Overwegingen bij COM(2022)695 - Rechterlijke bevoegdheid, toepasselijke recht, erkenning van beslissingen en aanvaarding authentieke akten inzake afstamming en introductie van Europese akte van afstamming

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) De Europese Unie heeft zich tot doel gesteld om met volledige eerbiediging van de grondrechten een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht tot stand te brengen en in stand te houden, waarin het vrije verkeer van personen en toegang tot de rechter gewaarborgd zijn. Met het oog op de geleidelijke totstandbrenging van een dergelijke ruimte moet de Unie maatregelen nemen om te zorgen voor de wederzijdse erkenning tussen de lidstaten van rechterlijke beslissingen en beslissingen in buitengerechtelijke zaken op het gebied van burgerlijk recht en voor de verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende collisieregels en regels inzake rechterlijke bevoegdheid in burgerlijke zaken.

(2) Deze verordening betreft de erkenning in een lidstaat van de afstamming van een kind zoals die in een andere lidstaat is vastgesteld. De verordening heeft als doel de grondrechten en andere rechten van kinderen inzake hun afstamming in grensoverschrijdende situaties te beschermen, met inbegrip van hun recht op een identiteit 31 , hun recht om niet te worden gediscrimineerd 32 en hun recht op eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven 33 , waarbij de belangen van het kind voorop staan 34 . Deze verordening heeft ook tot doel rechtszekerheid en voorspelbaarheid te bieden en de proceskosten en de lasten voor gezinnen, nationale gerechten en andere bevoegde autoriteiten in verband met procedures voor de erkenning van de afstamming in een andere lidstaat te verminderen. Om deze doelen te bereiken, moet deze verordening de lidstaten ertoe verplichten de afstamming van een kind die in een andere lidstaat is vastgesteld, voor alle doeleinden te erkennen.

(3) De artikelen 21, 45, 49 en 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) verlenen de burgers van de Unie het recht om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven. Zij houden het recht van de burgers van de Unie in om niet met belemmeringen te worden geconfronteerd en het recht op gelijke behandeling als eigen onderdanen bij de uitoefening van het recht van vrij verkeer, ook wat betreft bepaalde sociale voordelen, in de zin van elk voordeel dat de mobiliteit kan vergemakkelijken 35 . Dit recht geldt ook voor familieleden van burgers van de Unie zoals gedefinieerd in Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad 36 op het gebied van studiebeurzen, toelating tot onderwijs, verlaging van de kosten van openbaar vervoer voor grote gezinnen, lagere studententarieven voor openbaar vervoer en lagere entreeprijzen voor musea 37 . De door de verdragsbepalingen inzake het vrije verkeer geboden bescherming omvat ook het recht om een in een lidstaat rechtmatig toegekende naam in andere lidstaten te laten erkennen 38 .

(4) Het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: “Hof van Justitie” genoemd) heeft geoordeeld dat een lidstaat verplicht is een ouder-kindrelatie te erkennen teneinde een kind in staat te stellen om met elke ouder het door artikel 21, lid 1, VWEU gewaarborgde recht om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, zonder belemmeringen uit te oefenen en om alle rechten uit te oefenen die het kind aan het Unierecht ontleent 39 . De rechtspraak van het Hof van Justitie verplicht de lidstaten echter niet om de ouder-kindrelatie tussen het kind en de in de door de autoriteiten van een andere lidstaat opgestelde geboorteakte als de ouders van het kind vermelde personen te erkennen voor andere doeleinden dan de uitoefening van de rechten die het kind aan het Unierecht ontleent.

(5) Volgens de Verdragen berust de bevoegdheid om materiële regels inzake familierecht vast te stellen, zoals regels inzake de definitie van “gezin” en regels inzake de vaststelling van de afstamming van een kind, bij de lidstaten. Op grond van artikel 81, lid 3, VWEU kan de Unie echter maatregelen betreffende het familierecht met grensoverschrijdende gevolgen vaststellen, met name regels betreffende de internationale bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning van de afstamming.

(6) In overeenstemming met de bevoegdheid van de Unie om maatregelen betreffende het familierecht met grensoverschrijdende gevolgen vast te stellen, werd de Commissie in “Het programma van Stockholm – Een open en veilig Europa ten dienste en ter bescherming van de burger” 40 van de Europese Raad uit 2010 verzocht de problemen te onderzoeken in verband met de akten van de burgerlijke stand en de toegang tot de registers van die akten en om in het licht van haar bevindingen passende voorstellen in te dienen en na te gaan of de wederzijdse erkenning van de effecten van akten van de burgerlijke stand misschien op bepaalde gebieden wenselijk zou kunnen zijn. Het actieplan van de Commissie ter uitvoering van het programma van Stockholm 41 voorzag in een wetgevingsvoorstel om de formaliteiten voor de legalisatie van documenten tussen de lidstaten af te schaffen en in een wetgevingsvoorstel betreffende de wederzijdse erkenning van de effecten van bepaalde akten van de burgerlijke stand, bijvoorbeeld betreffende geboorte, afstamming en adoptie.

(7) In 2010 publiceerde de Commissie een groenboek getiteld “Minder administratieve formaliteiten voor burgers: de bevordering van het vrije verkeer van openbare documenten en de erkenning van de gevolgen van akten van de burgerlijke stand”, waarmee zij een brede raadpleging begon over aangelegenheden inzake het vrije verkeer van openbare documenten en de erkenning van de gevolgen van akten van de burgerlijke stand. Zij overwoog onder meer de mogelijkheid om een Europese akte van de burgerlijke stand in te voeren die de grensoverschrijdende erkenning van de burgerlijke staat in de Unie zou vergemakkelijken. De raadpleging had als doel bijdragen te verzamelen van belanghebbenden en van het grote publiek om een beleid van de Unie op deze terreinen en de daarbij horende wetgevingsvoorstellen uit te kunnen werken. In 2016 heeft de Uniewetgever Verordening (EU) 2016/1191 aangenomen ter bevordering van het vrije verkeer van burgers door vereenvoudiging van de vereisten voor het overleggen van bepaalde openbare documenten in de Europese Unie 42 , waaronder documenten op het gebied van geboorte, afstamming en adoptie.

(8) Hoewel de Unie bevoegd is maatregelen betreffende het familierecht met grensoverschrijdende gevolgen vast te stellen, zoals regels inzake de internationale bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning van de afstamming tussen de lidstaten, heeft de Unie tot op heden op deze gebieden geen bepalingen over de afstamming vastgesteld. De bepalingen van de lidstaten die thans op deze gebieden van toepassing zijn, verschillen van elkaar.

(9) Op het niveau van de Unie hebben een aantal Unie-instrumenten betrekking op bepaalde rechten van kinderen in grensoverschrijdende situaties, met name Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad 43 , Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad 44 en Verordening (EU) 2019/1111 van de Raad 45 . Deze verordeningen bevatten echter geen bepalingen over de vaststelling of de erkenning van de afstamming. Verordening (EU) 2016/1191 van het Europees Parlement en de Raad 46 strekt zich weliswaar uit tot openbare documenten betreffende geboorte, afstamming en adoptie, maar deze verordening heeft betrekking op de authenticiteit en de taal van dergelijke documenten en niet op de erkenning van de inhoud of de gevolgen ervan in een andere lidstaat.

(10) Als gevolg van het ontbreken van gemeenschappelijke bepalingen van de Unie inzake internationale bevoegdheid en toepasselijk recht voor de vaststelling van de afstamming in grensoverschrijdende situaties en inzake de erkenning van de afstamming tussen lidstaten, kunnen gezinnen moeilijkheden ondervinden om de afstamming van hun kinderen binnen de Unie voor alle doeleinden te laten erkennen, onder meer wanneer zij naar een andere lidstaat verhuizen of naar hun lidstaat van herkomst terugkeren.

(11) Kinderen ontlenen een aantal rechten aan hun afstamming, waaronder het recht op een identiteit, een naam en een nationaliteit (indien het ius sanguinis van toepassing is), het recht op gezagsuitoefening en bezoek door hun ouders, het recht op levensonderhoud, erfrechten en het recht op wettelijke vertegenwoordiging door hun ouders. Wanneer de in een lidstaat vastgestelde afstamming in een andere lidstaat niet wordt erkend, kan dat ernstige negatieve gevolgen hebben voor de grondrechten van kinderen en voor de rechten die zij aan het nationale recht ontlenen. Dit kan gezinnen ertoe aanzetten een procedure te beginnen om de afstamming van hun kind in een andere lidstaat te laten erkennen, hoewel dergelijke procedures een onzekere uitkomst hebben en aanzienlijke tijd en kosten met zich meebrengen voor zowel de gezinnen als de rechtsstelsels van de lidstaten. Uiteindelijk kunnen gezinnen ervan worden weerhouden hun recht op vrij verkeer uit te oefenen uit vrees dat de afstamming van hun kind in een andere lidstaat niet zal worden erkend waar het gaat om aan het nationale recht ontleende rechten.

(12) In 2020 kondigde de Commissie maatregelen 47 aan om ervoor te zorgen dat de afstamming die in een lidstaat is vastgesteld in alle andere lidstaten zou worden erkend. Dit initiatief werd opgenomen in de EU-strategie voor gelijkheid van lhbtiq’ers 48 van 2020 en de EU-strategie voor de rechten van het kind van 2021 als een van de belangrijkste acties ter ondersteuning van gelijkheid en de rechten van kinderen 49 . Het Europees Parlement gaf in zijn resolutie van 2021 over lhbtiq-rechten in de EU 50 en in zijn resolutie van 2022 over de bescherming van de rechten van het kind in civielrechtelijke, bestuursrechtelijke en familierechtelijke zaken 51 te kennen ingenomen te zijn met het initiatief van de Commissie.

(13) Deze verordening mag geen afbreuk doen aan de rechten die een kind ontleent aan het Unierecht, met name de rechten die een kind geniet uit hoofde van het Unierecht inzake vrij verkeer, met inbegrip van Richtlijn 2004/38/EG. Zo moeten de lidstaten nu al een ouder-kindrelatie erkennen teneinde kinderen in staat te stellen om met elk van hun beide ouders zonder belemmeringen het recht te kunnen uitoefenen om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven en om alle rechten uit te oefenen die zij aan het Unierecht ontlenen. Deze verordening voorziet niet in aanvullende voorwaarden of vereisten voor de uitoefening van dergelijke rechten.

(14) Uit hoofde van artikel 21 VWEU en het desbetreffende afgeleide recht, zoals uitgelegd door het Hof van Justitie, kan de eerbiediging van de nationale identiteit van een lidstaat uit hoofde van artikel 4, lid 2, VEU en de openbare orde van een lidstaat niet als rechtvaardiging dienen voor de weigering een ouder-kindrelatie tussen kinderen en hun ouders van hetzelfde geslacht te erkennen met het oog op de uitoefening van de rechten die een kind aan het Unierecht ontleent. Bovendien kan de afstamming met het oog op de uitoefening van dergelijke rechten op om het even welke wijze worden aangetoond 52 . Een lidstaat heeft derhalve niet het recht om van een persoon te verlangen dat hij ofwel de verklaringen overlegt waarin deze verordening voorziet, gevoegd bij een rechterlijke beslissing of een authentieke akte betreffende de afstamming, ofwel de bij deze verordening ingevoerde Europese akte van afstamming overlegt, wanneer hij zich, in het kader van de uitoefening van het recht op vrij verkeer, beroept op rechten die een kind aan het Unierecht ontleent. Dit mag een persoon echter niet beletten om in dergelijke gevallen ervoor te kiezen om ook de desbetreffende verklaring of de Europese akte van afstamming over te leggen waarin deze verordening voorziet. Om ervoor te zorgen dat burgers van de Unie en hun familieleden ervan in kennis worden gesteld dat deze verordening geen afbreuk doet aan de rechten die een kind aan het Unierecht ontleent, moeten de aan deze verordening gehechte modelformulieren voor de verklaringen en voor de Europese akte van afstamming, specifiek vermelden dat de desbetreffende verklaring of de Europese akte van afstamming geen afbreuk doet aan de rechten die een kind aan het Unierecht ontleent, met name de rechten die een kind geniet krachtens het Unierecht inzake vrij verkeer, en dat met het oog op de uitoefening van dergelijke rechten de ouder-kindrelatie op om het even welke wijze kan worden aangetoond.

(15) Deze verordening mag geen afbreuk doen aan Verordening (EU) 2016/1191 van het Europees Parlement en de Raad 53 met betrekking tot openbare documenten inzake geboorte, afstamming en adoptie, met name wat betreft de overlegging door burgers van gewaarmerkte afschriften en het gebruik door de autoriteiten van de lidstaten van het Informatiesysteem interne markt (“IMI”) indien zij gegronde twijfel hebben over de authenticiteit van een aan hen voorgelegd openbaar document inzake geboorte, afstamming of adoptie of voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan.

(16) Artikel 2 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de Rechten van het Kind van 20 november 1989 (“VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind”) verplicht de staten die partij bij dat verdrag zijn om de rechten van kinderen te eerbiedigen en te waarborgen zonder discriminatie van welke aard dan ook, en om alle passende maatregelen te nemen om te waarborgen dat het kind wordt beschermd tegen alle vormen van discriminatie of bestraffing op grond van de omstandigheden van de ouders van het kind. Volgens artikel 3 van genoemd verdrag moet bij alle maatregelen die door, onder meer, rechterlijke instanties of bestuurlijke autoriteiten worden genomen, de belangen van het kind de eerste overweging vormen.

(17) Elke verwijzing in deze verordening naar de “belangen van het kind” moet van toepassing zijn op kinderen in de zin van artikel 1 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de Rechten van het Kind van 20 november 1989 (“VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind”), dat wil zeggen kinderen jonger dan 18 jaar, tenzij volgens het op het kind van toepassing zijnde recht de meerderjarigheid eerder wordt bereikt. Elke verwijzing in deze verordening naar de “belangen van het kind” moet worden geïnterpreteerd in de zin van artikel 24 van het Handvest van grondrechten van de Europese Unie (“het Handvest”) en van de artikelen 3 en 12 van het VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind, zoals uitgewerkt in nationaal recht. Elke verwijzing naar de “belangen van het kind” in deze verordening moet worden opgevat als een verwijzing naar de belangen van kinderen ongeacht hun leeftijd.

(18) Artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 4 november 1950 (hierna: “Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens” genoemd) voorziet in het recht op eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven, terwijl artikel 1 van Protocol nr. 12 bij dat verdrag bepaalt dat het genot van elk in de wet neergelegd recht moet worden verzekerd zonder enige discriminatie op welke grond dan ook, zoals geboorte. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft artikel 8 van het verdrag aldus uitgelegd dat alle staten die onder zijn jurisdictie vallen, verplicht zijn om de in het buitenland vastgestelde juridische ouder-kindrelatie tussen een uit een draagmoeder geboren kind en de biologische wensouder te erkennen en om te voorzien in een mechanisme voor de erkenning rechtens van de ouder-kindrelatie met de niet-biologische wensouder (bijvoorbeeld door adoptie van het kind) 54 .

(19) Het Hof van Justitie heeft bevestigd dat de wezenlijke kenmerken van het Unierecht hebben geleid tot een gestructureerd netwerk van beginselen, regels en onderling samenhangende juridische betrekkingen tussen de Unie en haar lidstaten en tussen de lidstaten onderling. Deze juridische constructie berust op de fundamentele premisse dat elke lidstaat met alle andere lidstaten een reeks gemeenschappelijke waarden deelt waarop de Unie berust, zoals uiteengezet in artikel 2 VEU, en dat elke lidstaat erkent dat de andere lidstaten deze waarden met hem delen. Deze premisse impliceert en rechtvaardigt dat de lidstaten er onderling op vertrouwen dat de andere lidstaten deze waarden erkennen.

(20) Overeenkomstig artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) behoren gelijkheid en non-discriminatie tot de waarden waarop de Unie berust en die de lidstaten gemeen hebben. Artikel 21 van het Handvest verbiedt discriminatie op grond van onder meer geboorte. Artikel 3 VEU en artikel 24 van het Handvest voorzien in de bescherming van de rechten van het kind, en artikel 7 van het Handvest voorziet in het recht van eenieder op eerbiediging van zijn privéleven en zijn familie- en gezinsleven.

(21) Overeenkomstig de bepalingen van internationale verdragen en het recht van de Unie moet deze verordening ervoor zorgen dat kinderen in grensoverschrijdende situaties zonder discriminatie hun rechten kunnen genieten en hun rechtspositie behouden. Daartoe, en in het licht van de jurisprudentie van het Hof van Justitie, onder meer inzake wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten, en van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, moet deze verordening van toepassing zijn op de erkenning in een lidstaat van de in een andere lidstaat vastgestelde afstamming, ongeacht de wijze waarop het kind is verwekt of geboren en ongeacht het soort gezin waartoe het kind behoort, ook in geval van binnenlandse adoptie. Onder voorbehoud van de toepassing van de regels inzake het toepasselijke recht van deze verordening moet deze verordening derhalve betrekking hebben op de erkenning in een lidstaat van de in een andere lidstaat vastgestelde afstamming van een kind met ouders van hetzelfde geslacht. Deze verordening moet ook van toepassing zijn op de erkenning in een lidstaat van de afstamming van een kind dat in een andere lidstaat binnenlands is geadopteerd op grond van de regels inzake binnenlandse adoptie in die lidstaat.

(22) Met het oog op de verwezenlijking van haar doelstellingen is het noodzakelijk en passend dat deze verordening gemeenschappelijke regels inzake rechterlijke bevoegdheid, toepasselijk recht, erkenning of, al naargelang het geval, aanvaarding van rechterlijke beslissingen en authentieke akten met betrekking tot afstamming, alsmede regels inzake de invoering van een Europese akte van afstamming, samenbrengt in een bindend en rechtstreeks toepasselijk rechtsinstrument van de Unie.

(23) Deze verordening heeft betrekking op “burgerlijke zaken”, met inbegrip van civiele gerechtelijke procedures en de daaruit voortvloeiende beslissingen inzake afstamming, en authentieke akten inzake afstamming. De term “burgerlijke zaken” moet autonoom worden uitgelegd, overeenkomstig de vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie. De term dient te worden beschouwd als een autonoom begrip dat moet worden uitgelegd aan de hand van, in eerste instantie, de doelstellingen en het systeem van deze verordening en, in tweede instantie, de algemene beginselen die in alle nationale rechtsstelsels tezamen worden gevonden. De term “burgerlijke zaken” moet derhalve aldus worden uitgelegd dat hij ook maatregelen kan omvatten die naar het recht van een lidstaat onder het publiekrecht kunnen vallen.

(24) Voor de toepassing van deze verordening kan de afstamming, ook wel filiatie genoemd, biologisch of genetisch zijn of door adoptie of van rechtswege zijn ontstaan. Eveneens voor de toepassing van deze verordening moet afstamming de rechtens vastgestelde ouder-kindrelatie inhouden, en de juridische status omvatten van het zijn van kind van een bepaalde ouder of bepaalde ouders. Deze verordening moet de in een lidstaat vastgestelde afstamming van zowel minderjarigen als volwassenen omvatten, waaronder ook overleden en nog ongeboren kinderen, ongeacht of het bij de ouders gaat om alleenstaande ouders, personen die de facto een paar vormen, echtparen of paren in een relatie die op grond van het op die relatie toepasselijk recht, vergelijkbare gevolgen als een huwelijk heeft, zoals een geregistreerd partnerschap. Deze verordening moet van toepassing zijn ongeacht de nationaliteit van het kind wiens afstamming moet worden vastgesteld en ongeacht de nationaliteit van de ouders van het kind. De term “ouder” in deze verordening moet, al naargelang het geval, worden opgevat als een verwijzing naar de wettelijke ouder, de wensouder, de persoon die beweert ouder te zijn of de persoon ten aanzien waarvan het kind aanspraak maakt op afstamming.

(25) Deze verordening mag niet van toepassing zijn op de vaststelling van de afstamming in een lidstaat in een binnenlandse situatie zonder grensoverschrijdende elementen. Deze verordening mag derhalve geen bepalingen bevatten over de rechterlijke bevoegdheid of het toepasselijke recht inzake de vaststelling van de afstamming in binnenlandse gevallen, zoals de afstamming van een kind na een binnenlandse adoptie in een lidstaat. Om de rechten van het kind, zoals neergelegd in het Handvest, zonder discriminatie in grensoverschrijdende situaties te vrijwaren, moeten de bepalingen van deze verordening betreffende de erkenning of, in voorkomend geval, de aanvaarding van rechterlijke beslissingen en authentieke akten inzake de afstamming, op grond van het beginsel van wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten, zoals bevestigd door het Hof van Justitie, echter ook van toepassing zijn op de erkenning van de afstamming die in een lidstaat is vastgesteld in binnenlandse situaties, zoals het ouderschap dat in een lidstaat is vastgesteld in aansluiting op een binnenlandse adoptie in die lidstaat. De bepalingen van deze verordening betreffende de relevante verklaring en de Europese akte van afstamming moeten derhalve ook van toepassing zijn op de afstamming die in een lidstaat in een binnenlandse situatie is vastgesteld, bijvoorbeeld in aansluiting op een binnenlandse adoptie in een lidstaat.

(26) Voor de toepassing van deze verordening is een binnenlandse adoptie in een lidstaat een adoptie waarbij het kind en de adoptieouder(s) hun gewone verblijfplaats in dezelfde lidstaat hebben en waarbij de adoptie een blijvende ouder-kindrelatie tot stand brengt. Teneinde rekening te houden met de verschillende rechtstradities van de lidstaten, moet deze verordening betrekking hebben op binnenlandse adoptie in een lidstaat wanneer de adoptie leidt tot de beëindiging van de rechtsbetrekking tussen het kind en het gezin van herkomst (volledige adoptie), alsook op binnenlandse adoptie in een lidstaat die niet leidt tot de beëindiging van de rechtsbetrekking tussen het kind en het gezin van herkomst (zwakke adoptie).

(27) Interlandelijke adoptie, waarbij het kind en de adoptieouder (s) hun gewone verblijfplaats in verschillende staten hebben, valt onder het Haags Verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van interlandelijke adoptie van 1993, waarbij alle lidstaten partij zijn. Deze verordening mag niet van toepassing zijn op interlandelijke adoptie, ongeacht of daarbij twee lidstaten dan wel een lidstaat en een derde staat betrokken zijn, en ongeacht of een interlandelijke adoptie onder het Haags Verdrag valt.

(28) Hoewel de vaststelling en de erkenning van de afstamming overeenkomstig deze verordening relevant zijn voor andere gebieden van het burgerlijk recht, moet het toepassingsgebied van deze verordening worden beperkt tot de rechterlijke bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning van beslissingen en de aanvaarding van authentieke akten inzake afstamming. Andere gebieden van het burgerlijk recht die geacht kunnen worden verband te houden met de afstamming, dienen ten behoeve van de duidelijkheid uitdrukkelijk te worden uitgesloten van het toepassingsgebied van deze verordening.

(29) Met name mogen de in deze verordening vervatte regels inzake de rechterlijke bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning van beslissingen en de aanvaarding van authentieke akten niet van toepassing zijn op rechten op levensonderhoud, geregeld bij Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad 55 , erfrechten, geregeld bij Verordening (EG) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad 56 , of zaken betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid, geregeld bij Verordening (EU) 2019/1111 van de Raad 57 . Aangezien de kwestie van de afstamming van een kind echter als een prealabele vraag moet worden beantwoord voordat kwesties in verband met ouderlijke verantwoordelijkheid, levensonderhoud of erfopvolging met betrekking tot het kind worden opgelost, moet deze verordening de toepassing van bovengenoemde Unie-instrumenten op het gebied van familierecht en erfopvolging vergemakkelijken.

(30) Deze verordening mag niet van toepassing zijn op preliminaire kwesties, zoals het bestaan, de geldigheid of de erkenning van een huwelijk of een relatie die volgens het daarop toepasselijke recht vergelijkbare gevolgen heeft, waarop het nationale recht van de lidstaten, met inbegrip van de regels van internationaal privaatrecht van de lidstaten en, in voorkomend geval, de jurisprudentie van het Hof van Justitie inzake vrij verkeer, van toepassing moeten blijven.

(31) De vereisten voor de inschrijving van de afstamming in een register moeten van het toepassingsgebied van deze verordening worden uitgesloten. Het is derhalve het recht van de lidstaat waar het register wordt gehouden dat dient te bepalen onder welke wettelijke voorwaarden en op welke wijze de registratie moet plaatsvinden, en welke autoriteiten moeten nagaan of aan alle voorwaarden is voldaan en of de aangeboden of opgemaakte akten volledig zijn of de noodzakelijke informatie bevatten. Om veelvouden van akten te voorkomen, moeten de akten die door de bevoegde autoriteiten in een andere lidstaat zijn opgemaakt en op grond van deze verordening worden verspreid, door de nationale registrerende autoriteit worden aanvaard. In het bijzonder dient een op grond van deze verordening afgegeven Europese akte van afstamming een geldig document te vormen voor de inschrijving van de afstamming in het register van een lidstaat. Aangezien de procedure voor de afgifte van de Europese akte van afstamming en de inhoud en rechtsgevolgen daarvan in alle lidstaten uniform moeten zijn, zoals bepaald in deze verordening, en de Europese akte van afstamming moet worden afgegeven in overeenstemming met de in deze verordening vastgestelde regels inzake de rechterlijke bevoegdheid en het toepasselijke recht, mogen de bij de registratie betrokken autoriteiten niet voorschrijven dat de Europese akte van afstamming eerst wordt omgezet in een nationaal document inzake afstamming. Dit mag de bij de registratie betrokken autoriteiten niet beletten om de voorwaarden te bevestigen die nodig zijn om de authenticiteit van de Europese akte van afstamming vast te stellen, of om de persoon die om registratie verzoekt te vragen om de aanvullende informatie te verstrekken die vereist is krachtens het recht van de lidstaat waar het register wordt gehouden, mits deze informatie niet reeds in de Europese akte van afstamming is opgenomen. De bevoegde autoriteit kan de persoon die om registratie verzoekt, mededelen hoe de ontbrekende gegevens kunnen worden verstrekt. De gevolgen van de inschrijving van de afstamming in een register (bijvoorbeeld of, al naargelang het nationale recht, door de inschrijving de afstamming wordt vastgesteld of alleen de reeds vastgestelde afstamming kan worden aangetoond) moeten ook van het toepassingsgebied van deze verordening worden uitgesloten en worden bepaald door het recht van de lidstaat waar het register wordt gehouden.

(32) Deze verordening mag niet van toepassing zijn op de erkenning van in een derde land gegeven rechterlijke beslissingen inzake de afstamming, noch op de erkenning of, in voorkomend geval, de aanvaarding van authentieke akten inzake de afstamming die in een derde staat zijn verleden of geregistreerd. Op de erkenning of aanvaarding van dergelijke documenten moet het nationale recht van elke lidstaat van toepassing blijven.

(33) De vaststelling van de afstamming moet bestaan in de vaststelling van rechtswege van de rechtsbetrekking tussen een kind en elke ouder, waarbij het ook kan gaan om de vaststelling van de afstamming naar aanleiding van een vordering waarbij een eerder vastgestelde afstamming wordt betwist. In voorkomend geval moet deze verordening ook van toepassing zijn op de extinctie of de beëindiging van de afstamming.

(34) Ondanks de verschillen tussen de nationale wetgevingen wordt de afstamming doorgaans van rechtswege of door middel van een handeling van een bevoegde autoriteit vastgesteld. Van vaststelling van rechtswege van de afstamming is bijvoorbeeld sprake bij de afstamming door geboorte ten aanzien van de persoon die bevalt en bij de afstamming op grond van een wettelijk vermoeden ten aanzien van de echtgenoot of de geregistreerde partner van de persoon die bevalt. Van vaststelling van de afstamming door middel van een handeling van een bevoegde autoriteit is onder meer sprake in geval van de vaststelling van de afstamming door middel van een rechterlijke beslissing (zoals in geval van adoptie of in procedures waarin de afstamming wordt betwist of daarop aanspraak wordt gemaakt, bijvoorbeeld door het aantonen van bezit van staat), een notariële akte (bijvoorbeeld in geval van adoptie of wanneer het kind nog niet is geboren), een administratieve beslissing (bijvoorbeeld na erkenning van het vaderschap) of registratie. De afstamming wordt doorgaans ingeschreven in het register van de burgerlijke stand of het persoons- of bevolkingsregister. De afstamming kan worden aangetoond aan de hand van het document tot vaststelling van de afstamming (zoals de rechterlijke beslissing, de notariële akte of de administratieve beslissing tot vaststelling van de afstamming). Het bewijs van de afstamming wordt echter meestal geleverd door de inschrijving van de afstamming in het register zelf, door een uittreksel uit het desbetreffende register of door een verklaring met daarin de in het desbetreffende register opgenomen gegevens (zoals een geboorteakte of een akte van afstamming).

(35) De vlotte en correcte werking van een justitiële ruimte op het niveau van de Unie, met respect voor de verschillende rechtsstelsels en -tradities van de lidstaten, is voor de Unie van fundamenteel belang. In dat opzicht moet het wederzijds vertrouwen in elkaars justitiële stelsels nog worden versterkt.

(36) Om de erkenning van rechterlijke beslissingen en authentieke akten inzake afstamming te vergemakkelijken, moeten in deze verordening uniforme bevoegdheidsregels worden vastgesteld voor de vaststelling van afstamming met een grensoverschrijdend element. Deze verordening moet ook het recht verduidelijken van kinderen jonger dan 18 jaar om in de gelegenheid te worden gesteld hun mening te geven in procedures die op hen betrekking hebben.

(37) Deze verordening mag geen invloed hebben op de kwestie welke autoriteiten in elke lidstaat bevoegd zijn om aangelegenheden inzake afstamming te behandelen (bijvoorbeeld gerechten, administratieve instanties, notarissen, griffiers of andere autoriteiten).

(38) Deze verordening dient de verschillende stelsels die in de lidstaten met betrekking tot aangelegenheden inzake afstamming worden toegepast, te eerbiedigen. Wat “authentieke akten” betreft, verlenen de lidstaten autoriteiten, zoals notarissen, administratieve instanties of griffiers, vaak de bevoegdheid om authentieke instrumenten tot vaststelling van de afstamming te verlijden die bindende rechtsgevolgen hebben in de lidstaat waar zij zijn verleden of geregistreerd (“authentieke akten met bindende rechtsgevolgen”), of om authentieke akten te verlijden die geen bindende rechtsgevolgen hebben in de lidstaat waar zij zijn verleden of geregistreerd, maar die wel bewijskracht hebben in die lidstaat (“authentieke akten zonder bindende rechtsgevolgen”). De term “bevoegdheidsverklaring” in deze verordening moet autonoom worden uitgelegd in overeenstemming met de definitie van “authentiek instrument” die horizontaal wordt gehanteerd in Unie-instrumenten en in het licht van de doelstellingen van deze verordening.

(39) Om de belangen van het kind te beschermen moet de rechterlijke bevoegdheid worden bepaald op basis van het criterium van de nabijheid. Bijgevolg moet, waar mogelijk, de bevoegdheid berusten bij de lidstaat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft. Om de toegang van het kind tot de rechter in een lidstaat te vergemakkelijken, moet echter ook alternatieve bevoegdheid worden toegekend aan de lidstaat van nationaliteit van het kind, aan de lidstaat van de gewone verblijfplaats van de wederpartij (bijvoorbeeld de persoon ten aanzien waarvan het kind aanspraak maakt op afstamming), aan de lidstaat van de gewone verblijfplaats van een van de ouders, aan de lidstaat van nationaliteit van een van de ouders of aan de lidstaat van geboorte van het kind.

(40) Overeenkomstig de jurisprudentie van het Hof van Justitie moet de gewone verblijfplaats van het kind worden vastgesteld op basis van een geheel van feitelijke omstandigheden die eigen zijn aan elke zaak. Naast de fysieke aanwezigheid van het kind op het grondgebied van een lidstaat moeten andere factoren worden gekozen aan de hand waarvan kan worden aangetoond dat die aanwezigheid op geen enkele wijze tijdelijk of periodiek is en een zekere mate van integratie van het kind weerspiegelt in een sociale en familiale omgeving die in de praktijk het centrum van diens leven vormt. Tot deze factoren behoren onder meer de duur, de regelmatigheid, de omstandigheden en de redenen van het verblijf van het kind op het grondgebied van de betrokken lidstaat en de nationaliteit van het kind, waarbij de relevantie van de factoren varieert naargelang van de leeftijd van het betrokken kind. Zij omvatten ook de plaats en omstandigheden van het schoolbezoek van het kind, en de familiale en sociale relaties van het kind in de lidstaat. Het voornemen van de ouders om zich met het kind in een bepaalde lidstaat te vestigen, kan ook in aanmerking worden genomen wanneer dat voornemen blijkt uit concrete stappen, zoals de aankoop of huur van een woning in de betrokken lidstaat. Daarentegen is de nationaliteit van de persoon die bevalt of de eerdere woonplaats van deze persoon in de lidstaat van het aangezochte gerecht niet relevant, terwijl het feit dat het kind in die lidstaat is geboren en de nationaliteit van die lidstaat bezit, niet volstaat.

(41) Wanneer in deze verordening wordt verwezen naar nationaliteit als aanknopingspunt voor de bevoegdheid of het toepasselijke recht, is de vraag hoe een kind of een ouder met meerdere nationaliteiten moet worden beschouwd een preliminaire vraag die buiten het toepassingsgebied van deze verordening valt en aan het nationale recht, met inbegrip van, in voorkomend geval, internationale verdragen, moet worden overgelaten, met volledige inachtneming van de algemene beginselen van de Unie. Voor de toepassing van deze verordening kan een kind of een ouder met meerdere nationaliteiten het gerecht of het recht kiezen van een van de lidstaten waarvan hij of zij de nationaliteit bezit op het tijdstip waarop de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt of waarop de afstamming wordt vastgesteld.

(42) Indien de bevoegdheid niet kan worden vastgesteld op basis van de algemene alternatieve bevoegdheidsgronden, dienen de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zich bevindt, bevoegd te zijn. Deze regel op basis van aanwezigheid moet met name de gerechten van een lidstaat in staat stellen bevoegdheid uit te oefenen ten aanzien van kinderen uit derde landen, met inbegrip van personen die om internationale bescherming verzoeken of die bescherming genieten, zoals vluchtelingenkinderen en kinderen die internationaal ontheemd zijn geraakt als gevolg van onlusten in de staat waar zij hun gewone verblijfplaats hebben.

(43) Indien geen enkel gerecht van een lidstaat op grond van deze verordening bevoegd is, dient de bevoegdheid in elke lidstaat te worden bepaald aan de hand van het recht van die lidstaat, met inbegrip van de internationale instrumenten die in die lidstaat van kracht zijn.

(44) Om een oplossing te bieden voor gevallen van rechtsweigering moet deze verordening ook voorzien in een forum necessitatis zodat een gerecht van een lidstaat, bij wijze van uitzondering, kennis mag nemen van een zaak op het gebied van afstamming die nauw verbonden is met een derde staat. Het bestaan van een dergelijke uitzondering kan worden verondersteld als een procedure in de betrokken derde staat onmogelijk blijkt, bijvoorbeeld vanwege een burgeroorlog, of als van een kind of een andere betrokken partij redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat het, respectievelijk zij, in die staat een procedure aanhangig maakt of voert. Bevoegdheid op grond van forum necessitatis kan evenwel alleen worden uitgeoefend als het geschil voldoende nauw verbonden is met de lidstaat van het aangezochte gerecht.

(45) Uit een oogpunt van proceseconomie en procedurele efficiëntie mag de verordening, indien de uitkomst van een procedure voor een gerecht van een lidstaat dat geen bevoegdheid heeft op grond van deze verordening, afhangt van het beslechten van een incidentele vordering die binnen het toepassingsgebied van deze verordening valt, de gerechten van die lidstaat er niet van weerhouden over deze vordering te beslissen. Als het onderwerp van de procedures bijvoorbeeld een geschil over een erfenis is waarbij ten behoeve van die procedure de ouder-kindrelatie tussen de erflater en het kind moeten worden vastgesteld, dan moet de lidstaat die bevoegd is voor het geschil over de erfenis derhalve de mogelijkheid hebben over die vordering te beslissen ten behoeve van die procedure, ongeacht of hij op grond van deze verordening bevoegd is voor aangelegenheden inzake afstamming. Een dergelijke beslissing moet in overeenstemming met het bij deze verordening aangewezen toepasselijke recht worden gegeven en mag alleen gevolgen hebben voor de procedure waarvoor zij is gegeven.

(46) Met het oog op een ordelijke rechtspleging moet worden voorkomen dat in verschillende lidstaten onderling onverenigbare rechterlijke beslissingen worden gegeven. Daarom moet deze verordening voorzien in algemene procedureregels die vergelijkbaar zijn met die welke vervat zijn in andere regelgeving van de Unie op het gebied van justitiële samenwerking in burgerlijke zaken.

(47) Een dergelijke procedureregel is de litispendentieregel, die in werking moet treden wanneer dezelfde zaak inzake afstamming voor verschillende gerechten in verschillende lidstaten aanhangig wordt gemaakt. Deze regel moet bepalen welk gerecht de zaak inzake afstamming moet behandelen.

(48) Deze verordening moet definiëren op welk tijdstip een zaak voor de toepassing van deze verordening wordt geacht bij een gerecht aanhangig te zijn gemaakt. Aangezien in de lidstaten twee verschillende systemen bestaan, waarbij het stuk waarmee de procedure wordt ingeleid hetzij eerst aan de wederpartij wordt betekend of medegedeeld, hetzij eerst bij het gerecht wordt neergelegd, moet het volstaan dat de eerste stap krachtens het nationale recht is ondernomen, op voorwaarde dat de verzoeker vervolgens niet heeft nagelaten de eventuele op grond van het nationale recht vereiste stappen te ondernemen opdat de tweede stap zou plaatsvinden.

(49) Overeenkomstig de jurisprudentie van het Hof van Justitie moeten procedures inzake de vaststelling van afstamming op grond van deze verordening, als grondbeginsel, de bij deze procedures betrokken kinderen jonger dan 18 jaar die in staat zijn een eigen mening te vormen, een daadwerkelijke en effectieve mogelijkheid bieden om die mening te uiten, en bij het beoordelen van de belangen van het kind moet voldoende rekening worden gehouden met die mening. Deze verordening moet het echter aan de lidstaten overlaten om in hun nationaal recht en nationale procedures te bepalen door wie en hoe het kind zal worden gehoord. Bovendien mag het horen van een kind, hoewel het een recht van het kind blijft, geen absolute verplichting inhouden, maar moet de noodzaak daartoe worden beoordeeld met inachtneming van de belangen van het kind.

(50) Deze verordening moet rechtszekerheid en voorspelbaarheid bieden door te voorzien in gemeenschappelijke regels inzake het recht dat van toepassing is op de vaststelling van de afstamming in grensoverschrijdende situaties. Dergelijke gemeenschappelijke regels zijn bedoeld om tegenstrijdige beslissingen te voorkomen, al naar gelang de lidstaat waarvan de rechter of andere bevoegde autoriteit de afstamming heeft vastgesteld, en met name om de aanvaarding te bevorderen van authentieke akten die in de lidstaat van herkomst geen bindende rechtsgevolgen maar wel bewijskracht hebben.

(51) In de regel moet het recht dat van toepassing is op de vaststelling van de afstamming in grensoverschrijdende situaties het recht zijn van de staat waar de persoon die bevalt ten tijde van de bevalling haar gewone verblijfplaats heeft. Dit aanknopingspunt moet ervoor zorgen dat het toepasselijke recht in de overgrote meerderheid van de gevallen kan worden bepaald, ook met betrekking tot een pasgeborene, van wie de gewone verblijfplaats wellicht moeilijk vast te stellen is. Het tijdstip van geboorte moet strikt worden uitgelegd, en daarbij moet worden verwezen naar de meest voorkomende situatie, namelijk die waarbij de afstamming bij de geboorte van rechtswege wordt vastgesteld en binnen enkele dagen na de geboorte in het desbetreffende register wordt ingeschreven. Dat recht moet zowel van toepassing zijn op situaties waarin de persoon die bevalt haar gewone verblijfplaats heeft in de staat van geboorte (hetgeen de meest voorkomende situatie zou zijn), als op situaties waarin de persoon die bevalt haar gewone verblijfplaats heeft in een andere staat dan de staat van geboorte (bijvoorbeeld bij geboorte tijdens een reis). Wanneer de afstamming van het kind vóór de geboorte van het kind moet worden vastgesteld, moet naar analogie het recht van de staat waar de persoon die bevalt ten tijde van de bevalling haar gewone verblijfplaats heeft, van toepassing zijn. Om ervoor te zorgen dat het toepasselijke recht in alle omstandigheden kan worden bepaald, moet het recht van de staat van geboorte van het kind van toepassing zijn in de zeldzame gevallen waarin niet kan worden vastgesteld waar de persoon die bevalt ten tijde van de bevalling haar gewone verblijfplaats heeft (bijvoorbeeld wanneer het gaat om een vluchteling of een internationaal ontheemde moeder).

(52) Bij wijze van uitzondering kan, wanneer het toepasselijke recht in de regel leidt tot de vaststelling van de afstamming ten aanzien van slechts één ouder (bijvoorbeeld alleen de genetische ouder van een paar van hetzelfde geslacht), een van de twee subsidiaire wetgevingen, namelijk het recht van de staat waarvan een van de ouders de nationaliteit bezit of het recht van de staat van geboorte van het kind, worden toegepast om de afstamming ten aanzien van de tweede ouder vast te stellen (bijvoorbeeld de niet-genetische ouder in een paar van hetzelfde geslacht). Aangezien in die gevallen zowel de afstamming ten aanzien van de ene ouder als de afstamming ten aanzien van de andere ouder zou worden vastgesteld overeenkomstig een van de bij deze verordening als toepasselijk aangewezen wetgevingen, moet de afstamming ten aanzien van elke ouder, ook indien vastgesteld door de autoriteiten van verschillende lidstaten, overeenkomstig de regels van deze verordening in alle andere lidstaten worden erkend wanneer de afstamming ten aanzien van elke ouder is vastgesteld door de autoriteiten van een lidstaat waarvan de gerechten op grond van deze verordening bevoegd zijn.

(53) Het bij deze verordening aangewezen toepasselijke recht moet ook worden toegepast wanneer het geen recht van een lidstaat is.

(54) Om de rechtszekerheid en de continuïteit van de afstamming te waarborgen, mag, wanneer de afstamming in een lidstaat is vastgesteld overeenkomstig een van de wetgevingen die bij deze verordening als toepasselijk zijn aangewezen, de wijziging van het toepasselijke recht als gevolg van een verandering van de gewone verblijfplaats van de persoon die is bevallen of van de nationaliteit van een van de ouders, geen gevolgen hebben voor de reeds vastgestelde afstamming.

(55) Een belanghebbende kan een eenzijdige rechtshandeling verrichten inzake een vastgestelde of vast te stellen afstamming, bijvoorbeeld de erkenning van het vaderschap of de toestemming van een echtgenoot voor het gebruik van geassisteerde voortplantingstechnologie. Een dergelijke handeling moet formeel geldig zijn indien zij voldoet aan de vormvereisten van het bij deze verordening als toepasselijk aangewezen recht, van het recht van de staat waar de persoon die de handeling verricht zijn gewone verblijfplaats heeft, of van het recht van de staat waar de handeling is verricht.

(56) Met het oog op het algemeen belang moeten de gerechten en andere voor de vaststelling van de afstamming bevoegde autoriteiten van de lidstaten in uitzonderlijke gevallen de mogelijkheid hebben om specifieke bepalingen van buitenlands recht buiten toepassing te laten, indien de toepassing hiervan in een bepaalde zaak kennelijk onverenigbaar zou zijn met de openbare orde van de betrokken lidstaat. Niettemin mogen de gerechten en andere bevoegde autoriteiten de exceptie van openbare orde niet toepassen om het recht van een andere lidstaat buiten toepassing te laten wanneer dat in strijd zou zijn met het Handvest en met name artikel 21, dat discriminatie verbiedt.

(57) Aangezien er staten zijn waar twee of meer rechtsstelsels of reeksen van rechtsregels betreffende de in deze verordening geregelde materie mogelijk naast elkaar bestaan, moet worden bepaald in welke mate deze verordening van toepassing is binnen de verschillende territoriale eenheden van die staten.

(58) Deze verordening moet de regels vastleggen inzake de erkenning van rechterlijke beslissingen en authentieke akten tot vaststelling van de afstamming met bindende rechtsgevolgen die in een andere lidstaat zijn gegeven respectievelijk afgegeven.

(59) Afhankelijk van het nationale recht kan een authentieke akte tot vaststelling van de afstamming met bindende rechtsgevolgen in de lidstaat van herkomst bijvoorbeeld een notariële adoptieakte zijn of een administratieve beslissing tot vaststelling van de afstamming na erkenning van het vaderschap. Daarnaast moet deze verordening de regels vastleggen inzake de aanvaarding van authentieke akten die in de lidstaat van herkomst geen bindende rechtsgevolgen maar wel bewijskracht hebben; Afhankelijk van het nationale recht kan een dergelijke authentieke akte bijvoorbeeld een geboorteakte of een akte inzake afstamming zijn waaruit de in de lidstaat van herkomst vastgestelde afstamming blijkt (ongeacht of de afstamming van rechtswege is vastgesteld of door een besluit van een bevoegde autoriteit, zoals een rechterlijke beslissing, een notariële akte, een administratieve beslissing of registratie).

(60) Wederzijds vertrouwen in de rechtsbedeling in de Unie rechtvaardigt het beginsel dat rechterlijke beslissingen inzake de vaststelling van de afstamming die in een lidstaat zijn gegeven, in alle lidstaten moeten worden erkend, zonder dat daarvoor een erkenningsprocedure nodig is. Met name wanneer de autoriteiten van de aangezochte lidstaat een in een andere lidstaat gegeven rechterlijke beslissing krijgen voorgelegd waarbij de afstamming wordt vastgesteld die niet meer kan worden betwist in de lidstaat van herkomst, moeten zij deze rechterlijke beslissing van rechtswege erkennen zonder dat daartoe enigerlei bijzondere procedure vereist is en moeten zij de akten inzake afstamming in het desbetreffende register dienovereenkomstig aanpassen.

(61) Het moet aan het nationale recht worden gelaten om te bepalen of de gronden voor weigering door een partij of ambtshalve kunnen worden aangevoerd. Indien de erkenning van een beslissing wordt betwist, mag dit eventuele belanghebbenden die zich ten principale op de erkenning van een in een andere lidstaat gegeven rechterlijke beslissing inzake afstamming wensen te beroepen, niet beletten om te verzoeken om een rechterlijke beslissing dat er geen gronden zijn voor weigering van de erkenning van die rechterlijke beslissing. Het moet aan het nationale recht van de lidstaat waar dat verzoek wordt ingediend, worden gelaten om te bepalen wie kan worden beschouwd als een belanghebbende die het recht heeft dat verzoek in te dienen.

(62) De erkenning van in een lidstaat gegeven beslissingen inzake afstamming moet gebaseerd zijn op het beginsel van wederzijds vertrouwen. De gronden voor weigering van de erkenning moeten dus, in het licht van de onderliggende doelstelling van deze verordening, namelijk de bevordering van de erkenning van de afstamming en de doeltreffende bescherming van de rechten van kinderen en de belangen van het kind in grensoverschrijdende situaties, tot het noodzakelijke minimum beperkt blijven.

(63) De erkenning van een rechterlijke beslissing kan slechts worden geweigerd als een of meer van de in deze verordening bepaalde gronden voor weigering van de erkenning aanwezig zijn. De lijst van in deze verordening genoemde gronden voor weigering van de erkenning is uitputtend. Gronden die niet in deze verordening worden vermeld, bijvoorbeeld een schending van de bepaling over aanhangigheid, mogen niet als weigeringsgronden ingeroepen kunnen worden. Een latere rechterlijke beslissing moet altijd in de plaats komen van een eerdere rechterlijke beslissing, voor zover beide beslissingen onverenigbaar zijn.

(64) Wat betreft de mogelijkheid voor kinderen jonger dan 18 jaar om hun mening te uiten, moet het gerecht dat de beslissing heeft gegeven de vrijheid hebben om te beslissen wat de geschikte methode is om het kind te horen. De weigering van erkenning van een rechterlijke beslissing mag niet uitsluitend worden gebaseerd op het enkele feit dat het gerecht dat de beslissing heeft gegeven, een andere methode heeft gebruikt dan die welke een gerecht in de lidstaat van erkenning zou gebruiken.

(65) Authentieke akten met bindende rechtsgevolgen in de lidstaat van herkomst moeten voor de toepassing van de in deze verordening vastgestelde regels inzake erkenning worden gelijkgesteld met “rechterlijke beslissingen”.

(66) Hoewel de verplichting uit hoofde van deze verordening om kinderen jonger dan 18 jaar de mogelijkheid te geven hun mening te uiten, niet van toepassing mag zijn op authentieke akten met bindende rechtsgevolgen, moet aan het recht van kinderen om hun mening te uiten passend belang worden gehecht overeenkomstig artikel 24 van het Handvest en in het licht van artikel 12 van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind, zoals uitgevoerd krachtens nationaal recht en nationale procedures. Het feit dat kinderen niet de mogelijkheid is geboden hun mening te uiten, mag niet automatisch een grond zijn om de erkenning van authentieke akten met bindende rechtsgevolgen te weigeren.

(67) De erkenning in een lidstaat op grond van deze verordening van een in een andere lidstaat gegeven rechterlijke beslissing tot vaststelling van de afstamming, of van een authentieke akte tot vaststelling van de afstamming met bindende rechtsgevolgen die in een andere lidstaat is verleden of geregistreerd, houdt niet in dat het eventuele huwelijk of geregistreerd partnerschap van de ouders van het kind wiens afstamming is of moet worden vastgesteld, wordt erkend.

(68) Om rekening te houden met de verschillende stelsels die in de lidstaten inzake afstamming worden toegepast, moet deze verordening garanderen dat authentieke akten die in de lidstaat van herkomst geen bindende rechtsgevolgen maar wel bewijskracht hebben, in alle lidstaten worden aanvaard. Dergelijke authentieke akten kunnen bewijskracht hebben met betrekking tot de reeds vastgestelde afstamming of andere feiten. Afhankelijk van het nationale recht kunnen authentieke akten die de reeds vastgestelde afstamming aantonen bijvoorbeeld een geboorteakte, een akte inzake afstamming of een uittreksel uit het geboorteregister zijn. Authentieke akten die andere feiten aantonen, kunnen bijvoorbeeld een notariële akte of een administratief document zijn waarin de erkenning van het vaderschap is vastgelegd, een notariële akte of een administratief document waarin de toestemming van een moeder of een kind voor de vaststelling van de afstamming is vastgelegd, een notariële akte of een administratief document waarin de toestemming van een echtgenoot voor het gebruik van geassisteerde voortplantingstechnologie is vastgelegd, of een notariële akte of administratief document waarin het bezit van staat is vastgelegd.

(69) Authentieke akten die in de lidstaat van herkomst geen bindende rechtsgevolgen maar wel bewijskracht hebben, moeten in een andere lidstaat dezelfde bewijskracht hebben als in de lidstaat van herkomst, of de meest vergelijkbare bewijskracht. Bij de vaststelling van de bewijskracht, of de meest vergelijkbare bewijskracht, van een dergelijke authentieke akte in een andere lidstaat moet worden gelet op de aard en de reikwijdte van haar bewijskracht in de lidstaat van herkomst. Het recht van de lidstaat van herkomst bepaalt derhalve welke bewijskracht aan een dergelijke authentieke akte in een andere lidstaat moet worden toegekend.

(70) De “formele geldigheid” van een authentieke akte die in de lidstaat van herkomst geen bindende rechtsgevolgen maar wel bewijskracht heeft, moet een autonoom begrip zijn dat gegevens omvat zoals de authenticiteit van de akte, de vormvereisten, de bevoegdheid van de autoriteit die de akte opmaakt en de procedure volgens welke de akte wordt opgemaakt. Hieronder vallen ook de feitelijke gegevens die door de betrokken autoriteit in de akte zijn vastgesteld. Een partij die de formele geldigheid van een dergelijke authentieke akte wenst te betwisten, moet dit doen voor het bevoegde gerecht van de lidstaat van herkomst van de authentieke akte, volgens het recht van die lidstaat.

(71) De term “rechtshandeling” (bijvoorbeeld erkenning van het vaderschap of de verlening van toestemming) of “rechtsbetrekking” (bijvoorbeeld de afstamming van een kind) die is vastgelegd in een authentieke akte die in de lidstaat van herkomst geen bindende rechtsgevolgen maar wel bewijskracht heeft, moet worden uitgelegd als een materieelrechtelijke verwijzing naar hetgeen in de akte is vastgelegd. Een partij die een in de authentieke akte vastgelegde rechtshandeling of rechtsbetrekking betwist, moet dit doen voor de krachtens deze verordening bevoegde gerechten, die hierover moeten oordelen volgens het bij deze verordening aangewezen op de vaststelling van afstamming toepasselijke recht.

(72) Het gerecht van een lidstaat waarbij een incidentele vordering wordt ingesteld betreffende een rechtshandeling of rechtsbetrekking die is vastgelegd in een authentieke akte zonder bindende rechtsgevolgen maar met bewijskracht in de lidstaat van herkomst, moet bevoegd zijn om van die vordering kennis te nemen.

(73) Indien een authentieke akte die in de lidstaat van herkomst geen bindende rechtsgevolgen maar wel bewijskracht heeft, wordt betwist, mag zij in een andere lidstaat dan de lidstaat van herkomst geen bewijskracht hebben zolang de zaak aanhangig is. Indien de zaak zich beperkt tot een specifiek punt betreffende de in de authentieke akte vastgelegde rechtshandeling of rechtsbetrekking, heeft de betwiste authentieke akte, wat het bestreden punt betreft, in een andere lidstaat dan de lidstaat van herkomst geen bewijskracht zolang de zaak aanhangig is. Een authentieke akte die op een daartoe strekkende vordering ongeldig is verklaard, heeft niet langer bewijskracht.

(74) De autoriteit die in het kader van de toepassing van deze verordening twee onverenigbare authentieke akten voorgelegd krijgt waarbij de afstamming niet met bindende rechtsgevolgen wordt vastgesteld, maar die bewijskracht hebben in hun respectieve lidstaat van herkomst, moet beoordelen of een akte, en in voorkomend geval welke akte, gelet op de omstandigheden van het concrete geval, voorrang heeft. Indien uit de omstandigheden niet blijkt of een dergelijke authentieke akte, dan wel welke akte, in voorkomend geval voorrang heeft, moet de zaak worden beslecht door de krachtens deze verordening bevoegde gerechten of, indien de vraag bij incidentele vordering wordt opgeworpen, door het aangezochte gerecht.

(75) Met het oog op het algemeen belang moeten de gerechten en andere voor de vaststelling van afstamming bevoegde autoriteiten van de lidstaten in uitzonderlijke gevallen de mogelijkheid hebben om de erkenning of, in voorkomend geval, de aanvaarding van een rechterlijke beslissing of authentieke akte inzake in een andere lidstaat vastgestelde afstamming te weigeren, indien in een bepaalde zaak die erkenning of aanvaarding kennelijk onverenigbaar zou zijn met de openbare orde van de betrokken lidstaat. Niettemin mogen de gerechten en andere bevoegde autoriteiten niet de mogelijkheid hebben om de erkenning of, in voorkomend geval, de aanvaarding van een in een andere lidstaat gegeven rechterlijke beslissing of afgegeven authentieke akte te weigeren wanneer dat in strijd zou zijn met het Handvest en met name artikel 21, dat discriminatie verbiedt.

(76) Om de erkenning van de in een lidstaat vastgestelde afstamming snel, soepel en efficiënt te kunnen regelen, moeten kinderen of hun ouder(s) de status van het kind gemakkelijk kunnen aantonen in een andere lidstaat. Om dit te verwezenlijken, moet bij deze verordening worden voorzien in de instelling van een eenvormige akte, de Europese akte van afstamming, die wordt afgegeven om in een andere lidstaat te worden gebruikt. Ten einde het subsidiariteitsbeginsel te eerbiedigen, mag de Europese akte van afstamming niet in de plaats treden van interne documenten met gelijkaardige strekking in de lidstaten.

(77) De autoriteit die de Europese akte van afstamming afgeeft, moet de formaliteiten die vereist zijn voor de registratie van afstamming in de lidstaat waar het register wordt gehouden, in acht nemen. Daartoe moet deze verordening voorzien in uitwisseling van informatie over die formaliteiten tussen de lidstaten.

(78) Het gebruik van de Europese akte van afstamming mag niet verplicht worden gesteld. Dit betekent dat eenieder die gerechtigd is een Europese akte van afstamming aan te vragen, namelijk het kind of een wettelijke vertegenwoordiger, hiertoe niet verplicht mag zijn en vrijelijk de andere instrumenten die hem op grond van deze verordening ter beschikking staan (een rechterlijke beslissing of een authentieke akte) moet kunnen voorleggen bij het verzoek om erkenning in een andere lidstaat. Een persoon of autoriteit die een in een andere lidstaat afgegeven Europese akte van afstamming voorgelegd krijgt, kan evenwel niet verlangen dat in plaats daarvan een rechterlijke beslissing of authentieke akte wordt verstrekt.

(79) De Europese akte van afstamming moet worden afgegeven in de lidstaat waar de afstamming is vastgesteld en waarvan de gerechten krachtens deze verordening bevoegd zijn. Welke autoriteiten bevoegd zijn om de Europese akte van afstamming af te geven, hetzij gerechten hetzij andere autoriteiten die bevoegd zijn op het gebied van afstamming, bijvoorbeeld administratieve instanties, notarissen of griffiers, moet door elke lidstaat in zijn nationale wetgeving worden bepaald. De lidstaten moeten de Commissie de nodige informatie verstrekken betreffende de autoriteiten die krachtens het nationale recht bevoegd zijn om de Europese akte van afstamming af te geven, zodat die informatie kan worden bekendgemaakt.

(80) Hoewel de inhoud en de gevolgen van nationale authentieke akten die de afstamming aantonen (zoals geboorteakten of akten van afstamming) verschillen naargelang van de lidstaat van herkomst, moet de Europese akte van afstamming in alle lidstaten dezelfde inhoud en dezelfde rechtsgevolgen hebben. Zij moet bewijskracht hebben en moet worden geacht nauwkeurig aan te geven welke elementen zijn vastgesteld krachtens het bij deze verordening aangewezen, op de vaststelling van de afstamming toepasselijke recht. De bewijskracht van de Europese akte van afstamming mag zich niet uitstrekken tot elementen die niet door deze verordening geregeld worden, zoals de burgerlijke staat van de ouders van het kind op wiens afstamming het betrekking heeft. De nationale authentieke akte die de afstamming aantoont, wordt weliswaar afgegeven in de taal van de lidstaat van herkomst, maar het aan deze verordening gehechte formulier voor de Europese akte van afstamming is beschikbaar in alle talen van de Unie.

(81) Het gerecht of een andere bevoegde autoriteit moet de Europese akte van afstamming op verzoek afgeven. Het origineel van de Europese akte van afstamming moet bij de autoriteit van afgifte blijven, die een of meer gewaarmerkte afschriften van de Europese akte van afstamming aan de verzoeker of een wettelijke vertegenwoordiger moet afgeven. Aangezien de afstammingsstatus in de overgrote meerderheid van de gevallen stabiel is, mag de geldigheid van de afschriften van de Europese akte van afstamming niet in de tijd worden beperkt, onverminderd de mogelijkheid om de Europese akte van afstamming waar nodig te corrigeren, te wijzigen, op te schorten of in te trekken. Deze verordening moet voorzien in de mogelijkheid van beroep tegen beslissingen van de autoriteit van afgifte, waaronder de beslissing tot weigering van de afgifte van een Europese akte van afstamming. Wanneer een Europese akte van afstamming wordt gecorrigeerd, gewijzigd, geschorst of ingetrokken, stelt de autoriteit van afgifte eenieder die gewaarmerkte afschriften heeft ontvangen daarvan in kennis teneinde onrechtmatig gebruik van een gewaarmerkt afschrift te voorkomen.

(82) Deze verordening moet voorzien in een moderne vorm van toegang tot de rechter, zodat natuurlijke personen of hun wettelijke vertegenwoordigers en gerechten of andere bevoegde autoriteiten van de lidstaten elektronisch kunnen communiceren via het bij Verordening (EU).../... [de digitaliseringsverordening] op het Europees e-justitieportaal ingestelde Europees elektronisch toegangspunt. Er moet worden gezorgd voor samenhang met [de digitaliseringsverordening]. Daarom is het passend dat in deze verordening zo nodig wordt verwezen naar [de digitaliseringsverordening], ook wat betreft de definities van “gedecentraliseerd IT-systeem” en “Europees elektronisch toegangspunt”. Het Europees elektronisch toegangspunt is onderdeel van een gedecentraliseerd IT-systeem. Het gedecentraliseerde IT-systeem moet bestaan uit de back-endsystemen van de lidstaten en interoperabele toegangspunten, met inbegrip van het Europees elektronisch toegangspunt, via welke zij onderling verbonden moeten zijn. De toegangspunten van het gedecentraliseerde IT-systeem moeten gebaseerd zijn op het bij Verordening (EU) 2022/850 ingestelde e-Codex-systeem. Het Europees interoperabiliteitskader biedt het referentieconcept voor interoperabele beleidsuitvoering 58 .

(83) Het Europees elektronisch toegangspunt moet natuurlijke personen of hun wettelijke vertegenwoordigers in staat stellen een aanvraag voor een Europese akte van afstamming in te dienen en die akte elektronisch te ontvangen en te verzenden. Het moet hen ook in staat stellen elektronisch te communiceren met gerechten of andere bevoegde autoriteiten van de lidstaten in het kader van een procedure tot het verkrijgen van een beslissing dat er geen gronden zijn voor weigering van de erkenning van een rechterlijke beslissing of een authentieke akte inzake afstamming, of van een procedure tot weigering van de erkenning van een rechterlijke beslissing of een authentieke akte inzake afstamming. De gerechten of andere bevoegde autoriteiten van de lidstaten mogen alleen via het Europees elektronisch toegangspunt met de burgers communiceren indien de burger vooraf uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven voor het gebruik van dit communicatiemiddel.

(84) Deze verordening mag geen afbreuk doen aan de toepassing van de Verdragen nr. 16, nr. 33 en nr. 34 van de Internationale Commissie voor de Burgerlijke Stand (CIEC) met betrekking tot meertalige uittreksels en geboorteakten tussen lidstaten of tussen een lidstaat en een derde staat.

(85) Teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen wat de instelling van het gedecentraliseerde IT-systeem ten behoeve van de doeleinden van deze verordening betreft, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad 59 .

(86) Om ervoor te zorgen dat de verklaringen, als bedoeld in de hoofdstukken IV en V, en de Europese akte van afstamming, als bedoeld in hoofdstuk VI van deze verordening, up-to-date worden gehouden, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I tot en met V bij deze verordening. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen plaatsvinden in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven 60 . Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangt de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(87) In verband met de internationale verplichtingen van de lidstaten moet de toepassing van de internationale verdragen waarbij een of meer lidstaten op het tijdstip van vaststelling van deze verordening partij zijn, onverlet worden gelaten. Om de regels toegankelijker te maken moet de Commissie aan de hand van de gegevens die de lidstaten haar doorgeven, de lijst van de betrokken verdragen bekendmaken op het Europees e-justitieportaal. De coherentie met de algemene doelstellingen van deze verordening vereist evenwel dat deze verordening tussen de lidstaten voorrang heeft boven de verdragen die exclusief tussen twee of meer lidstaten zijn gesloten en betrekking hebben op aangelegenheden waarop deze verordening van toepassing is.

(88) Artikel 351 van het VWEU is van toepassing op overeenkomsten die lidstaten vóór hun toetreding tot de Unie hebben gesloten met één of meer derde landen.

(89) De Commissie moet de door de lidstaten toegezonden informatie openbaar maken via het Europees e-justitieportaal en up-to-date houden.

(90) Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die in het Handvest zijn erkend. Deze verordening beoogt met name de toepassing te bevorderen van artikel 7 inzake het recht van eenieder op eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven, artikel 21 inzake het verbod op discriminatie, en artikel 24 betreffende de bescherming van de rechten van het kind.

(91) Deze verordening moet worden toegepast in overeenstemming met de gegevensbeschermingswetgeving van de Unie en met inachtneming van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer zoals verankerd in het Handvest. Indien in het kader van deze verordening persoonsgegevens worden verwerkt, moet dit gebeuren in overeenstemming met Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad 61 (de algemene verordening gegevensbescherming, “AVG”), Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad 62 (de EU-verordening gegevensbescherming, “EUVG”) en Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad 63 .

(92) Voor de toepassing van deze verordening moeten de gerechten of andere bevoegde autoriteiten van de lidstaten mogelijk persoonsgegevens verwerken met het oog op de vaststelling van afstamming in grensoverschrijdende situaties en de erkenning van afstamming tussen lidstaten. Dit omvat de verwerking van persoonsgegevens met het oog op de vaststelling van de afstamming in een grensoverschrijdende situatie, de afgifte van verklaringen bij rechterlijke beslissingen of authentieke akten, de afgifte van een Europese akte van afstamming, de overlegging van documenten voor de erkenning van de afstamming, het verkrijgen van een beslissing dat er geen gronden zijn voor weigering van de erkenning van de afstamming, of het verzoek om weigering van de erkenning van de afstamming. De documenten die voor bovengenoemde doeleinden door gerechten of andere bevoegde autoriteiten van de lidstaten worden behandeld, bevatten persoonsgegevens die op grond van deze verordening door gerechten of andere bevoegde autoriteiten van de lidstaten worden verwerkt. De verwerkte persoonsgegevens zullen met name betrekking hebben op kinderen, hun ouders en hun wettelijke vertegenwoordigers. De persoonsgegevens die door gerechten of andere bevoegde autoriteiten van de lidstaten worden behandeld, moeten worden verwerkt in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving inzake gegevensbescherming, met name de AVG. Bovendien kan het nodig zijn dat de Commissie voor de toepassing van deze verordening persoonsgegevens verwerkt in het kader van de elektronische communicatie tussen natuurlijke personen of hun wettelijke vertegenwoordigers en gerechten of andere bevoegde autoriteiten van de lidstaten voor het aanvragen, ontvangen en toezenden van een Europese akte van afstamming, of in het kader van procedures betreffende de erkenning of weigering van de erkenning van de afstamming via het Europees elektronisch toegangspunt in het kader van het gedecentraliseerde IT-systeem. De persoonsgegevens die door de Commissie worden behandeld, moeten worden verwerkt in overeenstemming met de EUVG.

(93) Deze verordening moet de rechtsgrondslag vormen voor de verwerking van persoonsgegevens door gerechten of andere bevoegde autoriteiten van de lidstaten overeenkomstig artikel 6, leden 1 en 3, van de AVG en door de Commissie overeenkomstig artikel 5, leden 1 en 2, van de EUVG. De verwerking van bijzondere categorieën persoonsgegevens in het kader van deze verordening voldoet aan de vereisten van artikel 9, lid 2, van de AVG, aangezien de gegevens zullen worden verwerkt door gerechten die handelen in het kader van hun rechtsbevoegdheid overeenkomstig punt f), of de verwerking noodzakelijk zal zijn om redenen van zwaarwegend algemeen belang op grond van deze verordening, die tot doel heeft de erkenning van rechterlijke beslissingen en authentieke akten inzake afstamming in een andere lidstaat te vergemakkelijken teneinde de bescherming van de grondrechten en andere rechten van kinderen in grensoverschrijdende situaties binnen de Unie te waarborgen, in overeenstemming met punt g). Evenzo voldoet de verwerking van bijzondere categorieën persoonsgegevens in het kader van deze verordening aan de vereisten van artikel 10, lid 2, van de EUVG, aangezien de verwerking van gegevens noodzakelijk zal zijn voor het instellen, uitoefenen of verdedigen van een rechtsvordering overeenkomstig punt f), of de verwerking noodzakelijk zal zijn om redenen van zwaarwegend algemeen belang op grond van deze verordening, in overeenstemming met punt g).

(94) Op grond van deze verordening mogen persoonsgegevens alleen worden verwerkt voor de daarin vervatte specifieke doeleinden, onverminderd verdere verwerking met het oog op archivering in het algemeen belang overeenkomstig artikel 5, lid 1, punt b), en artikel 89 van de AVG, aangezien, zodra de afstamming in een grensoverschrijdende situatie is vastgesteld of erkend, de gerechten of andere bevoegde autoriteiten van de lidstaten mogelijk persoonsgegevens moeten verwerken met het oog op archivering in het algemeen belang. Aangezien deze verordening betrekking heeft op de grensoverschrijdende aspecten van afstamming, die een kwestie van burgerlijke staat is die voor onbepaalde tijd relevant kan blijven, mag deze verordening geen beperkingen bevatten met betrekking tot de opslag van de verwerkte informatie en persoonsgegevens.

(95) Met het oog op de vaststelling van de afstamming in een grensoverschrijdende situatie, de afgifte van verklaringen bij rechterlijke beslissingen of authentieke akten, de afgifte van een Europese akte van afstamming, de overlegging van documenten voor de erkenning van de afstamming, het verkrijgen van een beslissing dat er geen gronden zijn voor weigering van de erkenning van de afstamming, of het verzoek om weigering van erkenning van de afstamming, moeten gerechten of andere bevoegde autoriteiten van de lidstaten die door de lidstaten worden gemachtigd om deze verordening toe te passen, worden beschouwd als verwerkingsverantwoordelijken in de zin van artikel 4, punt 7, van de AVG. Met het oog op het technisch beheer, de ontwikkeling, het onderhoud, de beveiliging en de ondersteuning van het Europees elektronisch toegangspunt, en op de communicatie tussen natuurlijke personen of hun wettelijke vertegenwoordigers en gerechten of andere bevoegde autoriteiten van de lidstaten via het Europees elektronisch toegangspunt en het gedecentraliseerde IT-systeem, moet de Commissie worden beschouwd als verwerkingsverantwoordelijke in de zin van artikel 3, punt 8, van de EUVG. Verwerkingsverantwoordelijken moeten de veiligheid, integriteit, authenticiteit en vertrouwelijkheid van de voor bovengenoemde doeleinden verwerkte gegevens waarborgen.

(96) De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 42 van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad 64 en heeft op [datum] een advies uitgebracht 65 .

(97) [Overeenkomstig de artikel 1, artikel 2, en artikel 4 bis, lid 1, van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het VEU en het VWEU, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt Ierland niet deel aan de vaststelling van deze verordening en is deze niet bindend voor, noch van toepassing op Ierland.] OF

(97 a)[Overeenkomstig artikel 3 en artikel 4 bis, lid 1, van het Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het VEU en het VWEU is gehecht, heeft Ierland [bij brief van ...,] te kennen gegeven te willen deelnemen aan de vaststelling en toepassing van deze verordening.]

(98) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en aan het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze verordening, zodat deze niet bindend voor, noch van toepassing op Denemarken is.

(99) Aangezien de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt vanwege de verschillen tussen nationale regels betreffende de rechterlijke bevoegdheid, het toepasselijk recht en de erkenning van rechterlijke beslissingen en authentieke akten, maar vanwege de rechtstreekse toepasselijkheid en het bindend karakter van deze verordening beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.