die gewasbeschermingsmiddelen groot. Om de menselijke gezondheid en het milieu te beschermen, moet daarom het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in gevoelige gebieden en binnen drie meter afstand van deze gebieden worden verboden. Afwijkingen van het verbod mogen alleen in individuele gevallen en onder bepaalde voorwaarden worden toegestaan.

(26) Het aquatisch milieu en de drinkwatervoorraden zijn bijzonder kwetsbaar voor gewasbeschermingsmiddelen. Om het aquatisch milieu te beschermen, moet het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in en rondom oppervlaktewatergebieden dus worden verboden. De lidstaten moeten passende maatregelen invoeren om een verslechtering van oppervlakte- en grondwater en kust- en zeewater te voorkomen en een goede oppervlakte- en grondwatertoestand te bewerkstelligen, teneinde het aquatisch milieu en de drinkwatervoorraden te beschermen tegen de gevolgen van gewasbeschermingsmiddelen. Daarnaast is het van belang dat professionele gebruikers worden opgeleid om de toepassing van bepaalde gewasbeschermingsmiddelen tot een minimum te beperken of achterwege te laten wanneer deze middelen zijn geclassificeerd als “schadelijk voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen”, “zeer giftig voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen” of “giftig voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen”. Ook moet in de opleiding van professionele gebruikers aandacht worden geschonken aan het belang van een voorkeur voor gewasbeschermingsmiddelen met een gering risico of voor niet-chemische alternatieven, aan het gebruik van technologie om verwaaiing te voorkomen en aan risicobeperkende maatregelen.

(27) Onder precisielandbouw worden beheersystemen in de landbouw verstaan die het gewasbeheer zorgvuldig afstemmen op de plaatselijke omstandigheden zoals die heersen op de desbetreffende percelen grond. Door de toepassing van bestaande technologie, waaronder het gebruik van ruimtevaartgegevens en -diensten van de Unie (Galileo en Copernicus), kan het gebruik van pesticiden aanzienlijk worden verminderd. Daarom moet worden voorzien in een wetgevingskader dat de ontwikkeling van precisielandbouw stimuleert. De toepassing van gewasbeschermingsmiddelen vanuit luchtvaartuigen, waaronder toepassing door vliegtuigen, helikopters en drones, is doorgaans minder nauwkeurig dan andere wijzen van toepassing en kan daarom nadelige gevolgen hebben voor de menselijke gezondheid en het milieu. Toepassing vanuit de lucht moet daarom worden verboden, met beperkte mogelijkheden voor afwijkingen in individuele gevallen wanneer deze vorm van toepassing minder nadelige gevolgen voor de menselijke gezondheid en het milieu heeft dan alternatieve toepassingsmethoden of wanneer er geen werkbare alternatieve toepassingsmethode bestaat. Om duidelijke gegevens te hebben over hoeveel toepassingen vanuit de lucht waarvoor vergunningen zijn gegeven er daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, is het ook noodzakelijk om te registreren hoeveel toepassingen vanuit de lucht hebben plaatsgevonden op basis van vergunningen voor toepassing vanuit de lucht.

(28) Het is echter waarschijnlijk dat met bepaalde onbemande luchtvaartuigen (waaronder drones) gewasbeschermingsmiddelen gericht vanuit de lucht kunnen worden toegepast. Deze onbemande luchtvaartuigen kunnen door gerichte toepassing waarschijnlijk bijdragen aan de vermindering van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en dus aan lagere risico’s voor de menselijke gezondheid en het milieu dan bij gebruik van op de grond gebaseerde toepassingsapparatuur. Daarom is het passend om in deze verordening criteria vast te stellen voor afwijkingen van het verbod op toepassing vanuit de lucht voor bepaalde onbemande luchtvaartuigen. Ook is het passend om de toepassing van deze afwijking met drie jaar uit te stellen, gezien de huidige mate van wetenschappelijke onzekerheid.

(29) Bij de hantering van gewasbeschermingsmiddelen, waaronder opslag, verdunning en vermenging ervan, de reiniging van toepassingsapparatuur na gebruik, de opvang en de verwijdering van mengsels uit tanks en de verwijdering van lege verpakkingen en restanten van gewasbeschermingsmiddelen, is sprake van bijzondere blootstellingsrisico’s voor de mens en het milieu. Daarom moet worden voorzien in specifieke maatregelen voor deze activiteiten. Voor zover het gebruik, de opslag en verwijdering van gewasbeschermingsmiddelen onderworpen zijn aan de naleving van minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid op het werk, zijn die voorschriften onder meer vastgesteld in Richtlijn 89/391/EEG van de Raad 69 , Richtlijn 89/656/EEG van de Raad 70 , Richtlijn 98/24/EG van de Raad 71 , Richtlijn 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad 72 en Richtlijn 2009/104/EG van het Europees Parlement en de Raad 73 .

(30) Omdat advies over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen een belangrijk instrument is om aan te zetten tot een gebruik ervan op een manier die de menselijke gezondheid en het milieu beschermt in overeenstemming met geïntegreerde gewasbescherming, is het van belang dat de adviseurs goed worden opgeleid.

(31) De verkoop van een gewasbeschermingsmiddel is een belangrijk onderdeel van de distributieketen omdat distributeurs op dat moment de nodige informatie voor een juist gebruik kunnen verstrekken. Specifiek advies over veiligheidsinstructies voor de menselijke gezondheid en het milieu moeten voor de koper of eindgebruiker bij aankoop beschikbaar zijn, zodat vragen kunnen worden beantwoord die een juist gebruik van het desbetreffende gewasbeschermingsmiddel bevorderen. Voor niet-professionele gebruikers moet op het verkooppunt algemene informatie beschikbaar zijn over veilig gebruik, hantering en opslag van gewasbeschermingsmiddelen en over de verwijdering van de verpakking van die producten, aangezien deze gebruikers doorgaans niet over dezelfde praktische kennis beschikken als professionele gebruikers.

(32) Het is van wezenlijk belang dat de lidstaten systemen opzetten en in stand houden voor zowel de basisopleiding als de vervolgopleiding van distributeurs, adviseurs en professionele gebruikers van gewasbeschermingsmiddelen, alsmede certificeringssystemen voor de registratie van die opleidingen, om te waarborgen dat die marktdeelnemers zich volledig bewust zijn van de mogelijke risico’s voor de menselijke gezondheid en het milieu en van de passende maatregelen om die risico’s tot een minimum te beperken. De opleiding voor adviseurs moet uitgebreider zijn dan die voor distributeurs en professionele gebruikers omdat zij in staat moeten zijn de juiste uitvoering van een geïntegreerde gewasbescherming en gewasspecifieke regels te ondersteunen. Een voor professioneel gebruik toegelaten gewasbeschermingsmiddel mag uitsluitend worden gebruikt of gekocht door personen die in het bezit zijn van een opleidingscertificaat. Om een voor de menselijke gezondheid en het milieu veilig gebruik van gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, moeten distributeurs daarnaast worden verplicht om op het verkooppunt aan zowel professionele als niet-professionele kopers van gewasbeschermingsmiddelen productspecifieke informatie te verstrekken.

(33) Teneinde een planmatige benadering van technieken voor de bestrijding van schadelijke organismen in meerdere teeltseizoenen te waarborgen om het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen zoveel mogelijk te beperken en een goede uitvoering van geïntegreerde gewasbescherming te waarborgen, moeten professionele gebruikers worden verplicht om geregeld opgeleide, onafhankelijke adviseurs op het gebied van gewasbescherming te raadplegen, zodat gewasbeschermingsmiddelen alleen als uiterste middel worden gebruikt.

(34) Gezien de mogelijke risico’s van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor de menselijke gezondheid en het milieu moet het publiek toegang hebben tot betere informatie over de algemene gevolgen van het gebruik van die producten door middel van bewustmakingsprogramma’s, informatie die via distributeurs wordt verstrekt en andere passende maatregelen.

(35) Voor een beter inzicht in de trends met betrekking tot incidenten met acute vergiftiging en chronische vergiftiging door blootstelling van personen aan gewasbeschermingsmiddelen, moet informatie over die trends door elke lidstaat worden verzameld. De Commissie moet ook de algemene trends op Unieniveau monitoren.

(36) Om de nadelige gevolgen van gewasbeschermingsmiddelen voor de menselijke gezondheid en het milieu tot een minimum te beperken, moet worden voorzien in systemen voor regelmatige technische keuring van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur. Gezien de potentieel beperkte impact van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur die op zeer geringe schaal gebruikt wordt, moet het de lidstaten ook worden toegestaan om minder strenge keuringseisen vast te stellen en om te voorzien in andere keuringstermijnen voor die apparatuur. Daarnaast moet vanwege de relatief lage kosten van de aankoop van nieuwe handapparatuur en rugspuiten in vergelijking met de kosten van keuringen worden voorzien in de mogelijkheid van nationale afwijkingen van de keuringsplicht voor deze apparatuur, mits een beoordeling plaatsvindt van de risico’s van dergelijke apparatuur voor de menselijke gezondheid en het milieu. In die beoordeling moet een raming worden opgenomen van de schaal waarop de apparatuur wordt gebruikt. Om de naleving van de keuringseisen te waarborgen, moet elke lidstaat worden verplicht om een register van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur op te zetten en bij te houden. Aangezien bepaalde toepassingsapparatuur niet is voorzien van unieke identificatienummers, moet worden voorzien in de afgifte van een uniek identificatienummer voor dergelijke toepassingsapparatuur om te waarborgen dat alle apparatuur fysiek wordt geïdentificeerd.

(37) Om de geboekte vooruitgang met betrekking tot de vermindering van risico’s en nadelige gevolgen voor de menselijke gezondheid en het milieu door het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen te monitoren, moet het gebruik van het systeem van geharmoniseerde risico-indicatoren van Richtlijn (EU) 2009/128/EG worden voortgezet.

(38) De statistische gegevens over gewasbeschermingsmiddelen die worden verzameld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1185/2009 van het Europees Parlement en de Raad 74 , moeten worden gebruikt bij de berekening van deze geharmoniseerde risico-indicatoren en van de vooruitgang met betrekking tot de verwezenlijking van bindende nationale en Uniedoelstellingen op basis van de “van boer tot bord”-strategie. Aangezien het gebruik van pesticiden, met name vanwege het weer, per jaar verschilt, is een referentieperiode van drie jaar passend om rekening te houden met dergelijke schommelingen. De referentieperiode voor de berekening van de geharmoniseerde risico-indicatoren 1 en 2 is 2011‑2013 omdat dit de eerste periode van drie jaar was waarvoor de Commissie gegevens heeft ontvangen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1185/2009, en omdat zij samenvalt met de inwerkingtreding van Richtlijn 2009/128/EG. De referentieperiode voor de berekening van de vooruitgang met betrekking tot de reductiedoelstellingen van de Unie voor 2030 is 2015‑2017 omdat dit de meest recente periode van drie jaar is waarvoor bij de aankondiging van de “van boer tot bord”-strategie gegevens beschikbaar waren. De referentieperiode voor de berekening van een nieuwe geharmoniseerde risico-indicator 2a is 2022‑2024 omdat dit de eerste periode van drie jaar is waarvoor gegevens beschikbaar zullen zijn over het areaal dat is behandeld op grond van elke toelating voor een noodsituatie op het gebied van gewasbescherming.

(39) Op dit moment zijn de enige robuuste statistische gegevens die op Unieniveau beschikbaar zijn over de verkoop en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen de statistieken over de hoeveelheden werkzame stoffen die in gewasbeschermingsmiddelen op de markt zijn gebracht, naast de gegevens over het aantal toelatingen voor noodsituaties op het gebied van gewasbescherming die zijn verleend ingevolge Verordening (EG) nr. 1107/2009. Deze statistieken worden gebruikt bij de berekening van de geharmoniseerde risico-indicatoren 1 en 2 uit hoofde van Richtlijn 2009/128/EG en bij de berekening van de geboekte vooruitgang inzake de bindende reductiedoelstellingen van de Unie voor 2030 en de nationale reductiedoelstellingen voor 2030 op basis van de “van boer tot bord”-strategie. De nieuwe geharmoniseerde risico-indicator 2a zal worden berekend met behulp van statistieken over het aantal toelatingen voor noodsituaties op het gebied van gewasbescherming, de eigenschappen van de werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen die onder deze toelatingen vallen en het op grond van deze toelatingen behandelde areaal, om de risico’s die voortvloeien uit toelatingen voor noodsituaties op het gebied van gewasbescherming beter te kwantificeren.

(40) Om redenen van transparantie, en om een uniforme uitvoering door alle lidstaten te waarborgen, moeten de methodiek voor de berekening van de vooruitgang met betrekking tot de verwezenlijking van de twee reductiedoelstellingen van de Unie voor 2030 en de twee nationale reductiedoelstellingen voor 2030 en de methodiek voor de berekening van geharmoniseerde risico-indicatoren op Unie- en nationaal niveau worden beschreven in een bijlage bij deze verordening.

(41) In de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 wordt de noodzaak van urgente maatregelen ter bescherming van de biodiversiteit erkend. We zien sporen van een grootschalige afname van het aantal soorten in de Unie, waaronder met name insecten en bestuivers. Het verlies aan biodiversiteit is, onder meer, een gevolg van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, en de maatregelen van de lidstaten ingevolge de huidige beleidsinstrumenten van de Unie hebben deze trend van biodiversiteitsverlies nog geen halt kunnen toeroepen. Daarom is het van wezenlijk belang ervoor te zorgen dat gewasbeschermingsmiddelen zodanig worden gebruikt dat het risico van schadelijke effecten van die producten op wilde dieren en planten wordt beperkt door middel van een aantal maatregelen, waaronder opleiding, keuring van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur en bescherming van het aquatisch milieu en gevoelige gebieden.

(42) Om de communicatie tussen de Commissie en de bevoegde instanties die op nationaal niveau verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van deze verordening te bevorderen, moeten de lidstaten de Commissie meedelen welke bevoegde instanties uit hoofde van deze verordening worden aangewezen.

(43) Met het oog op de handhaving van de in deze verordening vastgestelde verplichtingen moeten de lidstaten regels vaststellen inzake sancties voor inbreuken op deze verordening en waarborgen dat die regels worden gehandhaafd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Verder is het belangrijk te bepalen dat de lidstaten de kosten in verband met de uitvoering van hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening kunnen doorberekenen in vergoedingen of heffingen om te waarborgen dat bevoegde instanties over toereikende financiële middelen beschikken.

(44) De doelstelling van deze verordening, namelijk de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu tegen risico’s en gevolgen in verband met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen alsmede de verwezenlijking van de doelen van de “van boer tot bord”-strategie en de EU-biodiversiteitsstrategie, kan niet in voldoende mate door de lidstaten worden verwezenlijkt; vanwege de schaal waarop deze middelen worden gebruikt en de complexiteit en de effecten van hun risicoprofielen, kan dit beter op Unieniveau worden verwezenlijkt en daarom kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie vervatte subsidiariteitsbeginsel maatregelen vaststellen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan hetgeen nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(45) Activiteiten van de bevoegde instanties of van andere organen of natuurlijke personen waaraan officiële controletaken zijn gedelegeerd om de naleving van deze verordening door marktdeelnemers te waarborgen, zijn onderworpen aan de bepalingen van Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad 75 , met uitzondering van controletaken in verband met apparatuur die wordt gebruikt voor de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen. Daarom behoeft deze verordening alleen te voorzien in toezicht en controles met betrekking tot de keuring van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur.

(46) Teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang en wetenschappelijke ontwikkelingen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om bepalingen te wijzigen inzake verplichtingen van professionele gebruikers en adviseurs met betrekking tot geïntegreerde gewasbescherming, de keuring van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur, de berekening van geharmoniseerde risico-indicatoren, de in de jaarlijkse voortgangs- en uitvoeringsverslagen te verstrekken gegevens en het kennisgevingsformulier voor toepassingsapparatuur, alsmede de bijlagen II, III, IV, V en VI. Ook moet aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om deze verordening aan te vullen met nauwkeurige criteria voor bepaalde factoren met betrekking tot onbemande luchtvaartuigen, zodra de technische vooruitgang en wetenschappelijke ontwikkelingen de formulering van dergelijke nauwkeurige criteria mogelijk maken. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven 76 . Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(47) Om te beoordelen of deze verordening de doelstellingen ervan doeltreffend en doelmatig verwezenlijkt, verenigbaar en nog steeds relevant is en op Unieniveau toegevoegde waarde heeft, moet de Commissie deze verordening evalueren.

(48) Teneinde te zorgen voor eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van de bepalingen van deze verordening over de informatie die professionele gebruikers moeten invoeren in het elektronische register voor geïntegreerde gewasbescherming, voor de samenvatting en analyse door de bevoegde instanties van de gegevens in dat register en voor de verstrekking van informatie over incidenten met acute vergiftiging en over chronische vergiftiging, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad 77 .

(49) De uitvoering van deze verordening door de lidstaten zal leiden tot nieuwe en aangescherpte verplichtingen voor landbouwers en andere gebruikers van pesticiden. Sommige van die verplichtingen zijn uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en normen voor een goede landbouw- en milieuconditie van grond als opgenomen in bijlage III bij Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad 78 , waaraan landbouwers overeenkomstig die verordening moeten voldoen om GLB-betalingen te ontvangen, terwijl andere verplichtingen, die verder gaan dan de verplichte basiseisen, kunnen worden beloond met extra betalingen in het kader van vrijwillige regelingen zoals ecoregelingen op grond van artikel 31 van Verordening (EU) 2021/2115. In artikel 31, lid 5, punten a) en b), en artikel 70, lid 3, punten a) en b), van Verordening (EU) 2021/2115 is bepaald dat GLB-financiering alleen beschikbaar is voor praktijken die worden uitgevoerd in het kader van een ecoregeling of agromilieuklimaatverbintenis en die verder gaan dan de relevante uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de normen inzake een goede landbouw- en milieuconditie van grond die in die verordening zijn vastgesteld, de relevante minimumvoorschriften voor het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen, dierenwelzijn en andere relevante verplichte vereisten die zijn vastgesteld in het nationale en Unierecht. Aangezien landbouwers en andere gebruikers financieel moeten worden ondersteund bij de overgang naar een duurzamer gebruik van pesticiden, moet Verordening (EU) 2021/2115 worden gewijzigd om de financiering van overeenkomstig deze verordening opgelegde eisen gedurende een overgangsperiode mogelijk te maken. Deze uitzonderlijke mogelijkheid voor de lidstaten om aanvullende financiering te verstrekken voor maatregelen die ter uitvoering van deze verordening worden genomen, moet gelden voor alle verplichtingen voor landbouwers en andere gebruikers die voortvloeien uit de toepassing van deze verordening, met inbegrip van de verplichte landbouwpraktijken die door de gewasspecifieke voorschriften voor geïntegreerde gewasbescherming worden opgelegd. Voorts kan, overeenkomstig artikel 73, lid 5, van Verordening (EU) 2021/2115, steun worden verleend voor investeringen die landbouwers moeten doen om te voldoen aan de nieuwe voorschriften die krachtens het Unierecht worden opgelegd, en dit gedurende een periode van maximaal 24 maanden vanaf de datum waarop die nieuwe voorschriften voor het bedrijf verplicht zijn geworden. Evenzo moet een langere overgangsperiode worden vastgesteld voor investeringen die voldoen aan de eisen die overeenkomstig deze verordening aan landbouwers worden opgelegd. Verordening (EU) 2021/2115 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(50) De toepassing van deze verordening moet worden uitgesteld om de bevoegde instanties en de marktdeelnemers de gelegenheid te bieden zich voor te bereiden op de bij deze verordening ingevoerde vereisten.