Overwegingen bij COM(2023)123 - Standpunt EU in het Gemengd Comité met het VK mbt een vast te stellen besluit, te formuleren aanbevelingen en af te leggen gezamenlijke en unilaterale verklaringen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) Het Akkoord over de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (“het terugtrekkingsakkoord”) is door de Unie gesloten bij Besluit (EU) 2020/135 van de Raad 2 , dat op 1 februari 2020 in werking is getreden.

(2) Krachtens artikel 164, lid 5, punt d), van het terugtrekkingsakkoord kan het Gemengd Comité besluiten vaststellen tot wijziging van dat akkoord, mits dergelijke wijzigingen nodig zijn om fouten te corrigeren, omissies of andere tekortkomingen te verhelpen, of op te treden in verband met situaties die niet waren voorzien toen het akkoord werd ondertekend, behalve in verband met de delen een, vier en zes van het terugtrekkingsakkoord, en mits dergelijke besluiten geen wijzigingen inhouden van de essentiële elementen van dat akkoord.

(3) Krachtens artikel 166, lid 1, van het terugtrekkingsakkoord is het Gemengd Comité bevoegd om besluiten te nemen inzake alle aangelegenheden ten aanzien waarvan daarin bij het akkoord is voorzien, en om de Unie en het Verenigd Koninkrijk passende aanbevelingen te doen. Krachtens artikel 166, lid 2, van het terugtrekkingsakkoord zijn de besluiten van het Gemengd Comité bindend voor de Unie en het Verenigd Koninkrijk en moeten de Unie en het Verenigd Koninkrijk uitvoering geven aan die besluiten, die hetzelfde rechtsgevolg als het terugtrekkingsakkoord hebben. Overeenkomstig artikel 166, lid 3, van het terugtrekkingsakkoord worden aanbevelingen vastgesteld in onderlinge overeenstemming.

(4) Overeenkomstig artikel 182 van het terugtrekkingsakkoord maakt het protocol inzake Ierland/Noord-Ierland (“het protocol”) integrerend deel uit van dat akkoord.

(5) Het is passend dat de Unie en het Verenigd Koninkrijk in het Gemengd Comité een gezamenlijke verklaring afleggen die ertoe strekt dat zij, telkens wanneer dit relevant is voor hun betrekkingen in het kader van het terugtrekkingsakkoord, in overeenstemming met de vereisten van rechtszekerheid, naar het protocol zoals gewijzigd zullen verwijzen als het “Windsor-kader” en dat zij op dezelfde wijze naar het protocol zoals gewijzigd kunnen verwijzen in hun binnenlandse wetgeving.

(6) Gelet op de specifieke omstandigheden van Noord-Ierland moet worden bepaald dat de Unie en het Verenigd Koninkrijk alles in het werk moeten stellen om ervoor te zorgen dat de faciliteiten voor de handel tussen Noord-Ierland en andere delen van het Verenigd Koninkrijk specifieke regelingen omvatten voor het verkeer van goederen binnen de interne markt van het Verenigd Koninkrijk, in overeenstemming met de positie van Noord-Ierland als deel van het douanegebied van het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig dit protocol, in gevallen waarin de goederen bestemd zijn voor eindverbruik of eindgebruik in Noord-Ierland en de nodige waarborgen voorhanden zijn om de integriteit van de interne markt en de douane-unie van de Unie te beschermen. Het protocol moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7) De Unie moet nota nemen van de unilaterale verklaring van het Verenigd Koninkrijk in het Gemengd Comité waarin het de praktijk uiteenzet die het voornemens is in te voeren met betrekking tot de overbrenging van goederen van Noord-Ierland naar andere delen van het Verenigd Koninkrijk.

(8) De Unie moet nota nemen van de unilaterale verklaring van het Verenigd Koninkrijk in het Gemengd Comité waarin het de praktijk uiteenzet die het voornemens is in te voeren met betrekking tot markttoezicht- en handhavingsactiviteiten.

(9) Er moet worden gezorgd voor nauwere samenwerking tussen het Verenigd Koninkrijk en de Unie, en in voorkomend geval tussen het Verenigd Koninkrijk en de autoriteiten van de lidstaten, om de beoogde specifieke regelingen met doeltreffende markttoezicht- en handhavingsactiviteiten te ondersteunen. Het Gemengd Comité moet daarom een aanbeveling doen die voorziet in een dergelijke nauwere samenwerking en die bepaalt dat die samenwerking betrekking kan hebben op het delen van kennis, informatie-uitwisseling, samenwerking met marktdeelnemers en gezamenlijke activiteiten.

(10) Gelet op de specifieke omstandigheden van Noord-Ierland, met inbegrip van de integrerende plaats ervan in de interne markt van het Verenigd Koninkrijk, moet bijlage 3 bij het protocol op bepaalde punten worden gewijzigd. De toepassing van deze wijzigingen mag geen aanleiding geven tot risico’s op belastingfraude of tot mogelijke concurrentievervalsing. De uitvoering ervan in Noord-Ierland, en met name de uitvoering van de bijzondere regeling voor afstandsverkopen van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen, mag geen risico’s met zich meebrengen voor de interne markt van de Unie en de interne markt van het Verenigd Koninkrijk en mag evenmin leiden tot onnodige lasten voor bedrijven die in Noord-Ierland actief zijn. Ter verduidelijking van de reikwijdte van de toepassing op en in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland van bepaalde handelingen die reeds in bijlage 3 bij het protocol zijn vermeld, moeten twee nota’s aan die bijlage worden toegevoegd. Om mogelijke verdere tekortkomingen of onvoorziene omstandigheden aan te pakken en om ervoor te zorgen dat eventuele andere nota’s waarin nader wordt bepaald hoe de in bijlage 3 vermelde handelingen van de Unie van toepassing zijn op en in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland, op elk moment aan die bijlage kunnen worden toegevoegd, moet in een dergelijke mogelijkheid worden voorzien.

(11) De Unie en het Verenigd Koninkrijk moeten in het Gemengd Comité een gezamenlijke verklaring afleggen over het btw-stelsel voor goederen die geen risico vormen voor de interne markt van de Unie, en de btw-regeling voor grensoverschrijdende teruggaaf. Met die verklaring zouden de Unie en het Verenigd Koninkrijk zich ertoe verbinden te onderzoeken of het mogelijk is nota’s toe te voegen ter verduidelijking van het toepassingsgebied van bepaalde in bijlage 3 bij het protocol vermelde handelingen. De eerste nota zou betrekking hebben op de toepassing van de in Richtlijn 2006/112/EG van de Raad 3 vastgelegde tarieven en zou een lijst van goederen bevatten die door hun aard en de omstandigheden waarin zij worden geleverd, zouden onderworpen zijn aan eindgebruik in Noord-Ierland en waarbij de toepassing van verschillende tarieven geen negatieve gevolgen zou hebben voor de interne markt van de Unie in de vorm van risico’s op belastingfraude of mogelijke concurrentievervalsing. De Unie en het Verenigd Koninkrijk moeten ook hun bereidheid bevestigen om die lijst regelmatig te evalueren en te herzien. De tweede nota zou betrekking hebben op de huidige btw-regeling voor grensoverschrijdende teruggaaf uit hoofde van het toepasselijke recht van de Unie als bedoeld in artikel 8 van het protocol.

(12) Om de doeltreffendheid van artikel 8 van het protocol te waarborgen, moeten de Unie en het Verenigd Koninkrijk informatie uitwisselen en op gestructureerde wijze alle kwesties bespreken die voortvloeien uit de uitvoering en toepassing van artikel 8 van dat protocol, met inbegrip van belangrijke geplande wijzigingen in het toepasselijke wetgevingskader in de Unie en het Verenigd Koninkrijk op het gebied van btw en accijnzen op goederen. Daarom is het passend dat een besluit van het Gemengd Comité voorziet in speciale vergaderingen van het Gespecialiseerd Comité voor de uitvoering van het protocol als een mechanisme voor versterkte coördinatie, zodat de Unie en het Verenigd Koninkrijk alle kwesties in verband met de werking van het protocol op het gebied van btw en accijnzen in kaart kunnen brengen en kunnen bespreken, en waar nodig passende maatregelen kunnen voorstellen.

(13) Om het toepassingsgebied van artikel 10, lid 1, van het protocol verder te verduidelijken, is het passend dat de Unie en het Verenigd Koninkrijk overeenstemming bereiken over de voorwaarden waaronder door de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk verleende staatssteun binnen het toepassingsgebied van artikel 10, lid 1, valt, met name wat een reëel en rechtstreeks verband met Noord-Ierland betreft. Het is derhalve passend dat de Unie en het Verenigd Koninkrijk daartoe in het Gemengd Comité een gezamenlijke verklaring afleggen.

(14) Met het oog op de aanpak van situaties waarin een specifieke handeling van de Unie tot wijziging of vervanging van een in het protocol vermelde handeling de inhoud of het toepassingsgebied van die handeling, zoals van toepassing vóór de wijziging of vervanging ervan, ingrijpend wijzigt en waarin de toepassing in Noord-Ierland van de aldus gewijzigde of vervangen handeling van de Unie ingrijpende en waarschijnlijk voortdurende gevolgen zou hebben voor het dagelijks leven van de gemeenschappen in Noord-Ierland, moet een noodremmechanisme worden ingesteld dat dertig leden van de wetgevende vergadering in Noord-Ierland uit ten minste twee partijen (met uitsluiting van de parlementsvoorzitter en de plaatsvervangende parlementsvoorzitters), onder elk van de voorwaarden van punt 1 van het ontwerp van unilaterale verklaring van het Verenigd Koninkrijk inzake de betrokkenheid van de instellingen van het Goedevrijdagakkoord of het Akkoord van Belfast van 10 april 1998 tussen de regering van het Verenigd Koninkrijk, de regering van Ierland en de andere deelnemers aan de meerpartijenonderhandelingen (“het Akkoord van 1998”), zoals gehecht aan het beoogde besluit van het Gemengd Comité tot wijziging van het protocol, de mogelijkheid biedt een bovenbedoelde situatie aan te pakken. Deze voorwaarden omvatten onder meer dat de kennisgeving alleen in zeer uitzonderlijke omstandigheden en als laatste redmiddel kan worden gedaan, en dat de leden van de wetgevende vergadering vooraf inhoudelijke besprekingen met de regering van het Verenigd Koninkrijk en binnen de Noord-Ierse regering hebben aangeknoopt om alle mogelijkheden met betrekking tot de handeling van de Unie te onderzoeken. Indien het Verenigd Koninkrijk daartoe een kennisgeving aan de Unie heeft gedaan, zou de handeling van de Unie, zoals gewijzigd of vervangen door de specifieke handeling van de Unie, niet van toepassing zijn op en in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland op grond van artikel 13, lid 3, van het protocol. In plaats daarvan zou de handeling van de Unie, zoals gewijzigd of vervangen door de specifieke handeling van de Unie, moeten worden toegevoegd aan de desbetreffende bijlage bij het protocol overeenkomstig de procedure van artikel 13, lid 4, van dat protocol. Het protocol moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(15) Wanneer het Verenigd Koninkrijk de in de eerste alinea van het beoogde nieuwe artikel 13, lid 3 bis, van het protocol bedoelde kennisgeving aan de Unie heeft gedaan, maar volgens een uitspraak van een arbitragepanel niet heeft voldaan aan de in de derde alinea van dat lid vastgestelde voorwaarden voor een dergelijke kennisgeving, moet die uitspraak van het arbitragepanel snel worden nageleefd. Het Gemengd Comité moet daarom een aanbeveling doen die voorziet in een dergelijke snelle naleving. Deze aanbeveling moet gebaseerd zijn op het gedeelde standpunt dat snelle naleving op dezelfde wijze moet worden gewaarborgd wanneer het Verenigd Koninkrijk zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 5 van het terugtrekkingsakkoord om te goeder trouw te handelen, niet is nagekomen door een dergelijke kennisgeving te doen zonder dat is voldaan aan elk van de voorwaarden van punt 1 van de unilaterale verklaring van het Verenigd Koninkrijk inzake de betrokkenheid van de instellingen van het Akkoord van 1998, zoals gehecht aan Besluit [XX]/2023 van het Gemengd Comité.

(16) De Unie en het Verenigd Koninkrijk moeten onderkennen dat de kennisgeving van het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van het beoogde nieuwe artikel 13, lid 3 bis, van het protocol slechts te goeder trouw is gedaan in de zin van artikel 5 van het terugtrekkingsakkoord indien aan elk van de voorwaarden van punt 1 van de unilaterale verklaring van het Verenigd Koninkrijk inzake de betrokkenheid van de instellingen van het Akkoord van 1998 is voldaan. Het is ook passend om door middel van een gezamenlijke verklaring te verduidelijken dat wanneer het Verenigd Koninkrijk volgens een uitspraak van een arbitragepanel niet heeft voldaan aan artikel 5 van het terugtrekkingsakkoord met betrekking tot een kennisgeving aan de Unie die het mechanisme in werking stelt, de uitspraak van het arbitragepanel snel moet worden nageleefd.

(17) De Unie en het Verenigd Koninkrijk moeten ten volle gebruikmaken van de gezamenlijke organen die bij het terugtrekkingsakkoord zijn opgericht om toezicht te houden op de uitvoering ervan. Het Gespecialiseerd Comité voor de uitvoering van het protocol kan de mogelijkheid bieden om van gedachten te wisselen over toekomstige wetgeving van het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot goederen die voor de werking van het protocol van belang zijn. Daartoe kan het Gespecialiseerd Comité in een bijzondere samenstelling bijeenkomen, namelijk het speciale orgaan inzake goederen, om de potentiële gevolgen van die toekomstige wetgeving in Noord-Ierland te beoordelen en te anticiperen op eventuele praktische problemen en deze te bespreken. De Unie en het Verenigd Koninkrijk zouden eventuele problemen in verband met de werking van het protocol zo goed en zo snel mogelijk oplossen. Het is derhalve passend dat de Unie en het Verenigd Koninkrijk daartoe in het Gemengd Comité een gezamenlijke verklaring aannemen.

(18) De Unie moet nota nemen van de unilaterale verklaring van het Verenigd Koninkrijk in het Gemengd Comité betreffende het mechanisme voor democratische instemming van artikel 18 van het protocol, en daarbij herinneren aan de taken van het Gemengd Comité uit hoofde van artikel 164 van het terugtrekkingsakkoord.

(19) Het is noodzakelijk gebleken een ruimere groep handelaren in aanmerking te laten komen voor het vervoer van goederen waarvoor geen risico bestaat, van andere delen van het Verenigd Koninkrijk naar Noord-Ierland, als bedoeld in Besluit nr. 4/2020 van het Gemengd Comité 4 . Er moeten met name nieuwe voorwaarden worden vastgesteld waaronder wordt aangenomen dat goederen niet aan commerciële bewerking worden onderworpen, onder meer door een verhoging van de maximale jaaromzet van marktdeelnemers waarbij een bewerking van goederen door die marktdeelnemers niet als commerciële bewerking wordt beschouwd, ongeacht de sector waarin zij actief zijn. Daarnaast moet het marktdeelnemers die in andere delen van het Verenigd Koninkrijk zijn gevestigd, worden toegestaan zich aan te sluiten bij de regeling voor betrouwbare handelaren die ten grondslag ligt aan de regelingen voor het vervoer van goederen waarvoor geen risico bestaat. De specifieke voorwaarden voor de vergunning van betrouwbare handelaren moeten nader worden omschreven, zodat sterkere waarborgen worden gekoppeld aan de douanefaciliteiten die worden geboden aan betrouwbare handelaren en vergunninghoudende vervoerders voor het vervoer van goederen waarvoor geen risico bestaat, van andere delen van het Verenigd Koninkrijk naar Noord-Ierland, en die moeten worden vastgelegd in gerichte wijzigingen van de desbetreffende handelingen van de Unie.

(20) Daarnaast moeten regels worden vastgesteld om te specificeren onder welke voorwaarden goederen die in pakketten vanuit andere delen van het Verenigd Koninkrijk naar Noord-Ierland worden verzonden, kunnen worden geacht geen risico te vormen wanneer die pakketten worden geleverd aan particulieren die in Noord-Ierland wonen en door vergunninghoudende vervoerders in Noord-Ierland worden binnengebracht.

(21) De Unie moet nota nemen van de unilaterale verklaring van het Verenigd Koninkrijk in het Gemengd Comité waarin het de praktijk uiteenzet die het voornemens is in te voeren ter versterking van de handhavingsmaatregelen voor goederen die in pakketten vanuit een ander deel van het Verenigd Koninkrijk naar Noord-Ierland worden overgebracht.

(22) Het is passend het standpunt te bepalen dat namens de Unie moet worden ingenomen in het Gemengd Comité,