Overwegingen bij COM(2022)702 - Harmonisatie van bepaalde aspecten van het insolventierecht

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
dossier COM(2022)702 - Harmonisatie van bepaalde aspecten van het insolventierecht.
document COM(2022)702 NLEN
datum 7 december 2022
 
1) Doel van deze richtlijn is bij te dragen tot de goede werking van de eengemaakte markt en belemmeringen voor de uitoefening van fundamentele vrijheden, zoals het vrije verkeer van kapitaal en de vrijheid van vestiging, die voortvloeien uit verschillen tussen nationale wetgevingen en procedures op het gebied van insolventie, weg te nemen.

2) De in Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad 32 erkende grote verschillen in materieel insolventierecht werpen belemmeringen op voor de eengemaakte markt doordat zij grensoverschrijdende beleggingen minder aantrekkelijk maken, wat gevolgen heeft voor het grensoverschrijdende kapitaalverkeer binnen de Unie en van en naar derde landen.

3) Insolventieprocedures zorgen voor een ordelijke vereffening of herstructurering van ondernemingen of ondernemers in financiële en economische moeilijkheden. Deze procedures zijn van cruciaal belang bij financiële beleggingen, aangezien zij bepalend zijn voor de uiteindelijke recuperatiewaarde van die beleggingen. Dat de regels van de lidstaten uiteenlopen, heeft de rechtsonzekerheid vergroot en de uitkomst van insolventieprocedures onvoorspelbaarder gemaakt, waardoor met name voor grensoverschrijdende beleggingen in de eengemaakte markt belemmeringen zijn ontstaan. De grote verschillen in recuperatiewaarde en de tijd die nodig is om insolventieprocedures in de Unie af te ronden, hebben negatieve gevolgen voor de voorspelbaarheid van de kosten voor schuldeisers en beleggers in grensoverschrijdende situaties in de eengemaakte markt.

4) De met deze richtlijn beoogde integratie van de eengemaakte markt op het gebied van insolventiewetgeving is een essentieel instrument voor een efficiëntere werking van de kapitaalmarkten in de Europese Unie, met inbegrip van een betere toegang tot bedrijfsfinanciering. Daarom is het noodzakelijk minimumvoorschriften vast te stellen op specifieke gebieden van nationale insolventieprocedures die een aanzienlijke invloed hebben op de efficiëntie en de duur van dergelijke procedures, met name bij grensoverschrijdende insolventieprocedures.

5) Om de waarde van de insolvente boedel voor de schuldeisers te beschermen, moet het nationale insolventierecht doeltreffende regels bevatten die het mogelijk maken om voor de schuldeisers nadelige rechtshandelingen die vóór de opening van de insolventieprocedure zijn verricht, nietig te verklaren (vorderingen tot nietigverklaring). Aangezien vorderingen tot nietigverklaring tot doel hebben de nadelige gevolgen van de rechtshandeling voor de boedel ongedaan te maken, is het passend om de voltrekking van de oorzaak van dit nadeel als het relevante tijdstip aan te merken, namelijk de voltooiing van de rechtshandeling en niet de uitvoering van de prestatie. In het geval van een elektronische overmaking van geld bijvoorbeeld, moet het relevante tijdstip niet zijn wanneer de schuldenaar de financiële instelling opdracht geeft het geld aan een schuldeiser over te maken (uitvoering van de rechtshandeling), maar veeleer wanneer de rekening van de schuldeiser wordt gecrediteerd (voltooiing van de rechtshandeling). Regels met betrekking tot vorderingen tot nietigverklaring moeten ook voorzien in de vergoeding van de insolvente boedel voor de schade die schuldeisers door dergelijke rechtshandelingen lijden.

6) De rechtshandelingen die op grond van de regels met betrekking tot vorderingen tot nietigverklaring kunnen worden aangevochten, moeten ruim worden opgevat, zodat elke menselijke handeling met rechtsgevolgen daaronder valt. Het beginsel van gelijke behandeling van schuldeisers impliceert dat rechtshandelingen ook nalatigheden moeten omvatten, aangezien het geen significant verschil maakt of schuldeisers nadeel ondervinden van een handeling dan wel van de passiviteit van de betrokken partij. Het maakt bijvoorbeeld geen verschil of een schuldenaar actief afstand doet van een vordering op zijn schuldenaar of dat hij of zij passief blijft en de vordering laat verjaren. Andere voorbeelden van nalatigheden die het voorwerp kunnen uitmaken van vorderingen tot nietigverklaring zijn het nalaten een nadelige uitspraak of andere beslissingen van gerechten of overheidsinstanties aan te vechten of het nalaten een intellectuele-eigendomsrecht te registreren. Om dezelfde reden mogen de regels met betrekking tot vorderingen tot nietigverklaring niet beperkt blijven tot rechtshandelingen van de schuldenaar, maar moeten zij ook rechtshandelingen van de tegenpartij of van een derde omvatten. Anderzijds mogen alleen rechtshandelingen die nadelig zijn voor de gezamenlijke schuldeisers het voorwerp uitmaken van regels met betrekking tot vorderingen tot nietigverklaring.

7) Om de gerechtvaardigde verwachtingen van de tegenpartij van de schuldenaar te beschermen, moet elke aantasting van de geldigheid of uitvoerbaarheid van een rechtshandeling evenredig zijn aan de omstandigheden waaronder die rechtshandeling is verricht. Dergelijke omstandigheden zijn onder meer de intentie van de schuldenaar, de kennis van de tegenpartij of de tijdspanne tussen de verrichting van de rechtshandeling en de aanvang van de insolventieprocedure. Daarom moet een onderscheid worden gemaakt tussen een reeks specifieke gronden voor nietigverklaring die gebaseerd zijn op gemeenschappelijke en typische feitenpatronen en die de algemene voorwaarden voor vorderingen tot nietigverklaring moeten aanvullen. Elke aantasting moet ook in overeenstemming zijn met de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde grondrechten.

8) In het kader van vorderingen tot nietigverklaring moet een onderscheid worden gemaakt tussen rechtshandelingen waarbij de vordering van de tegenpartij opeisbaar en afdwingbaar was en op de voorgeschreven wijze is voldaan (congruente dekkingen) en rechtshandelingen waarbij de uitvoering niet geheel in overeenstemming was met de vordering van de schuldeiser (incongruente dekkingen). Tot de incongruente dekkingen behoren met name voortijdige betalingen, betalingen met ongebruikelijke betaalmiddelen, de latere zekerheidsstelling van een tot dan toe ongedekte vordering die niet reeds in de oorspronkelijke schuldovereenkomst was overeengekomen, de toekenning van een buitengewoon beëindigingsrecht of andere wijzigingen waarin de onderliggende overeenkomst niet voorziet, de afstand van wettelijke verweermiddelen of bezwaren of de erkenning van betwistbare schulden. In het geval van congruente dekkingen kan de grond voor nietigverklaring (“preferenties”) slechts worden ingeroepen indien de schuldeiser van de rechtshandeling die nietig kan worden verklaard, ten tijde van de transactie wist of had moeten weten dat de schuldenaar insolvent was.

9) Bepaalde congruente dekkingen, namelijk rechtshandelingen die rechtstreeks tegen een billijke vergoeding ten voordele van de boedel worden verricht, moeten worden uitgesloten van de rechtshandelingen die nietig kunnen worden verklaard. Deze rechtshandelingen hebben tot doel de gewone dagelijkse activiteiten van de schuldenaar te ondersteunen. Rechtshandelingen die onder deze uitsluiting vallen, moeten een contractuele basis hebben en vereisen de directe uitwisseling van de wederzijdse prestaties, maar niet noodzakelijk een gelijktijdige uitwisseling van prestaties, aangezien het in sommige gevallen onvermijdelijk kan zijn dat vertragingen ontstaan als gevolg van praktische omstandigheden. Deze uitsluiting mag echter niet gelden voor de verlening van krediet. Voorts moeten prestaties en tegenprestaties in deze rechtshandelingen van gelijke waarde zijn. Tegelijkertijd moet de tegenprestatie ten goede komen aan de boedel en niet aan een derde. Deze uitsluiting moet met name betrekking hebben op de onmiddellijke betaling van goederen, lonen of vergoedingen voor diensten, in het bijzonder voor juridisch of economisch adviseurs; contante betaling of betaling per kaart van goederen die nodig zijn voor de dagelijkse activiteiten van de schuldenaar; levering van goederen, producten of diensten tegen betaling per omgaande; vestiging van een zekerheidsrecht tegen uitbetaling van de lening; onverwijlde betaling van door een overheid aangerekende vergoedingen (bijvoorbeeld toegang tot openbare terreinen of instellingen).

10) Nieuwe of tussentijdse financiering die wordt verstrekt tijdens een herstructureringspoging, onder meer in de loop van een preventieve insolventieprocedure krachtens titel II van Richtlijn (EU) 2019/1023 van het Europees Parlement en de Raad 33 , moet in latere insolventieprocedures worden beschermd. Bijgevolg mogen geen vorderingen tot nietigverklaring op grond van preferenties worden toegestaan tegen betalingen aan of zekerheidsstellingen ten gunste van de verstrekkers van de nieuwe of tussentijdse financiering indien deze betalingen of zekerheidsstellingen zijn verricht overeenkomstig de vorderingen van de verstrekkers. Dergelijke betalingen of zekerheidsstellingen moeten derhalve worden beschouwd als rechtshandelingen die rechtstreeks tegen een billijke vergoeding ten gunste van de insolvente boedel worden verricht.

11) Het belangrijkste gevolg van de nietigverklaring van een rechtshandeling naar aanleiding van een vordering tot nietigverklaring, is de verplichting voor de partij die voordeel heeft bij de nietig verklaarde rechtshandeling om de insolvente boedel te vergoeden voor de door die rechtshandeling veroorzaakte schade. De vergoeding moet in voorkomend geval de emolumenten en de rente omvatten, overeenkomstig het toepasselijke algemeen civiel recht. De vergoeding houdt de betaling in van een bedrag gelijk aan de waarde van de ontvangen prestatie indien deze niet in natura aan de insolvente boedel kan worden teruggegeven.

(12) Partijen die nauw verbonden zijn met de schuldenaar, zoals familieleden indien de schuldenaar een natuurlijk persoon is, of actoren die een beslissende rol vervullen ten aanzien van een schuldenaar die een rechtspersoon is, genieten gewoonlijk een informatievoordeel met betrekking tot de financiële situatie van de schuldenaar. Om misbruik te voorkomen, moeten aanvullende waarborgen worden vastgesteld. Bijgevolg moeten in het kader van vorderingen tot nietigverklaring rechtsvermoedens over de kennis van de omstandigheden waarop de voorwaarden voor nietigverklaring zijn gebaseerd, worden opgenomen wanneer de andere partij die betrokken is bij de rechtshandeling die nietig kan worden verklaard, een nauw met de schuldenaar verbonden partij is. Deze vermoedens moeten weerlegbaar zijn en tot doel hebben de bewijslast om te keren ten gunste van de insolvente boedel.

13) Het is van essentieel belang insolventiefunctionarissen betere mogelijkheden te bieden om goederen die tot de insolvente boedel behoren te identificeren en op te sporen teneinde de waarde van die boedel te maximaliseren. Bij de uitoefening van hun taken kunnen insolventiefunctionarissen nu reeds toegang krijgen tot informatie in openbare gegevensregisters die gedeeltelijk bij het Unierecht zijn opgezet en op Europees niveau met elkaar verbonden zijn, zoals het systeem van gekoppelde registers (BRIS), het systeem van gekoppelde insolventieregisters (IRI) of het systeem van gekoppelde registers van uiteindelijk begunstigden (Boris). Vaak echter volstaat de toegang tot de informatie in openbare databanken niet om belangrijke goederen die zich in de insolvente boedel bevinden of zouden moeten bevinden, te identificeren en op te sporen. Met name insolventiefunctionarissen ondervinden praktische problemen wanneer zij toegang proberen te krijgen tot activaregisters in het buitenland.

14) Daarom moeten bepalingen worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat insolventiefunctionarissen bij de uitoefening van hun taken in het kader van insolventieprocedures direct of indirect toegang kunnen hebben tot informatie in databanken die niet openbaar toegankelijk zijn.

15) Snelle rechtstreekse toegang tot centrale registers van bankrekeningen of systemen voor gegevensontsluiting is vaak onontbeerlijk om de waarde van de insolvente boedel te maximaliseren. Daarom moeten regels worden vastgesteld die de aangewezen gerechten van de lidstaten die bevoegd zijn in insolventieprocedures, rechtstreeks toegang verlenen tot de informatie in centrale registers van bankrekeningen of systemen voor gegevensontsluiting. Indien een lidstaat door middel van een centraal elektronisch systeem voor gegevensontsluiting toegang tot bankrekeninginformatie verleent, dient die lidstaat ervoor te zorgen dat de autoriteit die het ontsluitingssysteem beheert, de zoekresultaten rechtstreeks en ongefilterd aan de aangewezen gerechten rapporteert.

16) Om het recht op bescherming van persoonsgegevens en het recht op privacy te eerbiedigen, mag rechtstreekse en onmiddellijke toegang tot registers van bankrekeningen alleen worden verleend aan daartoe door de lidstaten aangewezen gerechten die bevoegd zijn in insolventieprocedures. Insolventiefunctionarissen zouden derhalve alleen indirect toegang mogen krijgen tot informatie in de registers van bankrekeningen door de aangewezen gerechten in hun lidstaat te verzoeken deze registers te doorzoeken.

(17) In Richtlijn (EU) YYYY/XX van het Europees Parlement en de Raad 34 [OP: richtlijn die Richtlijn 2015/849vervangt] is bepaald dat de gecentraliseerde geautomatiseerde mechanismen onderling worden verbonden via het door de Commissie te ontwikkelen en te beheren centrale toegangspunt van registers van bankrekeningen. Gelet op het toenemende belang van insolventiezaken met grensoverschrijdende gevolgen en het belang van relevante financiële informatie met het oog op het maximaliseren van de waarde van de insolvente boedel in insolventieprocedures, moeten de aangewezen nationale gerechten die bevoegd zijn in insolventiezaken, rechtstreeks toegang kunnen krijgen tot de centrale registers van bankrekeningen van andere lidstaten, en deze kunnen doorzoeken, via het centrale toegangspunt van registers van bankrekeningen dat is ingesteld bij Richtlijn (EU) YYYY/XX [OP: Richtlijn die Richtlijn 2015/849 vervangt].

18) Persoonsgegevens die krachtens deze richtlijn zijn verkregen, mogen door aangewezen gerechten en insolventiefunctionarissen alleen in overeenstemming met de toepasselijke gegevensbeschermingsregels worden verwerkt wanneer zulks noodzakelijk en evenredig is met het oog op de identificatie en opsporing van goederen die tot de insolvente boedel van de schuldenaar behoren in lopende insolventieprocedures.

19) Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad 35 zorgt ervoor dat personen die een rechtmatig belang kunnen aantonen toegang krijgen tot informatie over uiteindelijk begunstigden van trusts en andere soorten juridische constructies, in overeenstemming met de gegevensbeschermingsregels. Deze personen krijgen toegang tot informatie over de naam, de geboortemaand, het geboortejaar, het land van verblijf en de nationaliteit van de uiteindelijk begunstigde, alsmede de aard en omvang van het gehouden economisch belang. Het is van essentieel belang dat insolventiefunctionarissen snel en gemakkelijk toegang kunnen krijgen tot die informatie voor het uitvoeren van hun taken teneinde goederen op te sporen in het kader van lopende insolventieprocedures. Daarom moet worden verduidelijkt dat in een dergelijk geval de toegang voor insolventiefunctionarissen een rechtmatig belang vormt. Tegelijkertijd mogen de gegevens die rechtstreeks voor de insolventiefunctionarissen toegankelijk zijn niet ruimer zijn dan de gegevens die toegankelijk zijn voor andere partijen die een rechtmatig belang hebben.

20) Om ervoor te zorgen dat goederen in het kader van grensoverschrijdende insolventieprocedures doeltreffend kunnen worden opgespoord, moeten in een lidstaat aangewezen insolventiefunctionarissen snel toegang tot activaregisters krijgen, ook wanneer deze registers zich in een andere lidstaat bevinden. Daarom mogen de toegangsvoorwaarden voor buitenlandse insolventiefunctionarissen niet omslachtiger zijn dan die voor binnenlandse insolventiefunctionarissen.

21) In het kader van een vereffening wegens insolventie moet de nationale insolventiewetgeving voorzien in de mogelijkheid om de boedel af te wikkelen door de verkoop van de onderneming of een deel ervan als going concern. Verkoop als going concern betekent in deze context de overdracht van de onderneming, geheel of gedeeltelijk, aan een overnemer op zodanige wijze dat de onderneming (of een deel ervan) als een economisch productieve eenheid kan blijven functioneren. Verkoop als going concern staat tegenover een geleidelijke verkoop van de goederen van de onderneming (geleidelijke vereffening).

22) Algemeen wordt aangenomen dat bij een vereffening meer waarde kan worden gerecupereerd door de onderneming (of een deel ervan) als going concern te verkopen dan door ze geleidelijk te vereffenen. Ter bevordering van de verkoop als going concern bij vereffeningen moeten de nationale insolventieregelingen voorzien in een pre-packprocedure, waarbij de schuldenaar in financiële moeilijkheden met de hulp van een “toezichthouder” op zoek gaat naar mogelijke geïnteresseerde overnemers en de verkoop van de onderneming als going concern voorbereidt vóór de formele opening van de insolventieprocedure, zodat de boedel kort na de opening van de formele insolventieprocedure kan worden afgewikkeld. De pre-packprocedure moet uit twee fasen bestaan, namelijk een voorbereidingsfase en een vereffeningsfase.

23) Met het oog op een doeltreffend beheer van de pre-packprocedure moet het gerecht waarbij deze procedure aanhangig wordt gemaakt ook bevoegd zijn om te beslissen over kwesties die nauw verband houden met de pre-packverkoop van de onderneming of een deel ervan.

24) De pre-packprocedure moet ervoor zorgen dat de in de voorbereidingsfase aangestelde toezichthouder het beste bod dat tijdens het verkoopproces is verkregen alleen ter goedkeuring aan het gerecht kan voorleggen indien hij verklaart dat een geleidelijke vereffening volgens hem niet duidelijk meer waarde voor de schuldeisers zou opleveren dan de marktprijs die voor de onderneming (of een deel ervan) als going concern zou kunnen worden verkregen. De going-concernwaarde ligt in de regel hoger dan de waarde bij geleidelijke vereffening omdat zij is gebaseerd op de veronderstelling dat de onderneming haar activiteiten met minimale verstoring voortzet, het vertrouwen geniet van financiële schuldeisers, aandeelhouders en klanten en inkomsten blijft genereren. Daarom moet de verklaring van de toezichthouder niet in alle gevallen een waardering vereisen. De toezichthouder moet alleen redelijkerwijs concluderen dat de verkoopprijs niet aanzienlijk lager is dan de opbrengst die door een geleidelijke vereffening zou kunnen worden verkregen. Van de toezichthouder of de insolventiefunctionaris moet echter een grondiger onderzoek worden verlangd indien het enige bestaande bod afkomstig is van een partij die nauw met de schuldenaar verbonden is. In dergelijke situaties moet de toezichthouder of insolventiefunctionaris het bod afwijzen indien het de toets van het belang van de schuldeisers niet doorstaat.

25) Om te garanderen dat de onderneming tijdens de pre-packprocedure tegen de hoogste marktwaarde wordt verkocht, moeten de lidstaten ofwel zorgen voor hoge normen inzake concurrentie, transparantie en eerlijkheid van het verkoopproces dat in de voorbereidingsfase plaatsvindt, ofwel bepalen dat het gerecht na de opening van de vereffeningsfase van de procedure een korte openbare veiling houdt.

26) Indien een lidstaat ervoor kiest om in de voorbereidingsfase hoge normen te eisen, moet de toezichthouder (die vervolgens in de vereffeningsfase als insolventiefunctionaris wordt aangewezen) ervoor zorgen dat het verkoopproces concurrerend, transparant en eerlijk verloopt en dat het aan de marktnormen voldoet. De naleving van de marktnormen in dit verband vereist dat het proces verenigbaar is met de standaardregels en -praktijk inzake fusies en overnames in de betrokken lidstaat, wat onder meer inhoudt dat potentieel geïnteresseerde partijen worden uitgenodigd om aan het verkoopproces deel te nemen, dat dezelfde informatie aan potentiële overnemers wordt bekendgemaakt, dat geïnteresseerde overnemers cliëntenonderzoek kunnen uitvoeren en dat de biedingen van de geïnteresseerde partijen via een gestructureerd proces worden verkregen.

27) Indien een lidstaat ervoor kiest te bepalen dat het gerecht na de opening van de vereffeningsfase een openbare veiling houdt, moet het door de toezichthouder tijdens de voorbereidingsfase gekozen bod tijdens de veiling als eerste bod (“stalking horse”-bod) worden gebruikt. De schuldenaar moet de “stalking horse”-bieder prikkels kunnen bieden door met name in te stemmen met kostenvergoedingen of verbrekingsvergoedingen indien via de openbare veiling een beter bod wordt gekozen. De lidstaten moeten er niettemin voor zorgen dat dergelijke prikkels die de schuldenaren tijdens de voorbereidingsfase aan de “stalking horse”-bieders” bieden, evenredig zijn en andere potentieel geïnteresseerde bieders niet afschrikken om deel te nemen aan de openbare veiling in de vereffeningsfase.

28) De opening van een insolventieprocedure mag niet leiden tot de vroegtijdige beëindiging van overeenkomsten krachtens welke de partijen nog verplichtingen moeten nakomen (nog uit te voeren overeenkomsten) die noodzakelijk zijn voor de voortzetting van de bedrijfsactiviteiten. Een dergelijke beëindiging zou de waarde van de in de pre-packprocedure te verkopen onderneming, of een deel daarvan, onnodig in gevaar brengen. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat die overeenkomsten worden overgedragen aan de overnemer van de onderneming van de schuldenaar of een deel daarvan, zelfs zonder toestemming van de tegenpartij van de schuldenaar bij die overeenkomsten. Er zijn echter situaties waarin redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat de nog uit te voeren overeenkomsten worden overgedragen, zoals wanneer de overnemer een concurrent van de tegenpartij van de overeenkomst is. Evenzo kan het gerecht bij een individuele beoordeling van een nog uit te voeren overeenkomst tot de conclusie komen dat de beëindiging ervan de belangen van de onderneming van de schuldenaar beter zou dienen dan de overdracht ervan, bijvoorbeeld wanneer de overdracht van de overeenkomst een onevenredige last voor de onderneming zou betekenen. Het gerecht zou echter geen einde mogen maken aan nog uit te voeren overeenkomsten betreffende licenties op intellectuele- en industriële-eigendomsrechten, aangezien deze gewoonlijk essentiële onderdelen van de activiteiten van de verkochte onderneming zijn.

(29) De mogelijkheid om in de loop van het verkoopproces voorkeursrechten af te dwingen, zou de concurrentie in de pre-packprocedure verstoren. Potentiële bieders zouden van een bod kunnen afzien vanwege rechten die hun biedingen naar goeddunken van de houder terzijde zouden schuiven, ongeacht de geïnvesteerde tijd en middelen en de economische waarde van het bod. Om ervoor te zorgen dat het winnende bod de beste op de markt beschikbare prijs weerspiegelt, mogen aan bieders geen voorkeursrechten worden toegekend en mogen dergelijke rechten in de loop van het biedingsproces ook niet worden afgedwongen. Houders van voorkooprechten die vóór de aanvang van de pre-packprocedure zijn verleend, moeten, in plaats van hun optie in te roepen, worden uitgenodigd aan het biedingsproces deel te nemen.

30) De lidstaten moeten door een zekerheid gedekte schuldeisers toestaan deel te nemen aan het biedingsproces in de pre-packprocedure door het bedrag van hun door zekerheden gedekte vorderingen aan te bieden als vergoeding voor de aankoop van de goederen waarop zij een zekerheid hebben (“credit bidding”). “Credit bidding” mag echter niet op zodanige wijze worden gebruikt dat door een zekerheid gedekte schuldeisers een onrechtmatig voordeel krijgen in het biedingsproces, zoals wanneer het bedrag van hun door een zekerheid gedekte vordering op de goederen van de schuldenaar hoger is dan de marktwaarde van de onderneming.

31) Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan de toepassing van het mededingingsrecht van de Unie, met name Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad 36 en mag de lidstaten niet beletten nationale stelsels van concentratiecontrole te handhaven. Bij de selectie van het beste bod moet de toezichthouder rekening kunnen houden met de risico’s op het gebied van regelgeving die voortvloeien uit biedingen waarvoor de toestemming van de mededingingsautoriteiten vereist is, en kan hij deze autoriteiten raadplegen indien de toepasselijke regels dat toestaan. Het moet de verantwoordelijkheid van de bieders blijven om alle informatie te verstrekken die nodig is om die risico’s te beoordelen en om tijdig met de bevoegde mededingingsautoriteiten contact op te nemen om die risico’s te beperken. Om de kans op succes van de procedures te vergroten, moet van de toezichthouder worden verlangd dat hij bij een bod dat dergelijke risico’s inhoudt zijn rol zo vervult dat hij de indiening van alternatieve biedingen vergemakkelijkt.

32) Bestuurders houden toezicht op het beheer van de zaken van een rechtspersoon en hebben het beste zicht op de financiële situatie ervan. Bestuurders behoren dan ook tot de eersten die weten wanneer een rechtspersoon de rand van de insolventie nadert of overschrijdt. Een te late indiening van een insolventieaanvraag door bestuurders kan leiden tot lagere recuperatiewaarden voor schuldeisers. De lidstaten moeten bestuurders derhalve verplichten binnen een bepaalde termijn een verzoek tot opening van een insolventieprocedure in te dienen. De lidstaten moeten ook bepalen op wie de verplichtingen van bestuurders van toepassing zijn, rekening houdend met het feit dat het begrip “bestuurder” ruim moet worden geïnterpreteerd, zodat het alle personen omvat die belast zijn met het nemen van belangrijke beslissingen, of die effectief belangrijke beslissingen nemen of zouden moeten nemen, met betrekking tot het beheer van een rechtspersoon.

33) Om ervoor te zorgen dat bestuurders niet uit eigenbelang handelen door de indiening van een verzoek tot opening van een insolventieprocedure uit te stellen, ondanks tekenen van insolventie, moeten de lidstaten bepalingen vaststellen op grond waarvan bestuurders civielrechtelijk aansprakelijk zijn voor de schending van de plicht om een dergelijk verzoek in te dienen. In dat geval moeten bestuurders de schuldeisers de schade vergoeden die het gevolg is van de verslechtering van de recuperatiewaarde van de rechtspersoon in vergelijking met de situatie waarin het verzoek tijdig zou zijn ingediend. De lidstaten moeten nationale voorschriften inzake civielrechtelijke aansprakelijkheid van bestuurders in verband met de indiening van een verzoek tot opening van een insolventieprocedure kunnen vaststellen of handhaven die strenger zijn dan de voorschriften van deze richtlijn.

34) Micro-ondernemingen hebben vaak de vorm van eenmanszaken, kleine maatschappen of persoonsvennootschappen waarvan de oprichters, eigenaren of leden geen beperkte-aansprakelijkheidsbescherming genieten en dus onbeperkt aansprakelijk zijn voor bedrijfsschulden. Indien micro-ondernemingen actief zijn als entiteiten met beperkte aansprakelijkheid, is de beperkte-aansprakelijkheidsbescherming voor de eigenaren ervan meestal een illusie omdat van hen vaak wordt verwacht dat zij de bedrijfsschulden van de micro-onderneming zeker stellen met hun persoonlijke bezittingen als onderpand. Aangezien micro-ondernemingen sterk afhankelijk zijn van de betalingen van hun klanten, worden zij bovendien vaak geconfronteerd met cashflowproblemen en grotere risico’s op wanbetaling als gevolg van het verlies van een belangrijke zakenpartner of als gevolg van late betalingen door hun klanten. Daarnaast worden micro-ondernemingen ook geconfronteerd met een schaarste aan werkkapitaal, hogere rentevoeten en hogere zekerheidseisen, waardoor het moeilijk, zo niet onmogelijk is om financiering aan te trekken, vooral in situaties van financiële moeilijkheden. Bijgevolg kunnen zij vatbaarder zijn voor insolventie dan grotere ondernemingen.

35) De nationale insolventieregels zijn niet altijd geschikt om insolvente micro-ondernemingen naar behoren en evenredig te behandelen. Rekening houdend met de unieke kenmerken van micro-ondernemingen en hun specifieke behoeften in financiële moeilijkheden, met name de behoefte aan snellere, eenvoudigere en betaalbare procedures, moeten op nationaal niveau afzonderlijke insolventieprocedures worden ontwikkeld overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn. Hoewel de bepalingen van deze richtlijn betreffende vereenvoudigde vereffeningsprocedures alleen van toepassing zijn op micro-ondernemingen, moet het voor de lidstaten mogelijk zijn de toepassing ervan uit te breiden tot kleine en middelgrote ondernemingen die geen micro-onderneming zijn.

36) Het is wenselijk ervoor te zorgen dat de lidstaten het voeren van en het toezicht op vereenvoudigde vereffeningsprocedures kunnen toevertrouwen aan een bevoegde autoriteit die hetzij een rechterlijke, hetzij een administratieve instantie is. De keuze zou onder meer afhangen van de administratieve en juridische systemen van de lidstaten, alsmede van de capaciteit van de gerechten en de noodzaak om te waarborgen dat de procedures kostenefficiënt en snel verlopen.

37) De “staking van betaling”-test en de balanstest zijn de twee gebruikelijke triggers in de lidstaten voor de opening van een gewone insolventieprocedure. De balanstest kan voor schuldenaren van micro-ondernemingen echter onhaalbaar zijn, met name wanneer de schuldenaar een individuele ondernemer is, omdat er mogelijk geen behoorlijke registratie is en geen duidelijk onderscheid tussen persoonlijke activa en passiva en bedrijfsactiva en -passiva. Daarom moet het onvermogen om schulden op de vervaldag te betalen het criterium zijn voor de opening van een vereenvoudigde vereffeningsprocedure. De lidstaten dienen ook de specifieke voorwaarden vast te stellen waaronder aan dit criterium wordt voldaan, mits deze voorwaarden duidelijk en eenvoudig zijn en gemakkelijk door de betrokken micro-onderneming kunnen worden vastgesteld.

38) Om kosteneffectieve en snelle vereenvoudigde vereffeningsprocedures voor micro-ondernemingen vast te stellen, moeten korte termijnen worden ingevoerd. Evenzo moeten de formaliteiten voor alle procedurestappen, waaronder de opening van de procedure, de indiening en toelating van vorderingen, de vaststelling van de insolvente boedel en de afwikkeling van de boedel tot een minimum worden beperkt. Voor de indiening van een verzoek tot opening van een vereenvoudigde vereffeningsprocedure moet een standaardformulier worden gebruikt. Voor alle communicatie tussen de bevoegde autoriteit en, in voorkomend geval, de insolventiefunctionaris, en de partijen in de procedure moeten elektronische middelen worden gebruikt.

39) Alle micro-ondernemingen moeten procedures kunnen inleiden om hun financiële moeilijkheden aan te pakken en kwijtschelding van schuld te krijgen. De toegang tot vereenvoudigde vereffeningsprocedures mag niet afhangen van het vermogen van de micro-onderneming om de administratieve kosten van die procedures te dekken. In de wetgevingen van de lidstaten moeten regels worden ingevoerd om de kosten van het beheer van een vereenvoudigde vereffeningsprocedure te dekken indien de goederen en inkomstenbronnen van de schuldenaar ontoereikend zijn om deze kosten te dekken.

40) Bij een vereenvoudigde vereffeningsprocedure is het meestal niet nodig een insolventiefunctionaris aan te stellen omdat micro-ondernemingen een eenvoudige bedrijfsvoering hebben, waardoor toezicht door de bevoegde autoriteit mogelijk is en volstaat. Daarom moet de schuldenaar de controle over zijn goederen en de dagelijkse bedrijfsvoering van de onderneming behouden. Tegelijkertijd moet de schuldenaar, om ervoor te zorgen dat de vereenvoudigde vereffeningsprocedure effectief en efficiënt kan worden gevoerd, bij de aanvang en gedurende de gehele procedure nauwkeurige, betrouwbare en volledige informatie over zijn financiële positie en zakelijke aangelegenheden verstrekken.

41) Een schuldenaar die een micro-onderneming is, moet kunnen profiteren van een tijdelijke schorsing van individuele tenuitvoerleggingsmaatregelen, teneinde de waarde van de insolvente boedel te kunnen behouden en een eerlijk en ordelijk verloop van de procedure te waarborgen. De lidstaten kunnen de bevoegde autoriteiten evenwel toestaan om in welomschreven omstandigheden bepaalde vorderingen van de schorsing uit te sluiten.

42) Betwiste vorderingen moeten zodanig worden behandeld dat het verloop van vereenvoudigde vereffeningsprocedures voor micro-ondernemingen niet onnodig wordt bemoeilijkt. Indien betwiste vorderingen niet snel kunnen worden behandeld, kan de mogelijkheid om een vordering te betwisten worden gebruikt om onnodige vertragingen te creëren. Bij de beslissing over de behandeling van een betwiste vordering moet de bevoegde autoriteit de bevoegdheid hebben om de voortzetting van de vereenvoudigde vereffeningsprocedure alleen voor onbetwiste vorderingen toe te staan.

43) In het kader van een vereenvoudigde vereffeningsprocedure mogen vorderingen tot nietigverklaring alleen worden ingesteld door een schuldeiser of door de insolventiefunctionaris indien deze is aangewezen. Bij het nemen van de beslissing om de vereenvoudigde vereffeningsprocedure om te zetten in een gewone insolventieprocedure met het oog op het voeren van een procedure inzake een vordering tot nietigverklaring, moet de bevoegde autoriteit verschillende zaken afwegen, zoals de verwachte kosten, duur en complexiteit van de procedure inzake een vordering tot nietigverklaring, de waarschijnlijkheid van een succesvolle recuperatie van goederen en de verwachte voordelen voor alle schuldeisers.

(44) De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de insolvente boedel bij een vereenvoudigde vereffeningsprocedure kan worden afgewikkeld via een openbare online gerechtelijke veiling, indien de bevoegde autoriteit deze methode van afwikkeling van de boedel geschikt acht. Daarom moeten de lidstaten ervoor zorgen dat op hun grondgebied voor dat doel een of meer elektronische veilingsystemen in stand worden gehouden. Deze verplichting mag geen afbreuk doen aan de vele platforms die in sommige lidstaten bestaan voor online gerechtelijke veilingen van specifieke soorten goederen.

45) De veilingsystemen voor de afwikkeling van de boedel van schuldenaars in vereenvoudigde vereffeningsprocedures moeten via het Europees e-justitieportaal aan elkaar worden gekoppeld. Het e-justitieportaal moet dienen als centraal elektronisch toegangspunt voor de online gerechtelijke veilingprocessen die in het nationale systeem of de nationale systemen lopen, de gebruikers een zoekfunctie bieden en hen naar de relevante nationale onlineplatforms leiden indien zij voornemens zijn aan het biedingsproces deel te nemen. Bij het bepalen van de technische specificaties van dat interconnectiesysteem door middel van een uitvoeringshandeling moet de Commissie, overeenkomstig haar “tweepijleraanpak” 37 , het resultaat presenteren van de analyse van bestaande oplossingen die zij reeds heeft geboden met de mogelijkheid deze te hergebruiken, of moet zij een marktonderzoek uitvoeren naar potentiële commerciële kant-en-klare oplossingen die als zodanig of met weinig aanpassingen kunnen worden gebruikt.

46) In geval van insolventie van een schuldenaar die een micro-onderneming met onbeperkte aansprakelijkheid is, mogen personen die persoonlijk aansprakelijk zijn voor de schulden van de schuldenaar niet persoonlijk aansprakelijk zijn voor uitstaande vorderingen na de vereffening van de insolvente boedel van de schuldenaar. Daarom moeten de lidstaten ervoor zorgen dat in vereenvoudigde vereffeningsprocedures schuldenaren die ondernemer zijn, alsmede de oprichters, eigenaren of leden van een schuldenaar die een micro-onderneming met onbeperkte aansprakelijkheid is die persoonlijk aansprakelijk zijn voor de schulden van de micro-onderneming die het voorwerp van een vereenvoudigde vereffeningsprocedure is, volledig van hun schulden worden bevrijd. Voor het verlenen van die kwijtschelding moeten de lidstaten titel III van Richtlijn (EU) 2019/1023 mutatis mutandis toepassen.

47) Het is belangrijk om bij insolventieprocedures voor een billijk evenwicht tussen de belangen van de schuldenaar en die van de schuldeisers te zorgen. Schuldeiserscomités maken het mogelijk om schuldeisers beter bij insolventieprocedures te betrekken, met name wanneer zij dit anders niet individueel zouden kunnen doen wegens beperkte middelen, het economisch belang van hun vorderingen of de geografische afstand. Schuldeiserscomités kunnen met name schuldeisers met grensoverschrijdende vorderingen helpen hun rechten beter uit te oefenen en hun eerlijke behandeling te waarborgen. De lidstaten moeten de oprichting van een schuldeiserscomité toestaan zodra de procedure is geopend. Een schuldeiserscomité mag alleen worden opgericht als de schuldeisers daarmee instemmen. De lidstaten kunnen ook toestaan dat een schuldeiserscomité vóór de opening van de procedure en na de indiening van een verzoek tot opening van een insolventieprocedure wordt opgericht. In dat geval moeten de lidstaten echter bepalen dat de schuldeisers op de algemene vergadering instemmen met de voortzetting en samenstelling ervan. Als de schuldeisers het niet eens zijn met de samenstelling, kunnen zij ook een nieuw schuldeiserscomité oprichten.

48) De kosten van de oprichting en werking van een schuldeiserscomité moeten in verhouding staan tot de waarde die het comité genereert. De oprichting van het schuldeiserscomité mag niet gerechtvaardigd zijn indien de kosten van de oprichting en werking ervan aanzienlijk hoger zijn dan de economische relevantie van de besluiten die het comité kan nemen. Dit kan het geval zijn wanneer er te weinig schuldeisers zijn, wanneer de grote meerderheid van de schuldeisers een klein aandeel heeft in de vordering op de schuldenaar of wanneer de verwachte opbrengst van de insolvente boedel in een insolventieprocedure aanzienlijk lager is dan de kosten van de oprichting en werking van het schuldeiserscomité. Dit gebeurt met name bij insolventie van micro-ondernemingen.

49) De lidstaten moeten de vereisten, verplichtingen en procedures voor de benoeming van de leden van het schuldeiserscomité alsook de aan het schuldeiserscomité toegekende functies verduidelijken. De lidstaten moeten kunnen beslissen of de benoeming door de algemene vergadering van schuldeisers dan wel door het gerecht moet gebeuren. Om onnodige vertraging bij de oprichting van het schuldeiserscomité te voorkomen, moeten de leden snel worden benoemd. De lidstaten moeten zorgen voor een billijke vertegenwoordiging van de schuldeisers in het comité en moeten ervoor zorgen dat schuldeisers wier vordering nog niet is toegelaten of schuldeisers die in een andere lidstaat wonen niet van deelneming aan het schuldeiserscomité worden uitgesloten.

50) Een billijke vertegenwoordiging van de schuldeisers in het schuldeiserscomité is bijzonder belangrijk voor niet door een zekerheid gedekte schuldeisers die micro-, kleine of middelgrote ondernemingen zijn, die in geval van insolventie van een schuldenaar die een grote onderneming is ook het risico lopen insolvent te worden indien ze niet onmiddellijk worden betaald (domino-effect). Een goede vertegenwoordiging van deze schuldeisers in het schuldeiserscomité zou ervoor kunnen zorgen dat zij bij de verdeling van de gerecupereerde opbrengst hun deel sneller ontvangen.

51) Een belangrijke taak van het schuldeiserscomité moet erin bestaan na te gaan of de insolventieprocedure zodanig verloopt dat de belangen van de schuldeisers worden beschermd. De rol van het comité bij het toezicht op de eerlijkheid en integriteit van de procedure kan alleen doeltreffend worden vervuld als het schuldeiserscomité en zijn leden onafhankelijk van de insolventiefunctionaris optreden en alleen verantwoording afleggen aan de schuldeisers die het comité hebben opgericht.

52) Het aantal leden van het schuldeiserscomité moet enerzijds groot genoeg zijn om de diversiteit van standpunten en belangen in het comité te waarborgen en anderzijds relatief beperkt blijven opdat het comité zijn taken doeltreffend en tijdig zou kunnen uitvoeren. De lidstaten moeten verduidelijken wanneer en hoe de samenstelling van het comité moet worden gewijzigd, wat kan gebeuren als vertegenwoordigers niet langer in staat zijn te handelen, ook niet in het belang van de schuldeisers, of zich willen terugtrekken. Zij moeten ook de voorwaarden verduidelijken voor het ontslag van leden die voortdurend tegen de belangen van de schuldeisers hebben gehandeld.

53) De leden van het schuldeiserscomité blijven vrij in de organisatie van de werkzaamheden, zolang de werkmethoden wettig, transparant en doeltreffend zijn. De lidstaten moeten derhalve eisen dat het schuldeiserscomité zijn werkmethoden uiteenzet, waarbij wordt aangegeven hoe de vergaderingen moeten verlopen, wie de vergaderingen mag bijwonen en mag stemmen, en hoe de onpartijdigheid en de vertrouwelijkheid van de werkzaamheden van het comité worden gewaarborgd. Deze werkmethoden zouden ook een rol voor de werkgeversvertegenwoordigers of transparantie ten aanzien van andere schuldeisers mogen inhouden. Schuldeisers moeten elektronisch kunnen deelnemen en stemmen of het stemrecht aan een derde persoon kunnen delegeren, mits deze persoon naar behoren is gemachtigd. Deze mogelijkheid zou met name gunstig zijn voor schuldeisers die in een andere lidstaat wonen.

54) De lidstaten moeten ervoor zorgen dat het gerecht de bevoegdheid heeft om de werkmethoden van het schuldeiserscomité vast te stellen indien deze niet snel worden vastgesteld. De Commissie moet standaardwerkmethoden vaststellen die de taak van het schuldeiserscomité moeten vergemakkelijken en de noodzaak van rechterlijke tussenkomst in geval van ontbrekende werkmethoden moeten verminderen.

(55) Het schuldeiserscomité moet voldoende rechten krijgen om zijn taken efficiënt en effectief te kunnen uitvoeren. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat het schuldeiserscomité de nodige contacten kan onderhouden met insolventiefunctionarissen, gerechten, de schuldenaar, externe adviseurs en de schuldeisers die het comité vertegenwoordigt. Op die manier kan het comité zich een mening vormen over aangelegenheden die van rechtstreeks belang en relevant zijn voor de schuldeisers, en kan het zijn mening kenbaar maken, zodat er in de procedure naar behoren rekening mee kan worden gehouden. De lidstaten zouden het schuldeiserscomité ook kunnen machtigen om beslissingen te nemen.

(56) Aangezien de werking van het schuldeiserscomité kosten met zich meebrengt, moeten de lidstaten vooraf bepalen wie deze kosten betaalt. De lidstaten moeten ook waarborgen vaststellen om te voorkomen dat de kosten van het schuldeiserscomité de recuperatiewaarde van de insolvente boedel op onevenredige wijze verminderen.

57) Om schuldeisers aan te moedigen lid te worden van het schuldeiserscomité, moeten de lidstaten hun individuele civielrechtelijke aansprakelijkheid beperken wanneer zij overeenkomstig deze richtlijn functies uitoefenen. Niettemin kunnen leden van het schuldeiserscomité die bij de uitoefening van die functies frauduleus of nalatig handelen, uit hun functie worden ontheven en voor hun daden aansprakelijk worden gesteld. In die gevallen moeten de lidstaten bepalen dat de leden individueel aansprakelijk zijn voor de schade die door hun wangedrag is veroorzaakt.

58) Om de belangrijkste kenmerken van nationale insolventieprocedures transparanter te maken en om met name schuldeisers met grensoverschrijdende vorderingen te helpen inschatten wat er zou gebeuren als hun beleggingen in een insolventieprocedure terechtkomen, moeten beleggers en potentiële beleggers gemakkelijk toegang krijgen tot die informatie in een vooraf bepaalde, vergelijkbare en gebruiksvriendelijke format. De lidstaten moeten een gestandaardiseerd blad met essentiële informatie opstellen en aan het publiek beschikbaar stellen. Dit document zou voor potentiële beleggers van essentieel belang zijn om de regels inzake insolventieprocedures in een bepaalde lidstaat in één oogopslag te kunnen beoordelen. Het moet voldoende uitleg bevatten om de lezer in staat te stellen de daarin vervatte informatie te begrijpen zonder andere documenten te hoeven raadplegen. Het blad met essentiële informatie moet met name praktische informatie bevatten over de insolventietrigger en over de stappen die moeten worden ondernomen om een vordering of een verzoek tot opening van een insolventieprocedure in te dienen.

59) Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad.

60) Daar de doelstellingen van deze richtlijn niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt aangezien de verschillen tussen nationale insolventiekaders het vrije verkeer van kapitaal en de vrijheid van vestiging zouden blijven belemmeren, maar beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

61) Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de bij het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie erkende beginselen in acht, in het bijzonder het recht op eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven (artikel 7 van het Handvest), het recht op bescherming van persoonsgegevens (artikel 8 van het Handvest), de vrijheid van beroep en het recht om te werken (artikel 15 van het Handvest), de vrijheid van ondernemerschap (artikel 16 van het Handvest), het recht op eigendom (artikel 17 van het Handvest), het recht op voorlichting en raadpleging van de werknemers binnen de onderneming (artikel 27 van het Handvest) en het recht op een onpartijdig gerecht (artikel 47, tweede alinea, van het Handvest).

62) Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad 38 is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens voor de toepassing van deze richtlijn. Verordening (EU) nr. 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad 39 is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen en organen van de Unie voor de toepassing van deze richtlijn.

63) De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad en heeft advies uitgebracht op [OP: gegevens van bekendmaking toevoegen].