Overwegingen bij COM(2022)540 - Amendment of Directive 2000/60/EC on water policy, Directive 2006/118/EC on pollution of groundwater and Directive 2008/105/EC on quality standards in water policy

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) Chemische verontreiniging van het oppervlakte- en grondwater vormt een bedreiging voor het aquatisch milieu, waarbij effecten optreden als acute en chronische toxiciteit voor in het water levende organismen, accumulatie van verontreinigende stoffen in het ecosysteem en verlies van habitats en biodiversiteit, alsook voor de gezondheid van de mens. De vaststelling van milieukwaliteitsnormen draagt bij tot de verwezenlijking van de ambitie om alle verontreiniging tot nul terug te dringen voor een gifvrij milieu.

(2) Ingevolge artikel 191, lid 2, tweede zin, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) moet het milieubeleid van de Unie berusten op het voorzorgsbeginsel en op het beginsel van preventief handelen, alsmede op de beginselen dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron moeten worden bestreden en dat de vervuiler moet betalen.

(3) De Europese Green Deal 35 is de strategie van de Unie om tegen 2050 een klimaatneutrale, schone en circulaire economie te garanderen, waarbij het beheer van hulpbronnen wordt geoptimaliseerd en verontreiniging tot een minimum wordt beperkt. De EU-strategie voor duurzame chemische stoffen 36 en het actieplan Verontreiniging naar nul 37 hebben specifiek betrekking op de verontreinigingsaspecten van de Europese Green Deal. Andere bijzonder relevante en aanvullende beleidsmaatregelen zijn de EU-strategie voor kunststoffen van 2018 38 , de farmaceutische strategie voor Europa van 2021 39 , de biodiversiteitsstrategie 40 , de “van boer tot bord”-strategie 41 , de EU-bodemstrategie voor 2030 42 , de digitale strategie van de EU 43 en de datastrategie van de EU 44 .

(4) Bij Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad 45 wordt een kader vastgesteld voor de bescherming van binnenlandse oppervlaktewateren, overgangswateren, kustwateren en grondwater. Dat kader houdt in dat op het niveau van de Unie prioritaire stoffen worden geselecteerd uit stoffen die een significant risico vormen voor of via het aquatisch milieu. Bij Richtlijn 2008/105/EG van het Europees Parlement en de Raad 46 zijn voor de hele Unie geldende milieukwaliteitsnormen vastgesteld voor de 45 prioritaire stoffen die zijn opgenomen in bijlage X bij Richtlijn 2000/60/EG en voor acht andere verontreinigende stoffen die reeds vóór de invoering van bijlage X bij Beschikking nr. 2455/2001/EG van het Europees Parlement en de Raad 47 op het niveau van de Unie waren gereglementeerd. Bij Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad 48 zijn voor de hele Unie geldende grondwaterkwaliteitsnormen vastgesteld voor nitraten en voor werkzame stoffen in bestrijdingsmiddelen, alsook criteria voor de vaststelling van nationale drempelwaarden voor andere grondwaterverontreinigende stoffen. De richtlijn bevat ook een minimumlijst van twaalf verontreinigende stoffen en de bijbehorende indicatoren waarvoor de lidstaten moeten overwegen dergelijke nationale drempelwaarden vast te stellen. De grondwaterkwaliteitsnormen zijn opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 2006/118/EG.

(5) De overweging om stoffen op te nemen in bijlage X bij Richtlijn 2000/60/EG of in bijlage I of II bij Richtlijn 2006/118/EG wordt gebaseerd op een beoordeling van het risico dat zij inhouden voor de mens en voor het aquatisch milieu. De belangrijkste onderdelen van die beoordeling zijn kennis van de concentraties van de stoffen in het milieu, met inbegrip van informatie die is verzameld via monitoring van de aandachtstoffenlijst, en van de (eco)toxicologische kenmerken van de stoffen, alsook van hun persistentie, bioaccumulatie, carcinogeniteit, mutageniteit, reproductieve toxiciteit, en hormoonontregelend vermogen.

(6) De Commissie heeft de lijst van prioritaire stoffen in bijlage X bij Richtlijn 2000/60/EG getoetst overeenkomstig artikel 16, lid 4, van die richtlijn en artikel 8 van Richtlijn 2008/105/EG, en de lijsten van stoffen in de bijlagen I en II bij Richtlijn 2006/118/EG herzien overeenkomstig artikel 10 van die richtlijn, en is in het licht van nieuwe wetenschappelijke gegevens tot de conclusie gekomen dat het passend is die lijsten aan te passen door er nieuwe stoffen aan toe te voegen, milieukwaliteitsnormen of grondwaterkwaliteitsnormen voor die nieuwe stoffen vast te stellen, de milieukwaliteitsnormen voor sommige bestaande stoffen te herzien in overeenstemming met de wetenschappelijke vooruitgang, en milieukwaliteitsnormen voor biota vast te stellen voor sommige bestaande en de nieuw toegevoegde stoffen. Zij heeft ook vastgesteld welke bijkomende stoffen waarschijnlijk zullen accumuleren in sediment of biota, en verduidelijkt dat trendbewaking van dergelijke stoffen in sediment of biota moet worden uitgevoerd. De toetsingen van de lijsten van stoffen werden ondersteund door een uitgebreide raadpleging van deskundigen van de diensten van de Commissie, de lidstaten, groepen belanghebbenden en het Wetenschappelijk Comité voor gezondheids-, milieu- en opkomende risico’s.

(7) Er is een combinatie van beheersingsmaatregelen aan de bron en “end-of-pipe”-maatregelen nodig om de meeste verontreinigende stoffen gedurende hun levenscyclus doeltreffend aan te pakken, met inbegrip van, in voorkomend geval, het ontwerp, de toelating of de goedkeuring van chemische stoffen, de beheersing van emissies tijdens de vervaardiging en het gebruik of andere processen, en de behandeling van afval. De vaststelling van nieuwe of strengere kwaliteitsnormen voor waterlichamen vormt derhalve een aanvulling op en is in overeenstemming met andere Uniewetgeving waarin het vervuilingsprobleem in een of meer van die stadia wordt aangepakt of zou kunnen worden aangepakt, waaronder Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad 49 , Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad 50 , Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad 51 , Verordening (EU) 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad 52 , Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad 53 , Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad 54 , Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad 55 en Richtlijn 91/271/EEG van de Raad. 56  

(8) De nieuwe wetenschappelijke kennis wijst op een aanzienlijk risico van diverse andere verontreinigende stoffen die in waterlichamen worden aangetroffen, naast de reeds gereglementeerde verontreinigende stoffen. In het grondwater is een specifiek probleem geconstateerd door middel van vrijwillige monitoring van poly- en perfluoralkylstoffen (PFAS) en geneesmiddelen. PFAS zijn aangetroffen in meer dan 70 % van de grondwatermeetpunten in de Unie en de bestaande nationale drempelwaarden worden op een aanzienlijk aantal locaties duidelijk overschreden, en ook worden op grote schaal farmaceutische stoffen aangetroffen. Voor oppervlaktewateren zijn perfluoroctaansulfonzuur en derivaten daarvan reeds als prioritaire stoffen aangewezen, maar andere PFAS worden nu ook als een risico beschouwd. Uit de monitoring van de aandachtstoffenlijst op grond van artikel 8 ter van Richtlijn 2008/105/EG is gebleken dat een aantal farmaceutische stoffen in oppervlaktewateren een risico vormen en derhalve moeten zij aan de lijst van prioritaire stoffen worden toegevoegd.

(9) Richtlijn 2000/60/EG schrijft voor dat de lidstaten de waterlichamen aanwijzen die voor de onttrekking van voor menselijke consumptie bestemd water worden gebruikt, deze monitoren, de nodige maatregelen nemen om te voorkomen dat de kwaliteit ervan achteruitgaat, en het niveau van zuivering dat voor de productie van voor menselijke consumptie geschikt water vereist is verlagen. In dit verband zijn microplastics aangemerkt als een potentieel risico voor de gezondheid van de mens, maar er zijn meer monitoringgegevens nodig om te bevestigen dat een milieukwaliteitsnorm voor microplastics in oppervlakte- en grondwateren moet worden vastgesteld. Microplastics moeten daarom in de aandachtstoffenlijsten voor oppervlakte- en grondwater worden opgenomen en moeten worden gemonitord zodra de Commissie geschikte monitoringmethoden heeft vastgesteld. In dit verband moet rekening worden gehouden met de methoden voor het monitoren en beoordelen van de risico’s van microplastics in drinkwater die zijn ontwikkeld in het kader van Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad 57 .

(10) Hoewel er bezorgdheid is geuit over het risico dat resistentie tegen antimicrobiële stoffen zich ontwikkelt als gevolg van de aanwezigheid van micro-organismen met resistentie tegen antimicrobiële middelen en van genen voor een dergelijke resistentie in het aquatisch milieu, is er tot dusver weinig monitoring uitgevoerd. Relevante genen voor resistentie tegen antimicrobiële middelen moeten ook worden opgenomen in de aandachtstoffenlijsten voor oppervlakte- en grondwater en moeten worden gemonitord zodra geschikte monitoringmethoden zijn ontwikkeld. Dit is in overeenstemming met het Europees “één gezondheid”-actieplan tegen resistentie tegen antimicrobiële middelen, dat in juni 2017 door de Commissie is goedgekeurd, en met de farmaceutische strategie voor Europa, waarin dit probleem ook wordt aangepakt.

(11) Gezien het toenemende bewustzijn van de relevantie van mengsels en derhalve van effectgerichte monitoring voor het bepalen van de chemische toestand, en gezien het feit dat er reeds voldoende robuuste, effectgerichte monitoringmethoden bestaan voor oestrogene stoffen, moeten de lidstaten die methoden toepassen om de cumulatieve effecten van oestrogene stoffen in oppervlaktewateren te beoordelen over een periode van ten minste twee jaar. Dit zal het mogelijk maken de effectgerichte resultaten te vergelijken met de resultaten die zijn verkregen met behulp van de conventionele methoden voor de monitoring van de drie oestrogene stoffen die zijn opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 2008/105/EG. Die vergelijking zal worden gebruikt om te beoordelen of effectgerichte monitoringmethoden als betrouwbare screeningmethoden kunnen worden gebruikt. Het gebruik van dergelijke screeningsmethoden zou als voordeel hebben dat de effecten van alle oestrogene stoffen met vergelijkbare effecten kunnen worden bestreken, en niet alleen die welke zijn opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 2008/105/EG. De definitie van milieukwaliteitsnormen in Richtlijn 2000/60/EG moet worden gewijzigd om ervoor te zorgen dat hieronder in de toekomst ook triggerwaarden kunnen vallen die zouden kunnen worden vastgesteld om de resultaten van effectgerichte monitoring te beoordelen.

(12) In de evaluatie van de waterwetgeving van de Unie 58 (de “evaluatie”) werd geconcludeerd dat het proces voor het vaststellen en in een lijst opnemen van verontreinigende stoffen die van invloed zijn op oppervlakte- en grondwater en voor het vaststellen of herzien van kwaliteitsnormen voor die stoffen in het licht van nieuwe wetenschappelijke kennis, kan worden versneld. Indien die taken door de Commissie zouden worden uitgevoerd, in plaats van in het kader van de gewone wetgevingsprocedure waarin momenteel is voorzien in de artikelen 16 en 17 van Richtlijn 2000/60/EG en in artikel 10 van Richtlijn 2006/118/EG, zou de werking van de aandachtstoffenlijstmechanismen voor oppervlakte- en grondwater, met name wat betreft het tijdschema en de volgorde van opneming in de lijst, monitoring en beoordeling van de resultaten, kunnen worden verbeterd, zouden de verbanden tussen het aandachtstoffenlijstmechanisme en de toetsingen van de lijsten van verontreinigende stoffen kunnen worden versterkt, en zou er bij wijzigingen van de lijsten van verontreinigende stoffen sneller rekening kunnen worden gehouden met de wetenschappelijke vooruitgang. Daarom, en gezien de noodzaak om de lijsten van verontreinigende stoffen en de bijbehorende milieukwaliteitsnormen onverwijld te wijzigen in het licht van nieuwe wetenschappelijke en technische kennis, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen om bijlage I bij Richtlijn 2008/105/EG te wijzigen met betrekking tot de lijst van prioritaire stoffen en overeenkomstige milieukwaliteitsnormen in deel A van die bijlage en om bijlage I bij Richtlijn 2006/118/EG te wijzigen met betrekking tot de lijst van grondwaterverontreinigende stoffen en kwaliteitsnormen in die bijlage. In dit verband moet de Commissie rekening houden met de resultaten van de monitoring van stoffen op de aandachtstoffenlijsten voor oppervlakte- en grondwater. Bijgevolg moeten de artikelen 16 en 17 van Richtlijn 2000/60/EG en bijlage X bij die richtlijn, alsook artikel 10 van Richtlijn 2006/118/EG worden geschrapt.

(13) In de evaluatie werd ook geconcludeerd dat er te grote verschillen tussen de lidstaten bestaan wat betreft de kwaliteitsnormen en drempelwaarden die op nationaal niveau zijn vastgesteld voor respectievelijk stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen en grondwaterverontreinigende stoffen. Tot dusver moesten stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen die niet zijn aangemerkt als prioritaire stoffen op grond van Richtlijn 2000/60/EG aan nationale milieukwaliteitsnormen voldoen en zijn zij als fysisch-chemische kwaliteitselementen in aanmerking genomen ter ondersteuning van de beoordeling van de ecologische toestand van oppervlaktewateren. Voor grondwater hebben de lidstaten ook hun eigen drempelwaarden kunnen vaststellen, zelfs voor door de mens vervaardigde synthetische stoffen. Deze flexibiliteit heeft geresulteerd in suboptimale resultaten wat betreft de vergelijkbaarheid van de toestand van waterlichamen tussen de lidstaten, en op het gebied van milieubescherming. Daarom moet worden voorzien in een procedure die het mogelijk maakt op het niveau van de Unie overeenstemming te bereiken over milieukwaliteitsnormen en drempelwaarden die voor die stoffen moeten worden toegepast indien deze worden aangemerkt als stoffen die op nationaal niveau aanleiding geven tot bezorgdheid, en moeten registers van de toepasselijke milieukwaliteitsnormen en drempelwaarden worden opgezet.

(14) Bovendien zorgt de opneming van stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen in de definitie van de chemische toestand van oppervlaktewateren voor een meer gecoördineerde, coherente en transparante aanpak wat betreft de monitoring en beoordeling van de chemische toestand van oppervlaktewaterlichamen en de daarmee samenhangende informatie aan het publiek. Ook biedt dit meer mogelijkheden voor een meer gerichte aanpak bij het vaststellen en uitvoeren van maatregelen om alle “chemische” kwesties op een meer holistische, doeltreffende en efficiënte manier aan te pakken. Derhalve moeten de definities “ecologische toestand” en “chemische toestand” worden gewijzigd en moet het toepassingsgebied van “chemische toestand” worden uitgebreid tot de stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen, die tot dusver onderdeel vormden van de definitie “ecologische toestand” in bijlage V bij Richtlijn 2000/60/EG. Bijgevolg moeten het concept milieukwaliteitsnormen voor stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen en de daarmee verband houdende procedures worden opgenomen in Richtlijn 2008/105/EG.

(15) Om een geharmoniseerde aanpak en een gelijk speelveld in de Unie te garanderen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen om deel B van bijlage II bij Richtlijn 2006/118/EG te wijzigen door de lijst van verontreinigende stoffen waarvoor de lidstaten moeten overwegen nationale drempelwaarden vast te stellen, aan te passen.

(16) Gezien de noodzaak om zich snel aan te passen aan de wetenschappelijke en technische kennis en een geharmoniseerde aanpak en een gelijk speelveld in de Unie met betrekking tot stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen te waarborgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen om bijlage II bij Richtlijn 2008/105/EG aan te passen met betrekking tot de lijst van categorieën verontreinigende stoffen in deel A van die bijlage en om deel C van bijlage II met betrekking tot de geharmoniseerde milieukwaliteitsnormen voor stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen of groepen daarvan aan te passen. Die geharmoniseerde milieukwaliteitsnormen moeten door de lidstaten worden toegepast bij de beoordeling van de toestand van hun oppervlaktewaterlichamen wanneer is vastgesteld dat die verontreinigende stoffen een risico vormen.

(17) Bij de toetsing van de lijst van prioritaire stoffen in deel A van bijlage I bij Richtlijn 2008/105/EG is geconcludeerd dat verscheidene prioritaire stoffen niet langer in de hele Unie aanleiding geven tot bezorgdheid en daarom niet langer in deel A van bijlage I bij die richtlijn moeten worden vermeld. Die stoffen moeten daarom als stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen worden beschouwd en in deel C van bijlage II bij Richtlijn 2008/105/EG worden opgenomen, samen met hun overeenkomstige milieukwaliteitsnormen. Aangezien die verontreinigende stoffen niet langer als zorgwekkend voor de hele Unie worden beschouwd, hoeven de milieukwaliteitsnormen alleen te worden toegepast wanneer die verontreinigende stoffen nog steeds op nationaal, regionaal of lokaal niveau aanleiding zouden kunnen geven tot bezorgdheid.

(18) Om een gelijk speelveld te waarborgen en het mogelijk te maken de toestand van waterlichamen tussen de lidstaten te vergelijken, moeten de nationale drempelwaarden voor bepaalde grondwaterverontreinigende stoffen worden geharmoniseerd. Daarom moet als nieuw deel D van bijlage II bij Richtlijn 2006/118/EG een register van geharmoniseerde drempelwaarden voor grondwaterverontreinigende stoffen die op nationaal, regionaal of lokaal niveau aanleiding geven tot bezorgdheid worden ingevoerd. De geharmoniseerde drempels in dat register moeten alleen worden toegepast in de lidstaten waar de verontreinigende stoffen waarop die drempelwaarden van toepassing zijn van invloed zijn op de grondwatertoestand. Voor de som van de twee synthetische verontreinigende stoffen trichloorethyleen en tetrachloorethyleen moeten de nationale drempelwaarden worden geharmoniseerd, aangezien niet alle lidstaten waar de verontreinigende stoffen relevant zijn een drempelwaarde hanteren voor de som van deze verontreinigende stoffen en de vastgestelde nationale drempelwaarden niet allemaal dezelfde zijn. De geharmoniseerde drempelwaarde moet in overeenstemming zijn met de parameterwaarde die krachtens Richtlijn (EU) 2020/2184 is vastgesteld voor de som van die verontreinigende stoffen in drinkwater.

(19) Om een geharmoniseerde aanpak en een gelijk speelveld in de Unie te garanderen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen om deel D van bijlage II bij Richtlijn 2006/118/EG te wijzigen om het register van geharmoniseerde drempelwaarden voor de vermelde verontreinigende stoffen en de geharmoniseerde drempelwaarden aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang.

(20) Alle bepalingen van Richtlijn 2006/118/EG met betrekking tot de beoordeling van de chemische toestand van grondwater moeten worden aangepast aan de invoering van de derde categorie geharmoniseerde drempelwaarden in deel D van bijlage II bij die richtlijn, naast de kwaliteitsnormen in bijlage I bij die richtlijn en de nationale drempelwaarden die zijn vastgesteld overeenkomstig de in deel A van bijlage II bij die richtlijn beschreven methode.

(21) Om doeltreffende en coherente besluitvorming te waarborgen en synergieën tot stand te brengen met de werkzaamheden in het kader van andere wetgeving van de Unie inzake chemische stoffen, moet aan het Europees Agentschap voor chemische stoffen (“ECHA”) een permanente en duidelijk afgebakende rol worden toegekend bij de prioriteitstelling voor de stoffen die moeten worden opgenomen in de aandachtstoffenlijsten en in de lijsten van stoffen in de bijlagen I en II bij Richtlijn 2008/105/EG en de bijlagen I en II bij Richtlijn 2006/118/EG, en bij de vaststelling van passende wetenschappelijk onderbouwde kwaliteitsnormen. Het Comité risicobeoordeling (RAC) en het Comité sociaaleconomische analyse (SEAC) van het ECHA moeten de uitvoering van bepaalde aan het ECHA opgedragen taken vergemakkelijken door adviezen te verstrekken. Het ECHA moet ook zorgen voor een betere coördinatie tussen de verschillende onderdelen van het milieurecht door middel van meer transparantie met betrekking tot de verontreinigende stoffen die op een aandachtstoffenlijst staan of de ontwikkeling van Uniebrede of nationale milieukwaliteitsnormen of drempelwaarden, door relevante wetenschappelijke verslagen openbaar te maken.

(22) In de evaluatie werd geconcludeerd dat frequentere en beter gestroomlijnde elektronische verslaglegging nodig is om een betere uitvoering en handhaving van de waterwetgeving van de Unie te bevorderen. Gezien zijn taak om ook de toestand van de verontreiniging, zoals beschreven in het actieplan om alle verontreiniging tot nul terug te dringen, regelmatiger te monitoren, moet het Europees Milieuagentschap (EEA) deze frequentere en beter gestroomlijnde verslaglegging door de lidstaten vergemakkelijken. Het is belangrijk dat milieu-informatie over de toestand van oppervlaktewater en grondwater in de Unie tijdig ter beschikking van het publiek en de Commissie wordt gesteld. De lidstaten moeten daarom worden verplicht de in het kader van Richtlijn 2000/60/EG verzamelde monitoringgegevens ter beschikking te stellen van de Commissie en het EEA, waarbij gebruik wordt gemaakt van geautomatiseerde mechanismen voor verslaglegging en gegevensverstrekking op basis van application programming interfaces (API’s), of gelijkwaardige mechanismen. De administratieve last zal naar verwachting beperkt zijn voor zover de lidstaten al verplicht zijn om thematische categorieën ruimtelijke gegevens openbaar te maken binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad 59 en van Richtlijn (EU) 2019/1024 van het Europees Parlement en de Raad 60 . Die thematische categorieën ruimtelijke gegevens omvatten de locatie en de werking van milieubewakingsvoorzieningen, de daarmee verband houdende metingen van emissies en de staat van de milieucompartimenten.

(23) Een betere integratie van de gegevensstromen die aan het EEA worden gerapporteerd in het kader van de waterwetgeving van de Unie, en met name van de inventarissen van emissies zoals vereist bij Richtlijn 2008/105/EG, met de gegevensstromen die overeenkomstig Richtlijn 2010/75/EU en Verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad 61 op het portaal voor industriële emissies worden gerapporteerd, zal de rapportage van de inventarissen overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2008/105/EG eenvoudiger en efficiënter maken. Tegelijkertijd zullen de administratieve last en de werkdruk op piekmomenten bij de voorbereiding van de stroomgebiedbeheerplannen worden verminderd. In combinatie met de afschaffing van de tussentijdse verslaglegging over de voortgang van maatregelenprogramma’s, die niet doeltreffend is gebleken, zal deze vereenvoudigde verslaglegging de lidstaten in staat stellen zich meer te richten op het rapporteren van emissies die niet onder de wetgeving inzake industriële emissies vallen, maar wel onder de rapportage van emissies uit hoofde van artikel 5 van Richtlijn 2008/105/EG.

(24) Het Verdrag van Lissabon maakt een onderscheid tussen aan de Commissie overgedragen bevoegdheden om niet-wetgevingshandelingen van algemene strekking vast te stellen ter aanvulling of wijziging van bepaalde niet-essentiële onderdelen van een wetgevingshandeling (gedelegeerde handelingen), en aan de Commissie overgedragen bevoegdheden om handelingen vast te stellen teneinde eenvormige voorwaarden ter uitvoering van juridisch bindende handelingen van de Unie te waarborgen (uitvoeringshandelingen). De Richtlijnen 2000/60/EG en 2006/118/EG moeten worden afgestemd op het bij het Verdrag van Lissabon ingevoerde rechtskader.

(25) De bevoegdheden in artikel 20, lid 1, eerste alinea, van Richtlijn 2000/60/EG en in punt 1.4.1, ix), van bijlage V bij die richtlijn, die voorzien in het gebruik van de regelgevingsprocedure met toetsing, voldoen aan de criteria van artikel 290, lid 1, VWEU, aangezien zij betrekking hebben op aanpassingen van de bijlagen bij die richtlijn en de vaststelling van regels ter aanvulling ervan. Zij moeten daarom worden omgezet in bevoegdheden voor de Commissie om gedelegeerde handelingen vast te stellen.

(26) De bevoegdheid in artikel 8 van Richtlijn 2006/118/EG, die voorziet in het gebruik van de regelgevingsprocedure met toetsing, voldoet aan de criteria van artikel 290, lid 1, VWEU, aangezien het aanpassingen van de bijlagen bij die richtlijn betreft. Zij moet daarom worden omgezet in een bevoegdheid voor de Commissie om gedelegeerde handelingen vast te stellen.

(27) Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij het opstellen van gedelegeerde handelingen en bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(28) De bevoegdheidsverlening in artikel 8, lid 3, van Richtlijn 2000/60/EG, die voorziet in het gebruik van de regelgevingsprocedure met toetsing, voldoet aan de criteria van artikel 290, lid 2, VWEU, aangezien het gaat om de vaststelling van technische specificaties en gestandaardiseerde methoden voor de analyse en monitoring van de watertoestand en derhalve wordt gestreefd naar uniforme voorwaarden voor de geharmoniseerde uitvoering van die richtlijn. Zij moet daarom worden omgezet in een bevoegdheidsverlening op grond waarvan de Commissie uitvoeringshandelingen kan vaststellen. Om de vergelijkbaarheid van gegevens te waarborgen, moet de bevoegdheidsverlening ook worden uitgebreid tot de vaststelling van opmaakvoorschriften voor de rapportage van monitoring- en toestandgegevens overeenkomstig artikel 8, lid 4. De aan de Commissie toegekende bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad 62 .

(29) Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Richtlijn 2000/60/EG te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om technische opmaakvoorschriften vast te stellen voor de rapportage van monitoringgegevens en gegevens over de watertoestand overeenkomstig artikel 8, lid 3, van Richtlijn 2000/60/EG. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.

(30) Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Richtlijn 2008/105/EG te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om gestandaardiseerde opmaakvoorschriften vast te stellen voor de rapportage aan het EEA van puntbronemissies die niet onder Verordening (EU) …/… van het Europees Parlement en de Raad 63 + vallen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.

(31) Er moet rekening worden gehouden met de wetenschappelijke en technische vooruitgang op het gebied van monitoring van de toestand van waterlichamen overeenkomstig de monitoringvoorschriften van bijlage V bij Richtlijn 2000/60/EG. Daarom moet het de lidstaten worden toegestaan gebruik te maken van de gegevens en diensten van teledetectietechnologieën, aardobservatie (Copernicusdiensten), sensoren en apparaten ter plaatse of gegevens van burgerwetenschap, door gebruik te maken van de mogelijkheden die artificiële intelligentie en geavanceerde analyse en verwerking van gegevens bieden.

(32) Gezien de steeds vaker voorkomende onvoorziene weersomstandigheden, met name extreme overstromingen en langdurige droogten, en het toenemende aantal aanzienlijke verontreinigingsincidenten die grensoverschrijdende onopzettelijk veroorzaakte verontreiniging tot gevolg hebben of verergeren, moeten de lidstaten worden verplicht ervoor te zorgen dat onmiddellijk informatie over dergelijke incidenten wordt verstrekt aan andere potentieel getroffen lidstaten, en doeltreffend samen te werken met de potentieel getroffen lidstaten om de gevolgen van het voorval of incident te beperken. Ook moet de samenwerking tussen de lidstaten worden versterkt en moeten de procedures voor grensoverschrijdende samenwerking worden gestroomlijnd in geval van problemen van meer structurele aard, d.w.z. grensoverschrijdende, opzettelijk veroorzaakte en langetermijnproblemen die niet op het niveau van de lidstaten kunnen worden geregeld, overeenkomstig artikel 12 van Richtlijn 2000/60/EG. Indien Europese bijstand nodig is, kunnen de bevoegde nationale autoriteiten verzoeken om bijstand indienen bij het Coördinatiecentrum voor respons in noodsituaties van de Commissie, dat eventueel aangeboden bijstand en de inzet ervan via het Uniemechanisme voor civiele bescherming zal coördineren, overeenkomstig artikel 15 van Besluit 1313/2013 van het Europees Parlement en de Raad 64 .

(33) Richtlijnen 2000/60/EG, 2006/118/EG en 2008/105/EG moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(34) Aangezien de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk een hoog niveau van milieubescherming en een verbetering van de milieukwaliteit van het zoet water in Europa te garanderen, niet voldoende door de lidstaten alleen kunnen worden verwezenlijkt maar, vanwege het grensoverschrijdende karakter van waterverontreiniging, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,