Overwegingen bij COM(2023)193 - Procedures van de Unie voor het verlenen van vergunningen en het toezicht met betrekking tot geneesmiddelen voor menselijk gebruik en tot vaststelling van regels voor het Europees Geneesmiddelenbureau

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) Dankzij het farmaceutische kader van de Unie worden er in de Unie vergunningen verleend voor veilige, werkzame en hoogwaardige geneesmiddelen, wat heeft bijgedragen tot een hoog niveau van volksgezondheid en een soepele werking van de interne markt voor deze producten. 

(2) De farmaceutische strategie voor Europa vertegenwoordigt een keerpunt door de toevoeging van nieuwe belangrijke doelstellingen en het creëren van een modern kader dat innovatieve en gevestigde geneesmiddelen tegen betaalbare prijzen beschikbaar stelt voor patiënten en gezondheidszorgstelsels, waarbij de voorzieningszekerheid wordt gewaarborgd en milieubezwaren worden aangepakt.

(3) Zoals door de Raad en het Europees Parlement is benadrukt, is de aanpak van de ongelijke toegankelijkheid van geneesmiddelen voor patiënten een belangrijke prioriteit geworden van de farmaceutische strategie voor Europa. De lidstaten hebben opgeroepen tot herziene mechanismen en stimulansen voor de ontwikkeling van geneesmiddelen die zijn afgestemd op onvervulde medische behoeften en tegelijkertijd de toegankelijkheid en beschikbaarheid van geneesmiddelen voor patiënten in alle lidstaten waarborgen.

(4) Bij eerdere wijzigingen van de geneesmiddelenwetgeving van de Unie is de toegankelijkheid van geneesmiddelen aangepakt door te voorzien in een versnelde beoordeling van aanvragen voor vergunningen voor het in de handel brengen of door toe te staan dat er voorwaardelijke vergunningen voor het in de handel brengen worden verleend voor geneesmiddelen voor onvervulde medische behoeften. Hoewel door deze maatregelen de vergunningverlening voor innovatieve en veelbelovende therapieën is versneld, bereiken deze geneesmiddelen niet altijd de patiënt en varieert de toegankelijkheid van deze geneesmiddelen voor patiënten in de Unie.

(5) De COVID-19-pandemie heeft kritieke kwesties aan het licht gebracht die een hervorming van het geneesmiddelenkader van de Unie vereisen om de veerkracht ervan te versterken en ervoor te zorgen dat het de burgers onder alle omstandigheden ten goede komt.

(6) Omwille van de duidelijkheid moet Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad 38 worden vervangen door een nieuwe verordening.

(7) Diergeneesmiddelen vallen onder Verordening (EU) 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad 39 . Deze geneesmiddelen vallen buiten het toepassingsgebied van deze verordening, al zijn sommige bepalingen in deze verordening betreffende de governance en de algemene taken van het Bureau van toepassing op deze geneesmiddelen. De specifieke taken van het Bureau met betrekking tot diergeneesmiddelen zijn vastgelegd in Verordening (EU) 2019/6 en Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad 40 .

(8) Het toepassingsgebied van de verlening van gecentraliseerde vergunningen voor geneesmiddelen is aangepast aan de realiteit van de markt en de technologische ontwikkelingen, alsook aan de noodzaak om te zorgen voor een gecentraliseerde beoordeling van bepaalde categorieën geneesmiddelen. In het licht van het verslag van de Commissie 41 over de opgedane ervaring is het noodzakelijk gebleken de procedures voor het verlenen van vergunningen voor het in de handel brengen van geneesmiddelen in de Unie te verbeteren en bepaalde administratieve aspecten van het Europees Geneesmiddelenbureau te wijzigen. Daarnaast moet het regelgevingskader worden aangepast aan de huidige marktomstandigheden en de economische realiteit, waarbij tegelijkertijd een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid en het milieu moet worden gewaarborgd. In de conclusies van dat verslag worden correcties gevraagd van sommige operationele procedures en worden aanpassingen vereist om rekening te houden met de wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen. Uit dat verslag blijkt ook dat aan de voorheen vastgestelde algemene beginselen met betrekking tot de gecentraliseerde procedure voor het verlenen van vergunningen voor het in de handel brengen (“gecentraliseerde procedure”) moet worden vastgehouden.

(9) Wat het toepassingsgebied van deze verordening betreft, is de verlening van vergunningen voor antimicrobiële stoffen in beginsel in het belang van de gezondheid van patiënten op het niveau van de Unie, en het moet daarom mogelijk worden gemaakt om op het niveau van de Unie vergunningen te verlenen voor dergelijke stoffen.

(10) Om een hoog niveau van wetenschappelijke beoordeling van nieuwe geneesmiddelen en geneesmiddelen die de gehele bevolking van de Unie zullen dienen, te handhaven, moet de gecentraliseerde procedure verplicht zijn voor met behulp van hoogwaardige technieken, met name met behulp van biotechnologische processen, vervaardigde geneesmiddelen, prioritaire antimicrobiële stoffen, weesgeneesmiddelen, geneesmiddelen voor pediatrisch gebruik en geneesmiddelen die werkzame stoffen bevatten waarvoor nog geen vergunning was verleend vóór de laatste belangrijke wijziging van het toepassingsgebied van de gecentraliseerde procedure in 2004.

(11) Op het gebied van geneesmiddelen voor menselijk gebruik moet ook in de gevallen waarin het gebruik van één enkele procedure een meerwaarde voor de patiënt oplevert, worden voorzien in facultatieve toegang tot de gecentraliseerde procedure. De gecentraliseerde procedure moet facultatief blijven voor geneesmiddelen die weliswaar niet behoren tot de categorieën geneesmiddelen waarvoor de Unie een vergunning moet verlenen, maar die toch een therapeutische innovatie vormen. Het is ook passend deze procedure open te stellen voor geneesmiddelen die weliswaar niet innovatief zijn, maar die toch van nut kunnen zijn voor de samenleving of voor patiënten, met inbegrip van pediatrische patiënten, indien er van meet af aan op het niveau van de Unie een vergunning voor wordt verleend, zoals bepaalde geneesmiddelen die zonder medisch voorschrift kunnen worden verstrekt. Deze optie kan worden uitgebreid tot generieke geneesmiddelen en biosimilars waarvoor door de Unie een vergunning wordt verleend, mits dit op geen enkele wijze afbreuk doet aan de harmonisatie die bij de beoordeling van het referentiegeneesmiddel is bereikt, noch aan de resultaten van die beoordeling. Tegelijkertijd kan, om een ruime beschikbaarheid van generieke geneesmiddelen te waarborgen, voor deze geneesmiddelen in elk geval door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten een vergunning worden verleend, ook al zijn zij gebaseerd op referentiegeneesmiddel waarvoor een gecentraliseerde vergunning is verleend.

(12) De structuur en de werking van de verschillende organen waaruit het Bureau is samengesteld, moeten zodanig opgezet zijn dat rekening wordt gehouden met de vereisten van voortdurende vernieuwing van de wetenschappelijke expertise, samenwerking tussen instanties van de Unie en van de lidstaten, en passende maatschappelijke betrokkenheid, alsmede met de toekomstige uitbreiding van de Unie. De verschillende organen van het Bureau moeten goede contacten leggen en onderhouden met de betrokken partijen, in het bijzonder met vertegenwoordigers van patiënten en met gezondheidswerkers.

(13) De voornaamste taak van het Bureau moet erin bestaan wetenschappelijk advies van het hoogst mogelijke niveau te verstrekken aan de instellingen van de Unie en aan de lidstaten, zodat deze de hun door rechtshandelingen van de Unie op het gebied van geneesmiddelen verleende bevoegdheden op het gebied van het verlenen van vergunningen en het toezicht met betrekking tot geneesmiddelen kunnen uitoefenen. De vergunning voor het in de handel brengen mag door de Commissie slechts worden verleend nadat het Bureau een uniforme wetenschappelijke beoordeling op het hoogst mogelijke niveau van de kwaliteit, de veiligheid en de werkzaamheid van met behulp van hoogwaardige technieken vervaardigde geneesmiddelen heeft uitgevoerd.

(14) Teneinde te zorgen voor nauwe samenwerking tussen het Bureau en wetenschappers die in de lidstaten werkzaam zijn, moet de raad van beheer zodanig worden samengesteld dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten nauw worden betrokken bij het algemene beheer van het systeem van de Unie voor geneesmiddelenvergunningen.

(15) Het budget van het Bureau moet bestaan uit vergoedingen en heffingen die door de particuliere sector worden betaald, bijdragen uit de begroting van de Unie voor de uitvoering van het beleid van de Unie, en bijdragen van derde landen.

(16) De exclusieve bevoegdheid voor het opstellen van de adviezen van het Bureau over alle aangelegenheden betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik dient te berusten bij het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik.

(17) De oprichting van het Bureau bij Verordening (EEG) nr. 2309/93 van de Raad 42 , die is vervangen door Verordening (EG) nr. 726/2004, heeft het mogelijk gemaakt de wetenschappelijke beoordeling van en de controle op geneesmiddelen in de Unie te versterken, met name via zijn wetenschappelijke organen en comités waarvoor de bevoegde autoriteiten van de lidstaten deskundigen en expertise ter beschikking stellen, waardoor een onafhankelijke beoordeling van hoge kwaliteit is gewaarborgd. Bij deze verordening wordt geen nieuw bureau ingesteld. Het in deze verordening genoemde Bureau is het bij Verordening (EG) nr. 726/2004 ingestelde Bureau.

(18) Het werkterrein van de wetenschappelijke comités moet worden uitgebreid en hun werkwijze en samenstelling gemoderniseerd. In dit verband is het belangrijk dat patiënten en gezondheidswerkers worden vertegenwoordigd in het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik, aangezien dit het belangrijkste beoordelingscomité van het Bureau voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik is.

(19) Aan de toekomstige aanvragers van een vergunning voor het in de handel brengen moet in het algemeen grondig wetenschappelijk advies worden gegeven. Voorts moeten structuren tot stand worden gebracht die de ontwikkeling van advies aan ondernemingen, met name kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), mogelijk maken.

(20) Veelbelovende geneesmiddelen die het potentieel hebben om in aanzienlijke mate te voorzien in de onvervulde medische behoeften van patiënten, moeten profiteren van vroegtijdige en versterkte wetenschappelijke ondersteuning. Deze ondersteuning zal patiënten uiteindelijk helpen zo vroeg mogelijk te profiteren van nieuwe therapieën.

(21) Om een informatiever advies en een uitwisseling van informatie tussen verschillende instanties mogelijk te maken, moet de wetenschappelijke advisering door het Bureau soms gelijktijdig met de wetenschappelijke advisering door andere instanties plaatsvinden. Dit moet het geval zijn voor het gezamenlijke wetenschappelijke overleg dat wordt uitgevoerd door de coördinatiegroep van de lidstaten inzake evaluatie van gezondheidstechnologie zoals bedoeld in Verordening (EU) 2021/2282 van het Europees Parlement en de Raad 43 en, in het geval van geneesmiddelen waarbij een medisch hulpmiddel is betrokken, voor de raadpleging van de deskundigenpanels zoals beschreven in artikel 106 van Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad 44 . Wanneer in het kader van andere relevante rechtshandelingen van de Unie parallelle raadplegingsmechanismen voor wetenschappelijk advies zijn ingesteld, moet een soortgelijk mechanisme van toepassing zijn.

(22) Voorts moet de rol van de wetenschappelijke comités worden versterkt zodat het Bureau actief betrokken kan zijn bij de internationale wetenschappelijke dialoog en bepaalde activiteiten kan ontplooien die nodig zullen zijn, vooral inzake internationale wetenschappelijke harmonisatie en technische samenwerking met de Wereldgezondheidsorganisatie.

(23) Daarnaast is het, met het oog op een grotere rechtszekerheid maar onverminderd de bepalingen van Verordening (EU) 2019/6, die van toepassing blijven voor diergeneesmiddelen, nodig de bevoegdheden inzake de regels inzake openbaarheid voor de werkzaamheden van het Bureau nader te omschrijven, bepaalde voorwaarden voor het in de handel brengen van een geneesmiddel waarvoor de Unie een vergunning heeft verleend, nader te bepalen, aan het Bureau bevoegdheid toe te kennen ter bewaking van de distributie van geneesmiddelen waarvoor de Unie een vergunning heeft verleend en ter uitvoering van inspecties in derde landen samen met de lidstaten, alsmede sancties en de wijze van toepassing van deze sancties te bepalen in geval van niet-naleving van de bepalingen van deze verordening en de voorwaarden van de in het kader van de bij de verordening vastgestelde procedures verleende vergunningen voor het in de handel brengen.

(24) Het Bureau moet met name de bevoegdheid krijgen en van de benodigde capaciteit worden voorzien om inspecties uit te voeren, wanneer dit in het belang is van de Unie en wanneer de bevoegde autoriteiten van de lidstaten om ondersteuning verzoeken bij de uitvoering van hun taken uit hoofde van de herziene Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad 45 . Het belang van de Unie kan betrekking hebben op situaties waarin, om een snellere toegang tot geneesmiddelen te waarborgen, uitdagingen met betrekking tot de inspectiecapaciteit op nationaal niveau tijdig moeten worden aangepakt of waarin een reactie op een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid of een ingrijpende gebeurtenis onmiddellijke actie vereist. Het ter beschikking stellen van passende inspectiecapaciteit aan het Bureau zal ook, in het belang van de Unie, de verspreiding van beste praktijken en knowhow vergemakkelijken en het toezicht op de wereldwijde geneesmiddelenproductie verbeteren. Op verzoek van een bevoegde autoriteit van de lidstaat kan het Bureau er naar eigen goeddunken mee instemmen ondersteuning te verlenen voor inspecties van locaties in de Unie, dan wel inspecties uit te voeren van locaties in derde landen.

(25) In bepaalde gevallen zouden tekortkomingen in het toezichtsysteem van de lidstaten en de daarmee verband houdende handhavingsactiviteiten de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening en van de herziene Richtlijn 2001/83/EG aanzienlijk kunnen belemmeren, wat zelfs zou kunnen leiden tot risico’s voor de volksgezondheid. Om deze uitdagingen aan te pakken, moeten geharmoniseerde inspectienormen worden gewaarborgd door de inrichting van een gemeenschappelijk auditprogramma binnen het Bureau. Dit gemeenschappelijke auditprogramma zal ook de interpretatie van goede productie- en distributiepraktijken verder harmoniseren op basis van de wettelijke voorschriften van de Unie. Bovendien zal het een verdergaande wederzijdse erkenning van inspectieresultaten tussen de lidstaten onderling en met strategische partners ondersteunen. In het kader van het gemeenschappelijke auditprogramma worden de bevoegde autoriteiten regelmatig onderworpen aan door andere lidstaten uitgevoerde audits om een gelijkwaardig en geharmoniseerd kwaliteitssysteem te handhaven en te zorgen voor een passende toepassing van relevante goede productie- en distributiepraktijken in de nationale wetgeving en voor gelijkwaardigheid met andere EER-inspectiediensten.

(26) Binnen het Bureau moet een inspectiewerkgroep worden opgericht die via verschillende rapportagelijnen input en aanbevelingen verstrekt over alle aangelegenheden die direct of indirect verband houden met goede productiepraktijken en goede distributiepraktijken, ongeacht de vergunningsprocedure voor het in de handel brengen. Deze werkgroep moet met name verantwoordelijk zijn voor de inrichting en de ontwikkeling van en het algemene toezicht op het gemeenschappelijke auditprogramma.

(27) Om innovatie en de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen door kmo’s in de zin van Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie 46 te bevorderen en de kosten te verlagen voor het in de handel brengen van geneesmiddelen voor menselijk gebruik waarvoor een vergunning is verleend via de gecentraliseerde procedure, moeten deze ondernemingen in aanmerking komen voor een steunregeling van het Bureau.

(28) De steunregeling moet bestaan uit ondersteuning op procedureel, administratief en regelgevingsgebied en uit een verlaging, opschorting of vrijstelling van vergoedingen. De regeling moet betrekking hebben op de verschillende stappen van de procedures voorafgaand aan de verlening van een vergunning, zoals wetenschappelijk advisering, van de indiening van de aanvraag van een vergunning voor het in de handel brengen, en van de procedures na de verlening van de vergunning.

(29) Juridische entiteiten die geen economische activiteit uitoefenen, zoals universiteiten, overheidsinstanties, onderzoekscentra of organisaties zonder winstoogmerk, vormen een belangrijke bron van innovatie en moeten ook van deze steunregeling kunnen profiteren. Hoewel het mogelijk moet zijn om op individuele basis rekening te houden met de specifieke situatie van deze entiteiten, kan deze ondersteuning het best worden bereikt door middel van een specifieke steunregeling, met inbegrip van administratieve ondersteuning, en door verlaging, opschorting en vrijstelling van vergoedingen.

(30) Het Bureau moet de bevoegdheid krijgen om wetenschappelijke aanbevelingen te doen over de vraag of een product in ontwikkeling, dat mogelijk onder het verplichte toepassingsgebied van de gecentraliseerde procedure valt, voldoet aan de wetenschappelijke criteria om als geneesmiddel te worden aangemerkt. Een dergelijk adviesmechanisme zou in een zo vroeg mogelijk stadium kwesties behandelen die verband houden met grensgevallen ten opzichte van andere gebieden, zoals stoffen van menselijke oorsprong, cosmetica of medische hulpmiddelen, die zich kunnen voordoen naarmate de wetenschap zich ontwikkelt. Om ervoor te zorgen dat in de aanbevelingen van het Bureau rekening wordt gehouden met de standpunten van gelijkwaardige adviesmechanismen in andere rechtskaders, moet het Bureau de desbetreffende advies- of regelgevingsinstanties raadplegen.

(31) Om de transparantie van wetenschappelijke beoordelingen en alle andere activiteiten te vergroten, moet het Bureau een Europees webportaal voor geneesmiddelen opzetten en onderhouden.

(32) Uit de ervaring met de werking van het regelgevingssysteem is gebleken dat de bestaande structuur van het Europees Geneesmiddelenbureau met meervoudige wetenschappelijke comités vaak zorgt voor complexiteit van het wetenschappelijke beoordelingsproces tussen de verschillende comités, voor dubbel werk en voor een niet-geoptimaliseerde benutting van expertise en middelen. Bovendien staan het Bureau en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten voor uitdagingen in verband met de beperkte capaciteit en de benodigde deskundigheid om het hoofd te bieden aan het toenemende aantal procedures in verband met bestaande geneesmiddelen en de beoordeling van nieuwe geneesmiddelen, met name van geavanceerde innovatieve en complexe geneesmiddelen.

(33) Om de werking en efficiëntie van het regelgevingssysteem te optimaliseren, wordt de structuur van de wetenschappelijke comités van het Bureau vereenvoudigd en beperkt tot twee belangrijke comités voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik: het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik (CHMP) en het Risicobeoordelingscomité voor geneesmiddelenbewaking (PRAC).

(34) De vereenvoudiging van de procedures mag geen gevolgen hebben voor de normen of de kwaliteit van de wetenschappelijke beoordeling van de geneesmiddelen om de kwaliteit, veiligheid en werkzaamheid van geneesmiddelen te waarborgen. Zij moet ook de mogelijkheid bieden om de wetenschappelijke beoordelingsperiode te verkorten van 210 dagen tot 180 dagen.

(35) De wetenschappelijke comités van het Bureau moeten sommige van hun beoordelingstaken kunnen delegeren aan werkgroepen die open moeten staan voor daartoe aangewezen deskundigen uit wetenschappelijke kringen, maar niettemin de volledige verantwoordelijkheid voor het door hen uitgebrachte wetenschappelijke advies behouden.

(36) De deskundigheid van het Comité voor geavanceerde therapieën (CAT), het Comité voor weesgeneesmiddelen (COMP), het Comité pediatrie (PDCO) en het Comité voor kruidengeneesmiddelen (HMPC) wordt behouden via (werk)groepen en een pool van deskundigen die aan de hand van verschillende werkgebieden worden georganiseerd en die input verstrekken aan het CHMP en het PRAC. Het CHMP en het PRAC bestaan uit deskundigen uit alle lidstaten, terwijl de werkgroepen in meerderheid bestaan uit door de lidstaten op basis van hun expertise aangewezen deskundigen en uit externe deskundigen. De rol van de rapporteurs blijft ongewijzigd. De vertegenwoordiging van patiënten en gezondheidswerkers met expertise op alle gebieden, met inbegrip van zeldzame en kinderziekten, wordt uitgebreid in het CHMP en het PRAC, naast de specifieke werkgroepen waarin patiënten en gezondheidswerkers vertegenwoordigd zijn.

(37) Wetenschappelijke comités zoals het CAT hebben een belangrijke rol gespeeld bij het waarborgen van deskundigheid en capaciteitsopbouw op een nieuw technologisch gebied. Na meer dan 15 jaar zijn geneesmiddelen voor geavanceerde therapie nu echter gangbaarder geworden. De volledige integratie van hun beoordeling in de werkzaamheden van het CHMP zal de beoordeling van geneesmiddelen binnen dezelfde therapeutische klasse vergemakkelijken, ongeacht de technologie waarop zij zijn gebaseerd. Zij zal er ook voor zorgen dat alle biologische geneesmiddelen door hetzelfde comité worden beoordeeld.

(38) Om een informatiever advies inzake aanvragen voor klinische proeven en daarmee een beter geïntegreerd ontwikkelingsadvies mogelijk te maken met het oog op toekomstige gegevensvereisten voor vergunningaanvragen voor het in de handel brengen, kan het Bureau overleg plegen met vertegenwoordigers van lidstaten met expertise op het gebied van klinische proeven. Desalniettemin moeten de lidstaten bevoegd blijven voor beslissingen over aanvragen voor klinische proeven, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 536/2014 van het Europees Parlement en de Raad 47 .

(39) Ten behoeve van een informatievere besluitvorming en van de uitwisseling van kennis en het bundelen van expertise inzake algemene kwesties van wetenschappelijke of technische aard die verband houden met de taken van het Bureau op het gebied van geneesmiddelen voor menselijk gebruik, en met name met wetenschappelijke richtsnoeren over onvervulde medische behoeften en de opzet van klinische proeven, of ander onderzoek en het genereren van bewijsmateriaal gedurende de levenscyclus van geneesmiddelen, moet het Bureau gebruik kunnen maken van een proces voor de raadpleging van autoriteiten of instanties die een rol spelen gedurende de levenscyclus van geneesmiddelen. Bij deze autoriteiten kan het, al naargelang het geval, gaan om vertegenwoordigers van de hoofden van de geneesmiddelenautoriteiten, de Coördinatie- en adviesgroep voor klinische proeven, de SoHO-coördinatieraad, de coördinatiegroep inzake evaluatie van gezondheidstechnologie, de Coördinatiegroep voor medische hulpmiddelen, de nationale bevoegde autoriteiten voor medische hulpmiddelen, de nationale bevoegde autoriteiten voor de prijsstelling en vergoeding van geneesmiddelen, nationale verzekeringsfondsen of betalers van gezondheidszorg. Het Bureau moet het raadplegingsmechanisme ook kunnen uitbreiden tot consumenten, patiënten, gezondheidswerkers, het bedrijfsleven, verenigingen die betalers vertegenwoordigen, of andere belanghebbenden, al naargelang het geval.

(40) De lidstaten moeten zorgen voor toereikende financiering van de bevoegde autoriteiten voor het uitvoeren van hun taken uit hoofde van deze verordening en van [herziene Richtlijn 2001/83/EG]. Daarnaast moeten de lidstaten er overeenkomstig de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad van de EU en de Europese Commissie over gedecentraliseerde agentschappen 48 voor zorgen dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten voldoende middelen toewijzen voor hun bijdragen aan de werkzaamheden van het Bureau, rekening houdend met de op kosten gebaseerde vergoeding die zij van het Bureau ontvangen.

(41) In het kader van de samenwerking met internationale organisaties ter ondersteuning van de mondiale volksgezondheid is het belangrijk om de wetenschappelijke beoordeling door de Unie ten volle te benutten en te bevorderen dat regelgevende autoriteiten van derde landen zich daar ook op verlaten, door middel van het gebruik van certificaten voor geneesmiddelen waarvoor in de Unie een vergunning is verleend. Een aanvrager kan het Bureau onafhankelijk of als onderdeel van een aanvraag in het kader van de gecentraliseerde procedure om een wetenschappelijk advies verzoeken voor het gebruik van het geneesmiddel voor markten buiten de Unie. Het Bureau moet samenwerken met de Wereldgezondheidsorganisatie en relevante regelgevende autoriteiten en instanties van derde landen om dergelijke wetenschappelijke adviezen uit te brengen.

(42) Het Bureau kan in het kader van de uitvoering van zijn taken samenwerken met de bevoegde autoriteiten van derde landen. Een dergelijke samenwerking op regelgevingsgebied moet in overeenstemming zijn met de bredere economische betrekkingen van de Unie met het betrokken derde land, rekening houdend met de relevante internationale overeenkomsten tussen de Unie en dat derde land.

(43) In het belang van de volksgezondheid moeten besluiten over het verlenen van vergunningen voor het in de handel brengen in het kader van de gecentraliseerde procedure worden genomen op basis van objectieve wetenschappelijke criteria, namelijk kwaliteit, veiligheid en werkzaamheid van het betrokken geneesmiddel, met uitsluiting van economische of andere overwegingen. Bij wijze van uitzondering moeten de lidstaten echter het gebruik van geneesmiddelen voor menselijk gebruik op hun grondgebied kunnen verbieden.

(44) De criteria kwaliteit, veiligheid en werkzaamheid van [herziene Richtlijn 2001/83/EG] moeten van toepassing zijn op geneesmiddelen waarvoor de Unie volgens de gecentraliseerde procedure een vergunning verleent. De baten-risicobalans van alle geneesmiddelen zal worden beoordeeld wanneer zij in de handel worden gebracht en op elk ander moment dat de bevoegde autoriteit dit nodig acht.

(45) Aanvragen voor een vergunning voor het in de handel brengen moeten, net als alle andere aanvragen die bij het Bureau worden ingediend, in overeenstemming zijn met het beginsel “standaard digitaal” en derhalve in elektronische vorm aan het Bureau worden toegezonden. De aanvragen moeten worden beoordeeld op basis van het door de aanvrager ingediende dossier overeenkomstig de verschillende rechtsgrondslagen waarin [herziene Richtlijn 2001/83/EG] voorziet. Tegelijkertijd kunnen het Bureau en de relevante comités rekening houden met alle informatie waarover zij beschikken. De aanvragers wordt verzocht in het algemeen ruwe gegevens in te dienen, met name met betrekking tot de klinische proeven die door de aanvrager worden uitgevoerd om een volledige beoordeling van de kwaliteit, veiligheid en werkzaamheid van het geneesmiddel te waarborgen.

(46) In Richtlijn 2010/63/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt 49 worden bepalingen vastgesteld betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt op basis van de beginselen van vervanging, vermindering en verfijning. Voor elk onderzoek waarbij levende dieren worden gebruikt en dat essentiële gegevens over de kwaliteit, veiligheid en werkzaamheid van een geneesmiddel oplevert, moet rekening worden gehouden met die beginselen van vervanging, vermindering en verfijning voor zover zij de verzorging en het gebruik van levende dieren voor wetenschappelijke doeleinden betreffen, en dat ontwerp en die uitvoering moeten worden geoptimaliseerd zodat de meest bevredigende resultaten met een minimaal aantal dieren worden geleverd. De procedures voor dergelijke onderzoeken moeten zodanig worden opgezet dat pijn, lijden, angst of blijvende schade bij dieren worden voorkomen; bij deze procedures moeten de beschikbare richtsnoeren van het Bureau en van de Internationale Raad voor harmonisatie (ICH) worden gevolgd. De aanvrager en de houder van een vergunning voor het in de handel brengen moeten met name rekening houden met de beginselen die zijn vastgelegd in Richtlijn 2010/63/EU, met inbegrip van, waar mogelijk, de toepassing van nieuwe benaderingsmethoden (new approach methodologies) in plaats van dierproeven. Daarbij kan het gaan om: in-vitromodellen, zoals microfysiologische systemen, waaronder orgaan-op-chip, (2D- en 3D-) celkweekmodellen, organoïden, en modellen op basis van menselijke stamcellen, in-silicohulpmiddelen of “read-across”-modellen.

(47) Er moeten procedures worden ingevoerd om, waar mogelijk, te vergemakkelijken dat dierproeven gezamenlijk worden uitgevoerd, zodat wordt voorkomen dat proeven met levende dieren, die onder Richtlijn 2010/63/EU vallen, onnodig worden gedupliceerd. Aanvragers en houders van een vergunning voor het in de handel brengen moeten alles in het werk stellen om de resultaten van dierproeven te hergebruiken en de resultaten van die proeven openbaar te maken. Voor verkorte aanvragen moeten aanvragers van een vergunning voor het in de handel brengen naar de relevante onderzoeken die voor het referentiegeneesmiddel zijn uitgevoerd, verwijzen.

(48) De samenvatting van de productkenmerken en de bijsluiter moeten de beoordeling van het Bureau weergeven en deel uitmaken van zijn wetenschappelijk advies. In het advies kunnen bepaalde voorwaarden worden aanbevolen die deel moeten uitmaken van de vergunning voor het in de handel brengen, bijvoorbeeld met betrekking tot veilig en doeltreffend gebruik van het geneesmiddel of verplichtingen na de verlening van de vergunning waaraan de houder van de vergunning voor het in de handel brengen moet voldoen. Bij die voorwaarden kan het onder meer gaan om het vereiste om veiligheids- of werkzaamheidsonderzoeken of andere onderzoeken na de verlening van de vergunning uit te voeren die noodzakelijk worden geacht om de behandeling te optimaliseren, bijvoorbeeld wanneer het door de aanvrager voorgestelde dosisschema weliswaar aanvaardbaar is en verbonden is met een aantoonbaar positieve baten-risicobalans, maar toch na de verlening van de vergunning verder zou kunnen worden geoptimaliseerd. Indien de aanvrager het niet eens is met delen van het advies, kan hij om heroverweging daarvan verzoeken.

(49) Aangezien de algemene goedkeuringstermijnen voor geneesmiddelen moeten worden verkort, mogen er tussen het advies van het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik en de definitieve beslissing over een aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen, in beginsel niet meer dan 46 dagen verstrijken.

(50) Op basis van het advies van het Bureau moet de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen een besluit over de toepassing vaststellen. In gerechtvaardigde gevallen mag de Commissie het advies voor verder onderzoek terugzenden of in haar besluit van het advies van het Bureau afwijken. Rekening houdend met de noodzaak om geneesmiddelen snel beschikbaar te maken voor patiënten, moet worden erkend dat de voorzitter van het Permanent Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik de beschikbare regelingen uit hoofde van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad 50 zal gebruiken en met name de mogelijkheid om het advies van het Comité in te winnen via een schriftelijke procedure en binnen een korte termijn die, in beginsel, niet meer dan tien kalenderdagen zal bedragen.

(51) Doorgaans moet een vergunning voor het in de handel brengen voor onbepaalde tijd worden verleend; alleen om gerechtvaardigde redenen in verband met de veiligheid van het geneesmiddel kan echter worden besloten dat er één verlenging nodig is.

(52) Er moet worden bepaald dat de ethische vereisten van Verordening (EU) nr. 536/2014 van toepassing zijn op geneesmiddelen waarvoor de Unie een vergunning verleent. Met name met betrekking tot klinische proeven die buiten de Unie worden uitgevoerd met geneesmiddelen waarvoor het de bedoeling is dat er in de Unie een vergunning zal worden verleend, moet bij de beoordeling van de vergunningsaanvraag worden nagegaan of deze proeven zijn uitgevoerd overeenkomstig beginselen die gelijkwaardig zijn aan die van Verordening (EU) nr. 536/2014 wat betreft de rechten en veiligheid van de proefpersoon en de betrouwbaarheid en robuustheid van de in het kader van de klinische proef gegenereerde gegevens.

(53) Geneesmiddelen die geheel of gedeeltelijk uit genetisch gemodificeerde organismen bestaan, kunnen milieurisico’s opleveren. Daarom is het nodig deze geneesmiddelen te onderwerpen aan een gelijkaardige milieurisicobeoordeling als bedoeld in Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad 51 , parallel aan de beoordeling van de kwaliteit, de veiligheid en de werkzaamheid van het betrokken geneesmiddel in het kader van een uniforme procedure van de Unie. De milieurisicobeoordeling moet worden uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften van deze verordening en van [herziene Richtlijn 2001/83/EG], die gebaseerd zijn op de beginselen van Richtlijn 2001/18/EG, maar rekening houden met de specifieke kenmerken van geneesmiddelen.

(54) [herziene Richtlijn 2001/83/EG] staat de lidstaten toe om het gebruik en de levering van geneesmiddelen waarvoor geen vergunning is verleend toe te staan om redenen van de volksgezondheid of de individuele behoeften van patiënten, ook wanneer het geneesmiddelen betreft waarvoor krachtens deze verordening een vergunning moet worden verleend. Ook moet het de lidstaten uit hoofde van deze verordening worden toegestaan een geneesmiddel beschikbaar te stellen voor gebruik in schrijnende gevallen (“compassionate use”) voordat een vergunning voor het in de handel brengen wordt verleend. In dergelijke uitzonderlijke en dringende situaties, waarin er geen geschikt geneesmiddel is waarvoor wel een vergunning is verleend, moet de noodzaak om de volksgezondheid of de gezondheid van individuele patiënten te beschermen prevaleren boven andere overwegingen, met name de noodzaak om een vergunning voor het in de handel brengen te verkrijgen en bijgevolg over volledige informatie te beschikken over de risico’s van het geneesmiddel, met inbegrip van eventuele risico’s voor het milieu van geneesmiddelen die geheel of gedeeltelijk uit genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s) bestaan. Om vertragingen bij het ter beschikking stellen van deze producten of onzekerheden rond de status ervan in bepaalde lidstaten te voorkomen, is het in die uitzonderlijke en dringende situaties passend dat voor een geneesmiddel dat geheel of gedeeltelijk uit ggo’s bestaat, een milieurisicobeoordeling of een toestemming overeenkomstig Richtlijn 2001/18/EG of Richtlijn 2009/41/EG van het Europees Parlement en de Raad 52 niet als voorwaarde moet worden gesteld. In deze gevallen moeten de lidstaten echter wel passende maatregelen nemen om de voorzienbare negatieve gevolgen voor het milieu van het opzettelijk of onopzettelijk vrijkomen in het milieu van geneesmiddelen die geheel of gedeeltelijk uit ggo’s bestaan tot een minimum te beperken.

(55) Voor geneesmiddelen moet de termijn voor de bescherming van gegevens in verband met niet-klinische tests en klinische proeven dezelfde zijn als de termijn die gehanteerd wordt in [herziene Richtlijn 2001/83/EG].

(56) Teneinde met name aan de gewettigde verwachtingen van de patiënten te beantwoorden en om rekening te houden met de steeds snellere ontwikkeling van de wetenschap en de therapieën, moeten versnelde beoordelingsprocedures worden ingevoerd voor geneesmiddelen die van groot therapeutisch belang zijn, alsmede procedures voor het verkrijgen van voorwaardelijke vergunningen voor het in de handel brengen die aan bepaalde, regelmatig herzienbare voorwaarden gebonden zijn.

(57) Programma’s voor gebruik in schrijnende gevallen maken de vroegtijdige toegang tot geneesmiddelen mogelijk. Bestaande bepalingen moeten worden aangescherpt om ervoor te zorgen dat waar mogelijk een gemeenschappelijke aanpak wordt gekozen met betrekking tot de criteria en de voorwaarden voor het gebruik van nieuwe geneesmiddelen in schrijnende gevallen uit hoofde van de nationale wetgeving van de lidstaten. Bovendien is het belangrijk dat gegevens over dergelijk gebruik kunnen worden verzameld om als basis te dienen voor beslissingen met betrekking tot de baten-risicobalans van de betrokken geneesmiddelen.

(58) Het is mogelijk om onder bepaalde omstandigheden vergunningen voor het in de handel brengen afhankelijk van specifieke verplichtingen of voorwaarden, op voorwaardelijke basis of onder uitzonderlijke omstandigheden te verlenen. De wetgeving moet het onder vergelijkbare omstandigheden mogelijk maken dat er voor geneesmiddelen met een standaardvergunning voor het in de handel brengen op voorwaardelijke basis of onder uitzonderlijke omstandigheden voor nieuwe indicaties een vergunning wordt verleend. De geneesmiddelen waarvoor op voorwaardelijke basis of onder uitzonderlijke omstandigheden een vergunning is verleend, moeten in beginsel voldoen aan de eisen voor een standaardvergunning voor het in de handel brengen, met uitzondering van de specifieke afwijkingen of voorwaarden die zijn vermeld in de desbetreffende voorwaardelijke of uitzonderlijke vergunning voor het in de handel brengen, en worden onderworpen aan een specifieke evaluatie van de naleving van de opgelegde specifieke voorwaarden of verplichtingen. Verder wordt ervan uitgegaan dat de gronden voor de weigering van een vergunning voor het in de handel brengen in dergelijke gevallen van overeenkomstige toepassing zijn.

(59) Voor een geneesmiddel kan aan eenzelfde houder in beginsel slechts één vergunning voor het in de handel brengen worden verleend. Duplicaten van vergunningen voor het in de handel brengen mogen alleen in uitzonderlijke omstandigheden worden verleend. Wanneer deze uitzonderlijke omstandigheden niet langer aanwezig zijn, met name waar het de bescherming door een octrooi of een aanvullend beschermingscertificaat in een of meer lidstaten betreft, moeten eventuele negatieve gevolgen voor de markten van het bestaan van duplicaten van vergunningen voor het in de handel brengen tot een minimum worden beperkt door de oorspronkelijke vergunning of het duplicaat van de vergunning voor het in de handel brengen in te trekken.

(60) De regelgevende besluitvorming inzake de ontwikkeling van, de vergunningverlening voor en het toezicht op geneesmiddelen kan worden ondersteund door de toegang tot en analyse van gezondheidsgegevens, in voorkomend geval met inbegrip van gegevens uit de praktijk, dat wil zeggen gezondheidsgegevens die buiten het kader van klinisch onderzoek worden gegenereerd. Het Bureau moet dergelijke gegevens kunnen gebruiken, onder meer via het Data Analysis and Real World Interrogation Network (DARWIN) en de interoperabele infrastructuur van de Europese ruimte voor gezondheidsgegevens. Via deze capaciteiten kan het Bureau alle mogelijkheden van supercomputing, kunstmatige intelligentie en “big data” benutten om zijn mandaat te vervullen, zonder de privacyrechten in het gedrang te brengen. Waar nodig kan het Bureau met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten samenwerken om dit doel te bereiken.

(61) De omgang met gezondheidsgegevens vereist een hoog niveau van bescherming tegen cyberaanvallen. Het Bureau moet over een hoog niveau van beveiligingscontroles en -processen tegen cyberaanvallen beschikken om te waarborgen dat het Bureau te allen tijde normaal kan functioneren. Daartoe moet het Bureau een plan opstellen om cyberaanvallen te voorkomen, te detecteren, te beperken en te beantwoorden, zodat het Bureau te allen tijde kan functioneren en onrechtmatige toegang tot documenten van het Bureau wordt voorkomen.

(62) Gezien de gevoelige aard van gezondheidsgegevens moet het Bureau zijn verwerkingsactiviteiten vrijwaren en ervoor zorgen dat zij voldoen aan de gegevensbeschermingsbeginselen van rechtmatigheid, behoorlijkheid en transparantie, doelbinding, minimale gegevensverwerking, juistheid, opslagbeperking, integriteit en vertrouwelijkheid. Wanneer de verwerking van persoonsgegevens noodzakelijk is voor de toepassing van deze verordening, moet deze gebeuren overeenkomstig het recht van de Unie inzake de bescherming van persoonsgegevens. Verwerking van persoonsgegevens krachtens deze verordening moet gebeuren in overeenstemming met Verordening (EU) 2016/679 53 en Verordening (EU) 2018/1725 54 van het Europees Parlement en de Raad.

(63) De toegang tot gegevens van afzonderlijke patiënten uit klinische onderzoeken in een gestructureerd formaat waardoor er statistische analyses kunnen worden gedaan, kan regelgevers helpen om het ingediende bewijsmateriaal te begrijpen en kan helpen om regelgevende besluitvorming betreffende de baten-risicobalans van een geneesmiddel te onderbouwen. De invoering van een dergelijke mogelijkheid in de wetgeving is belangrijk om gegevensgestuurde baten-risicobeoordelingen in alle fasen van de levenscyclus van een geneesmiddel te bevorderen. Bij deze verordening krijgt het Bureau daarom de bevoegdheid om, als onderdeel van de beoordeling van de oorspronkelijke aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen en aanvragen na verlening van een vergunning, dergelijke gegevens op te vragen.

(64) Voor generieke geneesmiddelen en biosimilars hoeven in de regel geen risicomanagementplannen te worden opgesteld en ingediend, mede gelet op het feit dat het referentiegeneesmiddel al over een dergelijk plan beschikt; in specifieke gevallen moet echter wel een risicomanagementplan voor generieke geneesmiddelen en biosimilars worden opgesteld en bij de bevoegde autoriteiten worden ingediend.

(65) Bij het opstellen van wetenschappelijk adviezen en in naar behoren gemotiveerde gevallen moet het Bureau ook bij andere relevante rechtshandelingen van de Unie ingestelde autoriteiten of andere in de Unie gevestigde overheidsinstanties, al naargelang het geval, kunnen raadplegen. Hierbij kan het gaan om deskundigen op het gebied van klinische proeven, medische hulpmiddelen, stoffen van menselijke oorsprong of op enig ander gebied voor zover vereist voor het verstrekken van het desbetreffende wetenschappelijk advies.

(66) Via de regeling inzake prioritaire geneesmiddelen (Prime-regeling) heeft het Bureau ervaring opgedaan met het in een vroeg stadium verlenen van wetenschappelijke ondersteuning en ondersteuning op regelgevingsgebied aan ontwikkelaars van bepaalde geneesmiddelen die, op basis van voorlopig bewijs, waarschijnlijk in een onvervulde medische behoefte zullen voorzien en die in een vroeg stadium van ontwikkeling als veelbelovend worden gezien. Het is passend dit mechanisme voor vroegtijdige ondersteuning te erkennen, ook voor prioritaire antimicrobiële stoffen en herbestemde geneesmiddelen wanneer deze voldoen aan de criteria voor de regeling, en het Bureau in staat te stellen om, in overleg met de lidstaten en de Commissie, selectiecriteria voor veelbelovende geneesmiddelen vast te stellen.

(67) Het Bureau moet, in overleg met de lidstaten en de Commissie, de wetenschappelijke selectiecriteria vaststellen voor geneesmiddelen waarvoor ondersteuning voorafgaand aan de vergunningverlening wordt geboden, waarbij prioriteit moet worden gegeven aan de meest veelbelovende ontwikkelingen op het gebied van therapieën. In het geval van geneesmiddelen voor onvervulde medische behoeften kan elke geïnteresseerde ontwikkelaar op basis van de door het Bureau vastgestelde wetenschappelijke selectiecriteria voorlopig bewijsmateriaal indienen om aan te tonen dat het geneesmiddel een belangrijke therapeutische vooruitgang kan bieden wat de vastgestelde onvervulde medische behoefte betreft.

(68) Voordat een geneesmiddel voor menselijk gebruik in een of meer lidstaten in de handel mag worden gebracht, moet gewoonlijk uitgebreid onderzoek worden gedaan om te waarborgen dat het geneesmiddel veilig is, een goede kwaliteit heeft en werkzaam is bij de doelgroep. Voor bepaalde categorieën geneesmiddelen voor menselijk gebruik kan het, om te voorzien in de onvervulde medische behoeften van patiënten en in het belang van de volksgezondheid, echter nodig zijn om een vergunning voor het in de handel brengen te verlenen op basis van minder volledige gegevens dan gewoonlijk het geval is. Aan een dergelijke te verlenen vergunning voor het in de handel brengen moeten specifieke verplichtingen verbonden zijn. De betreffende categorieën van geneesmiddelen voor menselijk gebruik moeten betrekking hebben op de geneesmiddelen, waaronder weesgeneesmiddelen, die de behandeling, preventie of medische diagnose van ernstig invaliderende of levensbedreigende ziekten ten doel hebben, of bestemd zijn om te worden gebruikt in noodsituaties in verband met een bedreiging van de volksgezondheid.

(69) De Unie moet beschikken over de middelen om een wetenschappelijke beoordeling te kunnen verrichten van de geneesmiddelen die volgens de gedecentraliseerde procedures voor het verlenen van vergunningen voor het in de handel brengen worden aangeboden. Voorts moeten, met het oog op een daadwerkelijke harmonisering van de bestuursrechtelijke besluiten van de lidstaten met betrekking tot geneesmiddelen die volgens de gedecentraliseerde procedures voor het verlenen van vergunningen voor het in de handel brengen worden aangeboden, aan de Unie de nodige middelen worden verstrekt om bij een verschil van inzicht tussen lidstaten betreffende de kwaliteit, de veiligheid en de werkzaamheid van geneesmiddelen, tot een oplossing tot komen.

(70) In het geval van een risico voor de volksgezondheid moeten de houder van de vergunning voor het in de handel brengen of de bevoegde autoriteiten op eigen initiatief dringende veiligheids- of werkzaamheidsbeperkingen kunnen opleggen om ervoor te zorgen dat de vergunning voor het in de handel brengen snel wordt aangepast teneinde een veilig en doeltreffend gebruik van het geneesmiddel door gezondheidswerkers en patiënten te behouden. Indien een herziening wordt ingeleid met betrekking tot dezelfde veiligheids- of werkzaamheidskwestie die ook wordt aangepakt door middel van door een bevoegde autoriteit geïnitieerde dringende beperkingen, moeten eventuele schriftelijke opmerkingen van de houder van de vergunning voor het in de handel brengen bij die herziening in aanmerking worden genomen om dubbele beoordeling te voorkomen.

(71) De voorwaarden van een vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel voor menselijk gebruik kunnen worden gewijzigd. Hoewel de kernelementen van een wijziging in deze verordening zijn vastgelegd, moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om deze elementen aan te vullen door verdere noodzakelijke elementen vast te stellen, het systeem aan de technologische en wetenschappelijke vooruitgang aan te passen en gebruik te maken van digitalisering, teneinde ervoor te zorgen dat onnodige administratieve lasten voor de houders van vergunningen voor het in de handel brengen en voor de bevoegde autoriteiten worden vermeden.

(72) Om onnodige administratieve en financiële lasten voor zowel de farmaceutische industrie als de bevoegde autoriteiten te voorkomen, moeten bepaalde stroomlijningsmaatregelen worden ingevoerd. Het moet mogelijk worden gemaakt vergunningen voor het in de handel brengen en wijzigingen in de voorwaarden van de vergunning voor het in de handel brengen elektronisch aan te vragen.

(73) Om het gebruik van middelen voor zowel de aanvragers van vergunningen voor het in de handel brengen als de bevoegde autoriteiten die dergelijke aanvragen beoordelen, te optimaliseren, moet één enkele beoordeling van een basisdossier werkzame stof worden ingevoerd. Het resultaat van de beoordeling moet worden verstrekt in de vorm van een certificaat. Om dubbele beoordeling te voorkomen, moet voor een houder van een certificaat basisdossier werkzame stof het gebruik van dat certificaat verplicht worden gesteld voor volgende aanvragen of vergunningen voor het in de handel brengen van geneesmiddelen voor menselijk gebruik die diezelfde werkzame stof bevatten. De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om de procedure voor de unieke beoordeling van een basisdossier werkzame stof vast te stellen. Om het gebruik van middelen verder te optimaliseren, moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om de certificeringsregeling uit te breiden tot aanvullende basiskwaliteitsdossiers, bijvoorbeeld in het geval van nieuwe hulpstoffen, adjuvantia, radiofarmaceutische uitgangsstoffen en tussenproducten van de werkzame stof, wanneer het tussenproduct zelf een chemische werkzame stof is of in verbinding met een biologische stof wordt gebruikt.

(74) Om onnodige administratieve en financiële lasten voor aanvragers, houders van een vergunning voor het in de handel brengen en de bevoegde autoriteiten te voorkomen, moeten bepaalde stroomlijningsmaatregelen worden ingevoerd. Er moet een elektronische aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen en voor wijzigingen in de voorwaarden van de vergunning voor het in de handel brengen worden ingevoerd. Voor generieke geneesmiddelen en biosimilars hoeven, behalve in specifieke gevallen, geen risicomanagementplannen te worden opgesteld en ingediend bij de bevoegde autoriteiten.

(75) In een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid is het voor de Unie van groot belang dat zo spoedig mogelijk veilige en werkzame geneesmiddelen in de Unie ontwikkeld en beschikbaar gesteld kunnen worden. Flexibele, snelle en gestroomlijnde processen zijn daarbij cruciaal. Er bestaat al een geheel aan maatregelen op het niveau van de Unie om de ontwikkeling en de verlening van vergunningen voor het in de handel brengen van behandelingen en vaccins tijdens een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid te vergemakkelijken, te ondersteunen en te versnellen.

(76) Het wordt passend geacht dat de Commissie ook de mogelijkheid heeft om tijdelijke noodvergunningen voor het in de handel brengen te verlenen om noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid aan te pakken. Tijdelijke noodvergunningen voor het in de handel brengen kunnen worden verleend op voorwaarde dat, rekening houdend met de omstandigheden van de noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid, de baten van de onmiddellijke beschikbaarheid van het betrokken geneesmiddel groter zijn dan de risico’s die verbonden zijn aan het feit dat aanvullende, volledge niet-klinische en klinische gegevens van goede kwaliteit nog steeds vereist kunnen zijn. Een tijdelijke noodvergunning voor het in de handel brengen mag alleen geldig zijn gedurende de noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid. De Commissie moet de mogelijkheid krijgen om dergelijke vergunningen voor het in de handel brengen te wijzigen, te schorsen of in te trekken om de volksgezondheid te beschermen of wanneer de houder van de vergunning voor het in de handel brengen niet heeft voldaan aan de voorwaarden en verplichtingen van de tijdelijke noodvergunning voor het in de handel brengen.

(77) De ontwikkeling van resistentie tegen antimicrobiële stoffen vormt een steeds groter punt van zorg en de ontwikkelingspijplijn van doeltreffende antimicrobiële stoffen zit verstopt als gevolg van marktfalen; daarom moeten nieuwe maatregelen worden overwogen ter bevordering van de ontwikkeling van prioritaire antimicrobiële stoffen die doeltreffend zijn tegen de resistentie tegen antimicrobiële stoffen en ter ondersteuning van ondernemingen, veelal kmo’s, die ervoor kiezen op dit gebied te investeren.

(78) Om als “prioritaire antimicrobiële stof” te worden beschouwd, moet een geneesmiddel een echte vooruitgang tegen de resistentie tegen antimicrobiële stoffen betekenen en moet het daarom niet-klinische en klinische gegevens opleveren die een aanzienlijk klinisch voordeel met betrekking tot de resistentie tegen antimicrobiële stoffen staven. Bij de beoordeling van de voorwaarden voor antibiotica moet het Bureau rekening houden met de prioritering van ziekteverwekkers met betrekking tot het risico van resistentie tegen antimicrobiële stoffen, zoals bedoeld in de WHO-lijst van prioritaire ziekteverwekkers voor O&O op het gebied van nieuwe antibiotica, en met name van die ziekteverwekkers welke zijn opgenomen als prioriteit 1 (kritiek) of prioriteit 2 (hoog); indien er op het niveau van de Unie een gelijkwaardige lijst van prioritaire ziekteverwekkers wordt vastgesteld, moet het Bureau die lijst van de Unie prioritair in aanmerking nemen.

(79) Met de invoering van een voucher waarmee de ontwikkeling van prioritaire antimicrobiële stoffen wordt beloond met een extra jaar wettelijke gegevensbescherming zou de benodigde financiële ondersteuning van ontwikkelaars van prioritaire antimicrobiële stoffen kunnen worden verwezenlijkt. Om er echter voor te zorgen dat de financiële beloning, die uiteindelijk door de gezondheidszorgstelsels wordt gedragen, grotendeels wordt geabsorbeerd door de ontwikkelaar van de prioritaire antimicrobiële stof en niet door de koper van de voucher, moet het aantal beschikbare vouchers op de markt tot een minimum worden beperkt. Daarom moeten strikte voorwaarden voor de toekenning, de overdracht en het gebruik van de voucher worden vastgesteld en moet de Commissie de mogelijkheid krijgen om de voucher onder bepaalde omstandigheden in te trekken.

(80) Een overdraagbare gegevensexclusiviteitsvoucher mag alleen beschikbaar zijn voor antimicrobiële producten die een aanzienlijk klinisch voordeel opleveren met betrekking tot resistentie tegen antimicrobiële stoffen en die de in deze verordening beschreven kenmerken hebben. Er moet ook voor worden gezorgd dat een onderneming die deze stimulans ontvangt, op haar beurt in staat is het geneesmiddel in voldoende hoeveelheden aan patiënten in de hele Unie te leveren en informatie te verstrekken over alle financiering die is ontvangen voor onderzoek in verband met de ontwikkeling ervan, teneinde een volledig overzicht te geven van de rechtstreekse financiële ondersteuning die aan het geneesmiddel wordt verleend.

(81) Om te zorgen voor een hoge mate van transparantie en voor volledig inzicht inzake het economische effect van de overdraagbare gegevensexclusiviteitsvoucher, met name wat betreft het risico op overcompensatie van de investeringen, wordt van een ontwikkelaar van een prioritaire antimicrobiële stof vereist dat hij of zij informatie verstrekt over alle ontvangen rechtstreekse financiële steun voor onderzoek in verband met de ontwikkeling van de prioritaire antimicrobiële stof. In een dergelijke verklaring moet alle rechtstreekse financiële steun worden vermeld die uit enige bron waar ook ter wereld wordt ontvangen.

(82) De overdracht van een voucher voor een prioritaire antimicrobiële stof kan plaatsvinden via verkoop. De waarde van de transactie, die in geld kan worden uitgedrukt of anderszins is overeengekomen tussen de koper en de verkoper, wordt openbaar gemaakt om de regelgevers en het publiek te informeren. De identiteit van de houder van een voucher die is toegekend en nog niet is gebruikt, moet te allen tijde publiekelijk bekend zijn om een maximale mate van transparantie en vertrouwen te waarborgen.

(83) De bepalingen met betrekking tot overdraagbare gegevensexclusiviteitsvouchers moeten van toepassing zijn gedurende een bepaalde periode vanaf de inwerkingtreding van deze verordening of totdat de Commissie een maximumaantal vouchers heeft toegekend, om de totale kosten van de maatregel voor de gezondheidszorgstelsels van de lidstaten te beperken. De beperkte toepassing van de maatregel zal het ook mogelijk maken het effect van de maatregel voor het tegengaan van het marktfalen bij de ontwikkeling van nieuwe antimicrobiële stoffen waarmee de resistentie tegen antimicrobiële stoffen kan worden aangepakt, te beoordelen en de kosten voor de nationale gezondheidszorgstelsels te bepalen. Een dergelijke beoordeling zal de nodige kennis opleveren om te kunnen beslissen of de toepassing van de maatregel wordt verlengd.

(84) De toepassingstermijn van de bepalingen inzake overdraagbare exclusiviteitsvouchers voor prioritaire antimicrobiële stoffen en het totale aantal vouchers kunnen op voorstel van de Commissie en op basis van de opgedane ervaring door het Parlement en de Raad worden uitgebreid.

(85) Wanneer de Commissie van oordeel is dat er redenen zijn om aan te nemen dat een geneesmiddel een mogelijk ernstig risico voor de gezondheid van de mens kan inhouden, moet het Bureau een wetenschappelijke beoordeling van het geneesmiddel uitvoeren, die uitmondt in een besluit om de vergunning voor het in de handel brengen te handhaven, te wijzigen, te schorsen of in te trekken, en die wordt genomen op basis van een algemene baten-risicobeoordeling. De Commissie kan ook optreden met betrekking tot een gecentraliseerde vergunning voor het in de handel brengen wanneer niet aan de daaraan verbonden voorwaarden wordt voldaan.

(86) Voor geneesmiddelen bij zeldzame ziekten en geneesmiddelen voor kinderen moeten wat hun kwaliteit, veiligheid en werkzaamheid betreft, dezelfde bepalingen gelden als voor alle andere geneesmiddelen, bijvoorbeeld betreffende de procedures voor het verlenen van vergunningen voor het in de handel brengen, en de eisen voor de geneesmiddelenbewaking en voor de kwaliteit. Voor die geneesmiddelen gelden echter ook specifieke eisen. Dergelijke eisen worden momenteel gedefinieerd in afzonderlijke wetgeving en moeten in deze verordening worden opgenomen om te zorgen voor duidelijkheid en samenhang van alle maatregelen die op deze geneesmiddelen van toepassing zijn.

(87) Sommige weesaandoeningen komen zo zelden voor dat de kosten voor de ontwikkeling en het in de handel brengen van een geneesmiddel voor diagnose, preventie of behandeling van een dergelijke aandoening niet kunnen worden gedekt door de verwachte verkoop van het geneesmiddel. Personen die lijden aan zeldzame aandoeningen moeten echter een behandeling van dezelfde kwaliteit kunnen krijgen als andere personen; daarom moeten impulsen worden gegeven aan onderzoek en ontwikkeling en inzake het in de handel brengen van geschikte geneesmiddelen door de farmaceutische industrie.

(88) Verordening (EG) nr. 141/2000 van het Europees Parlement en de Raad 55 heeft aantoonbaar resultaat opgeleverd wat betreft het stimuleren van de ontwikkeling van weesgeneesmiddelen in de Unie; een optreden op het niveau van de Unie verdient dan ook nog steeds de voorkeur boven ongecoördineerde maatregelen van de lidstaten die kunnen leiden tot concurrentievervalsing en belemmeringen voor de handel binnen de Unie.

(89) De bij Verordening (EG) nr. 141/2000 vastgestelde open en doorzichtige procedure van de Unie voor de aanwijzing van potentiële geneesmiddelen als weesgeneesmiddelen moet worden gehandhaafd. Om te zorgen voor meer juridische duidelijkheid en voor verdere vereenvoudiging, moeten de specifieke wettelijke bepalingen die op deze geneesmiddelen van toepassing zijn, in deze verordening worden opgenomen.

(90) Objectieve criteria voor de aanwijzing als weesgeneesmiddel op basis van de prevalentie van de levensbedreigende of chronisch invaliderende aandoening waarvoor naar middelen voor diagnose, preventie of behandeling wordt gezocht en van het ontbreken van een in de Unie toegelaten bevredigende methode voor diagnose, preventie of behandeling van de aandoening in kwestie, moeten worden gehandhaafd; een prevalentie van maximaal vijf patiënten met de betrokken aandoening per 10 000 inwoners wordt algemeen als een passende drempel beschouwd. Het criterium voor de aanwijzing als weesgeneesmiddel dat is gebaseerd op het rendement van investeringen is afgeschaft, aangezien het nooit is gebruikt.

(91) Het criterium voor aanwijzing als weesgeneesmiddel dat is gebaseerd op de prevalentie van een ziekte is echter mogelijk niet in alle gevallen geschikt om zeldzame ziekten te identificeren. Voor aandoeningen die gekenmerkt worden door een korte duur en een hoge sterfte bijvoorbeeld zou het meten van het aantal mensen dat de ziekte gedurende een bepaalde periode heeft opgelopen, beter weergeven of de ziekte zeldzaam is in de zin van deze verordening dan het meten van het aantal mensen dat op een bepaald moment “aan de ziekte lijdt”. Teneinde zeldzame ziekten beter te kunnen onderscheiden, moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om op aanbeveling van het Bureau specifieke aanwijzingscriteria voor bepaalde aandoeningen vast te stellen indien de aanwijzigingscriteria waarin is voorzien om wetenschappelijke redenen niet passend worden geacht.

(92) Teneinde zeldzame ziekten beter te kunnen onderscheiden, moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om op aanbeveling van het Bureau de aanwijzingscriteria door middel van een gedelegeerde handeling aan te vullen indien deze om wetenschappelijke redenen niet geschikt zijn voor bepaalde aandoeningen. Daarnaast vereisen de aanwijzingscriteria dat de Commissie uitvoeringsmaatregelen vaststelt.

(93) Indien er al een bevredigende methode voor de diagnose, preventie of behandeling van de betrokken aandoening in de Unie is toegelaten, dan moet het geneesmiddel een aanzienlijk voordeel opleveren voor degenen die aan deze aandoening lijden. In dit verband wordt een geneesmiddel waarvoor in één lidstaat een vergunning is verleend, over het algemeen beschouwd als toegelaten in de Unie. Het is niet nodig dat er een vergunning voor het in de handel brengen in de Unie voor is verleend of dat er in alle lidstaten een vergunning voor is verleend om het als een bevredigende methode te beschouwen. Daarnaast kunnen algemeen gebruikte methoden voor diagnose, preventie of behandeling waarvoor geen vergunning voor het in de handel brengen vereist is, als bevredigend worden beschouwd als er wetenschappelijk bewijs is van hun werkzaamheid en veiligheid. In bepaalde gevallen kunnen geneesmiddelen die voor een individuele patiënt in een apotheek worden bereid volgens een medisch recept of volgens de voorschriften van een farmacopee en die bestemd zijn om rechtstreeks te worden verstrekt aan patiënten die door de apotheek worden bediend, als bevredigende behandeling worden beschouwd indien zij algemeen bekend en veilig zijn en dit een algemene praktijk is voor de betrokken patiëntenpopulatie in de Unie.

(94) De bevoegdheid om een geneesmiddel, door middel van een besluit, als weesgeneesmiddel aan te wijzen wordt aan het Bureau toegekend. Dit zal naar verwachting de aanwijzingsprocedure vergemakkelijken en versnellen en tegelijkertijd een hoog niveau van wetenschappelijke deskundigheid waarborgen.

(95) Om een snellere vergunningverlening voor aangewezen weesgeneesmiddelen aan te moedigen, is de geldigheid van de aanwijzing als weesgeneesmiddel vastgesteld op zeven jaar, met de mogelijkheid van verlenging door het Bureau onder bepaalde gespecificeerde voorwaarden; de aanwijzing als weesgeneesmiddel kan op verzoek van de initiatiefnemer van het weesgeneesmiddel worden ingetrokken.

(96) Het Bureau is verantwoordelijk voor de aanwijzing van een weesgeneesmiddel en voor het opzetten en beheren van een register van aangewezen weesgeneesmiddelen. Dat register moet openbaar zijn en de minimumgegevens die in het register moeten worden opgenomen, zijn in deze verordening gespecificeerd, waarbij de Commissie de bevoegdheid krijgt om deze gegevens door middel van een gedelegeerde handeling te wijzigen of aan te vullen.

(97) Initiatiefnemers van in het kader van deze verordening aangewezen weesgeneesmiddelen dienen volledig in aanmerking te komen voor door de Unie of door de lidstaten verstrekte stimulansen ter ondersteuning van onderzoek en ontwikkeling inzake geneesmiddelen voor diagnose, preventie of behandeling van dergelijke aandoeningen en zeldzame ziekten.

(98) Patiënten met weesaandoeningen verdienen geneesmiddelen die qua kwaliteit, veiligheid en werkzaamheid van hetzelfde niveau zijn als de geneesmiddelen voor andere patiënten; weesgeneesmiddelen moeten daarom worden onderworpen aan de normale beoordelingsprocedure die door het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik wordt uitgevoerd, als voorwaarde voor het verkrijgen door de aanvrager van een vergunning voor het in de handel brengen van een weesgeneesmiddel, terwijl een afzonderlijke vergunning voor het in de handel brengen kan worden verleend voor indicaties die niet aan de criteria voor een weesgeneesmiddel voldoen.

(99) Voor een groot deel van de zeldzame ziekten is nog steeds geen behandeling beschikbaar, aangezien onderzoek en ontwikkeling worden geconcentreerd op gebieden waar de winstgevendheid beter gewaarborgd is. Daarom moet de nadruk worden gelegd op die gebieden waar de grootste behoefte aan onderzoek bestaat en waar investeringen het risicovolst zijn.

(100)Weesgeneesmiddelen die voorzien in een grote onvervulde medische behoefte, worden ingezet voor de preventie, diagnose of behandeling van aandoeningen, ofwel omdat daarvoor geen andere preventie-, diagnose- of behandelingsmethode bestaat, ofwel, indien een dergelijke methode wel al bestaat, omdat zij daarbij een uitzonderlijke therapeutische vooruitgang kunnen bieden. In beide gevallen moet het criterium van een significante vermindering van de morbiditeit of mortaliteit van de ziekte bij de betrokken patiëntenpopulatie ervoor zorgen dat alleen de doeltreffendste geneesmiddelen onder de regeling vallen. Het Bureau moet wetenschappelijke richtsnoeren opstellen voor de categorie “weesgeneesmiddelen die voorzien in een grote onvervulde medische behoefte”.

(101)De ervaring die is opgedaan sinds de vaststelling van Verordening (EG) nr. 141/2000 toont aan, dat de belangrijkste stimulans voor de industrie om in de ontwikkeling en het ter beschikking stellen van weesgeneesmiddelen te investeren het vooruitzicht is op exclusiviteit op de markt voor een aantal jaren, zodat een deel van de investering kan worden terugverdiend. Naast de perioden van marktexclusiviteit zullen voor weesgeneesmiddelen ook de in [herziene Richtlijn 2001/83/EG] vastgestelde perioden van wettelijke bescherming gelden, met inbegrip van de verlengingen van de wettelijke gegevensbescherming. Wanneer een weesgeneesmiddel echter een aanvullende therapeutische indicatie verkrijgt, komt het alleen in aanmerking voor de verlenging van de marktexclusiviteit.(102)Om onderzoek naar en ontwikkeling van weesgeneesmiddelen die voorzien in grote onvervulde behoeften aan te moedigen, de voorspelbaarheid van de markt te waarborgen en te zorgen voor een eerlijke verdeling van de stimulansen, is een modulatie van de marktexclusiviteit ingevoerd; weesgeneesmiddelen die in grote onvervulde medische behoeften voorzien, genieten de langste marktexclusiviteit, terwijl de marktexclusiviteit voor weesgeneesmiddelen die al langdurig in de medische praktijk worden gebruikt, waarvoor minder investeringen nodig zijn, het kortst is. Met het oog op een grotere voorspelbaarheid voor ontwikkelaars is de mogelijkheid afgeschaft dat de criteria om voor marktexclusiviteit in aanmerking te komen zes jaar na de verlening van de vergunning voor het in de handel brengen worden herzien.

(103)Om ook voor weesgeneesmiddelen een snellere en ruimere toegankelijkheid te bevorderen, wordt voor weesgeneesmiddelen een extra periode van één jaar marktexclusiviteit toegekend voor een marktintroductie in de Unie, behalve voor geneesmiddelen die al langdurig in de medische praktijk worden gebruikt.

(104)Om het onderzoek naar en de ontwikkeling van nieuwe therapeutische indicaties te belonen, wordt voorzien in een extra periode van één jaar marktexclusiviteit voor een nieuwe therapeutische indicatie (met een maximum van twee indicaties).

(105)Deze verordening bevat verschillende bepalingen die tot doel hebben om te voorkomen dat de marktexclusiviteit niet-gerechtvaardigde voordelen oplevert en om de toegankelijkheid van geneesmiddelen te verbeteren door te zorgen voor een snellere marktintroductie van generieke geneesmiddelen en biosimilars en soortgelijke geneesmiddelen. Zij verduidelijkt ook de samenloop van marktexclusiviteit met gegevensbescherming en definieert situaties waarin voor een vergelijkbaar geneesmiddel een vergunning voor het in de handel brengen kan worden verleend, ondanks de voortdurende marktexclusiviteit.

(106)Voordat een geneesmiddel voor menselijk gebruik in een of meer lidstaten in de handel wordt gebracht, moeten uitgebreide onderzoeken, waaronder niet-klinische tests en klinische proeven, worden uitgevoerd om te waarborgen dat het geneesmiddel veilig is, een goede kwaliteit heeft en werkzaam is bij de doelgroep. Het is belangrijk dat dergelijke onderzoeken ook bij de pediatrische populatie worden uitgevoerd om te zorgen voor een passende vergunningverlening voor geneesmiddelen met het oog op gebruik bij de pediatrische populatie, en om de beschikbare informatie over het gebruik van geneesmiddelen bij de verschillende pediatrische populaties te verbeteren. Ook is het belangrijk dat geneesmiddelen worden aangeboden in doseringen en formuleringen die geschikt zijn voor gebruik bij kinderen.

(107)Daarom moet de ontwikkeling van geneesmiddelen die mogelijk voor de pediatrische populatie kunnen worden gebruikt, een integraal onderdeel worden van de ontwikkeling van geneesmiddelen, dat wordt geïntegreerd in het ontwikkelingsprogramma voor volwassenen. Daarom moeten de plannen voor pediatrisch onderzoek in een vroeg stadium van de ontwikkeling van geneesmiddelen worden ingediend, zodat er, indien nodig, voldoende tijd is om onderzoek bij de pediatrische populatie uit te voeren voordat een aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen wordt ingediend.

(108)Aangezien de ontwikkeling van geneesmiddelen een dynamisch proces is dat afhankelijk is van het resultaat van lopend onderzoek, moet in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld wanneer slechts beperkte informatie over de geneesmiddelen beschikbaar is omdat de geneesmiddelen voor het eerst bij de pediatrische populatie worden getest, een specifieke procedure worden ingevoerd die het mogelijk maakt geleidelijk een plan voor pediatrisch onderzoek op te stellen.

(109)Om tijdens noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid een snelle vergunningverlening voor een geneesmiddel dat bedoeld is voor de behandeling of voorkoming van een aandoening die verband houdt met de noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid, niet te belemmeren, moet de mogelijkheid bestaan om tijdelijk ontheffing te verlenen van de voorschriften betreffende de pediatrische onderzoeken die op het moment van de verlening van de vergunning voor het in de handel brengen moeten worden ingediend.

(110)Om de gezondheid van kinderen niet in gevaar te brengen en te voorkomen dat zij aan onnodige klinische proeven worden blootgesteld, moet worden afgezien van de verplichting om goedkeuring te verkrijgen voor pediatrische onderzoeken bij kinderen en deze onderzoeken uit te voeren wanneer het geneesmiddel bij de gehele pediatrische populatie of een deel ervan waarschijnlijk niet werkzaam of niet veilig zal zijn, het specifieke geneesmiddel geen aanzienlijk therapeutisch voordeel biedt ten opzichte van bestaande behandelingen voor kinderen, of de ziekte waarvoor het geneesmiddel bestemd is, alleen bij volwassen populaties voorkomt. Niettemin moet in het laatste geval, indien op basis van bestaand wetenschappelijk bewijs wordt verwacht dat het geneesmiddel vanwege het moleculaire werkingsmechanisme ervan werkzaam zal zijn bij de behandeling van een andere ziekte bij kinderen, de verplichting worden gehandhaafd.

(111)Om ervoor te zorgen dat onderzoek bij de pediatrische populatie uitsluitend wordt uitgevoerd om in hun therapeutische behoeften te voorzien, moet het Bureau lijsten van vrijstellingen voor specifieke geneesmiddelen of voor klassen of delen van klassen van geneesmiddelen aannemen en openbaar maken. Aangezien de kennis van de wetenschap en de geneeskunde in de loop der tijd evolueert, moet de lijst van vrijstellingen kunnen worden gewijzigd. Indien een vrijstelling echter wordt ingetrokken, moet het voorschrift nog gedurende een bepaalde periode buiten toepassing blijven, zodat er voldoende tijd is om voorafgaand aan de indiening van een aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen ten minste een plan voor pediatrisch onderzoek te laten goedkeuren en onderzoeken bij de pediatrische populatie te starten.

(112)Om ervoor te zorgen dat onderzoek alleen wordt uitgevoerd wanneer het veilig en ethisch verantwoord is en dat het vereisen van onderzoeksgegevens bij de pediatrische populatie de vergunningverlening voor geneesmiddelen voor andere populaties niet blokkeert of vertraagt, kan het Bureau de aanvang of voltooiing van sommige of alle maatregelen in een plan voor pediatrisch onderzoek voor een beperkte periode opschorten. Een dergelijke opschorting mag alleen in naar behoren gemotiveerde gevallen worden verlengd.

(113)Er moet worden voorzien in de mogelijkheid om een goedgekeurd plan voor pediatrisch onderzoek te wijzigen wanneer de aanvrager bij de uitvoering ervan zodanige moeilijkheden ondervindt dat het plan niet uitvoerbaar of niet meer passend is.

(114)Het Bureau moet, na raadpleging van de Commissie en de belanghebbende partijen, nadere gegevens opstellen over de inhoud van een aanvraag tot goedkeuring van een plan voor pediatrisch onderzoek, voor de wijziging van een dergelijk plan, voor ontheffingen en voor opschortingsverzoeken.

(115)Voor geneesmiddelen die uitsluitend zullen worden ontwikkeld voor gebruik bij kinderen en dus onafhankelijk van de huidige bepalingen zouden worden ontwikkeld, moeten vereenvoudigde details van het plan voor pediatrisch onderzoek worden gevraagd.

(116)Om ervoor te zorgen dat de gegevens ter ondersteuning van de vergunning voor het in de handel brengen met betrekking tot het gebruik van een geneesmiddel bij kinderen waarvoor krachtens deze verordening een vergunning is verleend, correct tot stand zijn gekomen, moeten het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik de naleving van het goedgekeurde plan voor pediatrisch onderzoek en eventuele vrijstellingen en opschortingen bij de validatiestap van de aanvragen voor een vergunning voor het in de handel brengen controleren.

(117)Het Bureau moet gratis wetenschappelijk advies verstrekken om opdrachtgevers te stimuleren geneesmiddelen voor de pediatrische populatie te ontwikkelen.

(118)Om gezondheidswerkers en patiënten informatie te verstrekken over het veilige en doeltreffende gebruik van geneesmiddelen bij de pediatrische populatie, moeten de resultaten van de overeenkomstig een plan voor pediatrisch onderzoek uitgevoerde onderzoeken, ongeacht of zij het gebruik van het geneesmiddel bij kinderen al dan niet ondersteunen, in de samenvatting van de productkenmerken en, in voorkomend geval, in de bijsluiter worden opgenomen.

(119)Om de ontwikkeling van nieuwe, uitsluitend pediatrische indicaties van geneesmiddelen waarvoor een vergunning is verleend en die niet langer onder intellectuele-eigendomsrechten vallen, te ondersteunen, moet worden voorzien in een specifiek type vergunning voor het in de handel brengen: de vergunning voor het in de handel brengen voor pediatrisch gebruik. Een vergunning voor het in de handel brengen voor pediatrisch gebruik moet worden verleend volgens de bestaande procedures voor het verlenen van vergunningen voor het in de handel brengen, maar moet specifiek van toepassing zijn op geneesmiddelen die uitsluitend voor gebruik bij de pediatrische populatie zijn ontwikkeld. Voor het geneesmiddel waarvoor een vergunning voor het in de handel brengen voor pediatrisch gebruik wordt verleend, moet de bestaande merknaam van het ermee overeenkomende, voor volwassenen toegelaten geneesmiddel kunnen worden gebruikt, zodat zowel van de bestaande naamsbekendheid als van de wettelijke bescherming die aan een nieuwe vergunning voor het in de handel brengen is verbonden, wordt geprofiteerd.

(120)In een aanvraag voor een vergunning van het in de handel brengen voor pediatrisch gebruik moeten de overeenkomstig een goedgekeurd plan voor pediatrisch onderzoek verzamelde gegevens over het gebruik van het geneesmiddel bij de pediatrische populatie worden opgenomen. Deze gegevens kunnen aan gepubliceerde literatuur of aan nieuw onderzoek zijn ontleend. In een aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen voor pediatrisch gebruik moet voorts kunnen worden verwezen naar gegevens in het dossier van een geneesmiddel waarvoor in de Unie een vergunning wordt of werd verleend. Dit is bedoeld als extra stimulans om kmo’s, met inbegrip van generieke-geneesmiddelenondernemingen, aan te moedigen geneesmiddelen waarop geen octrooi rust, te ontwikkelen voor de pediatrische populatie.

(121)Sommige plannen voor pediatrisch onderzoek kunnen om verschillende redenen worden stopgezet, ondanks de mogelijke positieve resultaten voor de behandeling van kinderen die uit de reeds uitgevoerde onderzoeken zijn verkregen. De informatie over dergelijke stopzettingen en de redenen daarvoor moeten door het Bureau worden verzameld en openbaar worden gemaakt om eventuele derden die geïnteresseerd kunnen zijn in de voortzetting van bovengenoemde onderzoeken, daarover te informeren.

(122)Om te zorgen voor een grotere transparantie omtrent klinische proeven die bij kinderen in derde landen worden uitgevoerd en waarnaar wordt verwezen in een plan voor pediatrisch onderzoek of die onafhankelijk van een plan voor pediatrisch onderzoek door een houder van een vergunning voor het in de handel brengen worden uitgevoerd, moet informatie over deze klinische proeven worden opgenomen in de bij Verordening (EU) nr. 536/2014 opgerichte Europese databank voor klinische proeven.

(123)De samenvatting van de resultaten van alle pediatrische klinische proeven die zijn opgenomen in de bij Verordening (EU) nr. 536/2014 opgerichte Europese databank voor klinische proeven moet binnen 6 maanden na het einde van de klinische proeven openbaar worden gemaakt, tenzij dit om gerechtvaardigde wetenschappelijke redenen niet mogelijk is.

(124)Om de prioriteiten bij de ontwikkeling van geneesmiddelen te bespreken, met name op het gebied van onvervulde medische behoeften van kinderen, en om het onderzoek naar pediatrische geneesmiddelen te coördineren, moet het Bureau een Europees netwerk opzetten dat bestaat uit patiëntenvertegenwoordigers, academici, ontwikkelaars van geneesmiddelen, onderzoekers en onderzoekscentra in de Unie of in de Europese Economische Ruimte.

(125)Er moet financiering van de Unie worden uitgetrokken voor alle aspecten van de werkzaamheden van het Bureau die samenhangen met activiteiten op het gebied van geneesmiddelen voor pediatrisch gebruik, zoals de beoordeling van plannen voor pediatrisch onderzoek, vrijstellingen van vergoedingen voor wetenschappelijk advies, en maatregelen op het gebied van voorlichting en transparantie, met inbegrip van de databank van pediatrische onderzoeken en het netwerk.

(126)Het is nodig maatregelen te treffen voor het toezicht op de geneesmiddelen waarvoor de Unie een vergunning heeft verleend, en in het bijzonder voor het intensieve toezicht op de bijwerkingen van deze geneesmiddelen in het kader van geneesmiddelenbewakingswerkzaamheden van de Unie, zodat elk geneesmiddel dat in normale gebruiksomstandigheden een negatieve baten-risicobalans oplevert, snel uit de handel kan worden genomen.

(127)De belangrijkste taken van het Bureau op het gebied van geneesmiddelenbewaking, zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 726/2004, moeten worden gehandhaafd. Dit omvat het beheer van de databank voor geneesmiddelenbewaking van de Unie en het netwerk voor gegevensverwerking (de “Eudravigilance-databank”), de coördinatie van veiligheidsmededelingen door de lidstaten en de verstrekking van informatie aan het publiek over veiligheidskwesties. De Eudravigilance-databank moet het centrale punt van ontvangst zijn voor informatie over geneesmiddelenbewaking. De lidstaten mogen de vergunninghouders daarom geen extra rapportageverplichtingen opleggen. De databank moet voor de lidstaten, het Bureau en de Commissie volledig en permanent, en voor de vergunninghouders en het publiek tot een passend niveau toegankelijk zijn.

(128)Om de doelmatigheid van het markttoezicht te vergroten, moet het Bureau worden belast met de coördinatie van de activiteiten van de lidstaten op het gebied van geneesmiddelenbewaking. Er is een aantal bepalingen nodig om strikte en doelmatige procedures voor geneesmiddelenbewaking vast te stellen, de bevoegde autoriteit van de lidstaat in staat te stellen voorlopige noodmaatregelen te treffen, waaronder het wijzigen van de vergunning voor het in de handel brengen, en om op elk moment de voordelen en risico’s van een geneesmiddel opnieuw te kunnen afwegen.

(129)Wetenschappelijke en technologische vooruitgang op het gebied van gegevensanalyse en gegevensinfrastructuur zijn van essentieel belang voor de ontwikkeling van, vergunningverlening voor en het toezicht op geneesmiddelen. De digitale transformatie heeft gevolgen gehad voor de besluitvorming op regelgevingsgebied, waardoor deze gegevensgestuurd wordt en er gedurende de hele levenscyclus van een geneesmiddel veel meer mogelijkheden zijn om toegang te krijgen tot bewijsmateriaal. In deze verordening wordt erkend dat het Bureau ervaren en kundig is wat betreft het raadplegen en analyseren van onafhankelijk van de aanvrager van een vergunning voor het in de handel brengen of de houder van de vergunning voor het in de handel brengen ingediende gegevens. Op basis hiervan moet het Bureau het initiatief nemen om de samenvatting van de productkenmerken te actualiseren indien nieuwe gegevens over de werkzaamheid of veiligheid van invloed zijn op de baten-risicobalans van een geneesmiddel.

(130)Ook moet de Commissie, in nauwe samenwerking met het Bureau en na overleg met de lidstaten, worden belast met de coördinatie van de uitvoering van de verschillende toezichttaken van de lidstaten, in het bijzonder het verstrekken van informatie over geneesmiddelen en de controle op de inachtneming van goede productiepraktijken, goede laboratoriumpraktijken en goede klinische praktijken.

(131)Het is nodig te voorzien in een gecoördineerde toepassing van de procedures van de Unie voor het verlenen van vergunningen voor het in de handel brengen van geneesmiddelen en de procedures van de lidstaten voor het verlenen van vergunningen voor het in de handel brengen, die reeds in ruime mate zijn geharmoniseerd bij [herziene Richtlijn 2001/83/EG].

(132)De Unie en de lidstaten hebben een wetenschappelijk, empirisch onderbouwd proces ontwikkeld waarbij de bevoegde autoriteiten de relatieve doeltreffendheid van nieuwe of bestaande geneesmiddelen kunnen bepalen. Bij dit proces wordt vooral bekeken wat de meerwaarde is van een geneesmiddel in vergelijking met andere bestaande of nieuwe gezondheidstechnologieën. Deze beoordeling mag echter niet plaatsvinden in het kader van de verlening van een vergunning voor het in de handel brengen, waarvoor de fundamentele criteria moeten worden gehandhaafd. In dit verband is het nuttig te voorzien in de mogelijkheid om informatie in te winnen over de door de lidstaten toegepaste methoden om het therapeutische voordeel van elk nieuw geneesmiddel te bepalen.

(133)Testomgevingen voor regelgeving kunnen de mogelijkheid bieden om dankzij proactief leren op regelgevingsgebied de regelgeving verder te ontwikkelen, waardoor regelgevende instanties betere kennis op het gebied van regelgeving kunnen verwerven en de beste middelen kunnen vinden om innovaties te reguleren op basis van gegevens uit de praktijk, met name in een zeer vroeg stadium van de ontwikkeling van een geneesmiddel, wat bijzonder belangrijk kan zijn in het licht van grote onzekerheid en ontwrichtende uitdagingen, alsook bij de voorbereiding van nieuw beleid. Testomgevingen voor regelgeving bieden een gestructureerd kader voor experimenten en maken, in voorkomend geval onder realistische omstandigheden, het testen van innovatieve technologieën, producten, diensten of benaderingen mogelijk — op dit moment met name in de context van digitalisering of het gebruik van artificiële intelligentie en machinaal leren in de levenscyclus van geneesmiddelen, van de ontdekking en de ontwikkeling tot de toediening van geneesmiddelen — gedurende een beperkte periode en in een beperkt deel van een sector of gebied onder regelgevend toezicht, waarbij passende waarborgen worden geboden. In zijn conclusies van 23 december 2020 heeft de Raad de Commissie aangemoedigd om het gebruik van testomgevingen voor regelgeving per geval te overwegen bij het opstellen en herzien van wetgeving.

(134)Op het gebied van geneesmiddelen moet altijd worden gezorgd voor een hoog niveau van bescherming van onder meer burgers, consumenten en de gezondheid, alsook voor rechtszekerheid, een gelijk speelveld en eerlijke mededinging, en moeten de bestaande beschermingsniveaus in acht worden genomen.

(135)Het opzetten van een testomgeving voor regelgeving moet gebaseerd zijn op een besluit van de Commissie naar aanleiding van een aanbeveling van het Bureau. Een dergelijk besluit moet gebaseerd zijn op een gedetailleerd plan waarin de specifieke kenmerken van de testomgeving worden geschetst en wordt beschreven op welke geneesmiddelen de testomgeving van toepassing zal zijn. Een testomgeving voor regelgeving moet beperkt zijn in de tijd en kan te allen tijde worden beëindigd om redenen van volksgezondheid. De lessen die uit een testomgeving voor regelgeving voortvloeien, moeten als input dienen voor toekomstige veranderingen in het rechtskader om de specifieke innovatieve aspecten volledig in de regelgeving inzake geneesmiddelen te integreren. In voorkomend geval kan de Commissie op basis van de resultaten van een testomgeving voor regelgeving aangepaste kaders ontwikkelen.

(136)Tekorten aan geneesmiddelen zijn een steeds grotere bedreiging voor de volksgezondheid die mogelijke ernstige risico’s voor de gezondheid van patiënten in de Unie met zich meebregen en gevolgen hebben voor het recht van patiënten op toegang tot passende medische behandelingen. Tekorten hebben meerdere onderliggende oorzaken, waarbij uitdagingen zijn vastgesteld in de gehele farmaceutische waardeketen, als gevolg van kwaliteits- en productieproblemen. Tekorten aan geneesmiddelen kunnen met name het gevolg zijn van verstoringen van de toeleveringsketen en kwetsbaarheden die van invloed zijn op de levering van belangrijke ingrediënten en bestanddelen. Daarom moeten alle houders van vergunningen voor het in de handel brengen beschikken over plannen voor de preventie van tekorten, teneinde het optreden van tekorten te voorkomen. Het Bureau moet houders van vergunningen voor het in de handel brengen richtsnoeren verstrekken over benaderingen waarmee de uitvoering van die plannen kan worden gestroomlijnd.

(137)Om een betere voorzieningszekerheid ten aanzien van geneesmiddelen op de interne markt te bereiken en aldus bij te dragen tot een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid, is het passend de regels inzake monitoring en rapportage van feitelijke of potentiële tekorten aan geneesmiddelen onderling aan te passen, met inbegrip van de procedures en de respectieve rollen en verplichtingen van de betrokken entiteiten in deze verordening. Het is belangrijk te zorgen voor een continue geneesmiddelenvoorziening, die in heel Europa vaak als vanzelfsprekend wordt beschouwd. Dit geldt met name voor de meest kritieke geneesmiddelen die essentieel zijn om de continuïteit van de zorg, de verlening van hoogwaardige gezondheidszorg en een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid in Europa te waarborgen.

(138)De nationale bevoegde autoriteiten moeten de bevoegdheid krijgen om tekorten aan geneesmiddelen waarvoor via zowel nationale als gecentraliseerde procedures een vergunning is verleend, te monitoren, op basis van kennisgevingen door de houders van vergunningen voor het in de handel brengen. Het Bureau moet de bevoegdheid krijgen om tekorten aan geneesmiddelen waarvoor via de gecentraliseerde procedures een vergunning is verleend, te monitoren, ook op basis van kennisgevingen door de houders van vergunningen voor het in de handel brengen. Wanneer kritieke tekorten worden vastgesteld, moeten zowel de nationale bevoegde autoriteiten als het Bureau op gecoördineerde wijze werken aan het beheer van die kritieke tekorten, ongeacht of het geneesmiddel waarop het kritieke tekort betrekking heeft onder een gecentraliseerde vergunning voor het in de handel brengen of een nationale vergunning voor het in de handel brengen valt. Houders van een vergunning voor het in de handel brengen en andere relevante entiteiten moeten de relevante informatie verstrekken die nodig is voor het toezicht. Groothandelaars en andere personen of rechtspersonen, waaronder patiëntenorganisaties of gezondheidswerkers, kunnen ook een tekort aan een bepaald geneesmiddel dat in de betrokken lidstaat in de handel wordt gebracht, aan de bevoegde autoriteit melden. De uitvoerende stuurgroep inzake tekorten aan geneesmiddelen en de veiligheid ervan (“de stuurgroep tekorten aan geneesmiddelen”) die reeds binnen het Bureau is opgericht krachtens Verordening (EU) 2022/123 van het Europees Parlement en de Raad 56 , moet een lijst van kritieke tekorten aan geneesmiddelen vaststellen en ervoor zorgen dat het Bureau die tekorten monitort. De stuurgroep tekorten aan geneesmiddelen moet ook een lijst vaststellen van kritieke geneesmiddelen waarvoor overeenkomstig [herziene Richtlijn 2001/83/EG] of deze verordening een vergunning is verleend, teneinde het toezicht op de levering van die geneesmiddelen te waarborgen. De stuurgroep tekorten aan geneesmiddelen kan aanbevelingen doen over maatregelen die houders van een vergunning voor het in de handel brengen, de lidstaten, de Commissie en andere entiteiten moeten nemen om kritieke tekorten op te lossen of om de voorzieningszekerheid ten aanzien van die kritieke geneesmiddelen op de markt te waarborgen. De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen om ervoor te zorgen dat passende maatregelen, waaronder het aanleggen of in stand houden van noodvoorraden, worden genomen door houders van een vergunning voor het in de handel brengen, groothandelaars of andere relevante entiteiten.

(139)Om de continuïteit van de levering en de beschikbaarheid van kritieke geneesmiddelen op de markt te waarborgen, moeten regels worden vastgesteld voor de overdracht van de vergunning voor het in de handel brengen voorafgaand aan de definitieve stopzetting van het in de handel brengen. Een dergelijke overdracht moet niet worden beschouwd als een wijziging.

(140)Het wordt erkend dat een betere toegang tot gegevens bijdraagt tot een groter bewustzijn van het publiek, het publiek in de gelegenheid stelt zijn opmerkingen kenbaar te maken en de autoriteiten in staat stelt met deze opmerkingen rekening te houden. Daarom moet het grote publiek toegang hebben tot gegevens in het geneesmiddelenregister van de Unie, de Eudravigilance-databank en de databank voor vervaardiging en groothandel, nadat alle gegevens van commercieel vertrouwelijke aard door de bevoegde autoriteit zijn gewist. Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad 57 geeft de grootst mogelijke uitwerking aan het recht van toegang van het publiek tot documenten en stelt voor die toegang de algemene beginselen en de beperkingen vast. Het Bureau moet daarom een zo ruim mogelijk toegang bieden tot de documenten, zonder het evenwicht uit het oog te verliezen tussen het recht op informatie en de geldende voorschriften inzake gegevensbescherming. Bepaalde openbare en particuliere belangen, bijvoorbeeld met betrekking tot de persoonsgegevens en de gegevens van commercieel vertrouwelijke aard, moeten bij wijze van uitzondering worden beschermd in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1049/2001.

(141)De Commissie moet financiële sancties kunnen opleggen om ervoor te zorgen dat bepaalde verplichtingen die verband houden met overeenkomstig deze verordening verleende vergunningen voor het in de handel brengen van geneesmiddelen voor menselijk gebruik, worden nagekomen. Bij de beoordeling van de verantwoordelijkheid voor het niet nakomen van die verplichtingen en de vaststelling van dergelijke sancties, moeten er middelen bestaan om ervoor te zorgen dat rekening wordt gehouden met het feit dat houders van een vergunning voor het in de handel brengen deel kunnen uitmaken van een grotere economische entiteit. Anders bestaat een duidelijk en identificeerbaar gevaar dat de verantwoordelijkheid voor het niet nakomen van die verplichtingen kan worden ontlopen, hetgeen gevolgen kan hebben voor de mogelijkheid om doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties op te leggen. De opgelegde sancties moeten doelmatig, evenredig en afschrikkend zijn, met inachtneming van de omstandigheden van het geval. Met het oog op de rechtszekerheid bij het voeren van de niet-nakomingsprocedure moeten maximumbedragen voor sancties worden vastgesteld. Deze maximumbedragen moeten niet worden gekoppeld aan de omzet van een bepaald geneesmiddel, maar aan de betrokken economische entiteit.

(142)Teneinde bepaalde niet-essentiële onderdelen van deze verordening aan te vullen of te wijzigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handelingen vast te stellen ten aanzien van de bepaling van de situaties waarin werkzaamheidsonderzoeken na verlening van een vergunning vereist kunnen zijn; de nadere bepaling van de categorieën van geneesmiddelen waarvoor een aan specifieke verplichtingen onderworpen vergunning voor het in de handel brengen kan worden verleend en de nadere bepaling van de procedures en eisen voor het verlenen van een dergelijke vergunning en voor de verlenging ervan; de nadere bepaling van de vrijstellingen van wijziging en van de categorieën waarin wijzigingen moeten worden ingedeeld, de vaststelling van procedures voor het onderzoeken van aanvragen voor wijzigingen in de voorwaarden van vergunningen voor het in de handel brengen, alsook de nadere bepaling van de voorwaarden en procedures voor samenwerking met derde landen en internationale organisaties voor het onderzoeken van aanvragen voor dergelijke wijzigingen; de vaststelling van procedures voor de behandeling van aanvragen voor de overdracht van vergunningen voor het in de handel brengen. de vaststelling van de procedure en regels voor het opleggen van geldboeten of dwangsommen bij niet-nakoming van de verplichtingen uit hoofde van deze verordening, alsmede de voorwaarden en methoden voor de inning ervan. De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om aanvullende maatregelen vast te stellen om de situaties te bepalen waarin werkzaamheidsstudies na toelating kunnen worden vereist. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie van 13 april 2016 over beter wetgeven 58 . Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(143)Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen met betrekking tot vergunningen voor het in de handel brengen van geneesmiddelen voor menselijk gebruik, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. De uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot het verlenen van gecentraliseerde vergunningen voor het in de handel brengen en het schorsen of het intrekken (al dan niet op initiatief van de vergunninghouder) van die vergunningen, het toekennenvan vouchers, het opzetten en wijzigen van testomgevingen voor regelgeving en het vaststellen van besluiten over de regelgevingsstatus van geneesmiddelen moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011.

(144)In artikel 91 van Verordening (EU) nr. 536/2014 is momenteel onder meer bepaald dat die verordening de Richtlijnen 2001/18/EG en 2009/41/EG onverlet laat.

(145)In de praktijk blijkt dat bij klinische proeven met geneesmiddelen voor onderzoek die geheel of gedeeltelijk uit ggo’s bestaan, de procedure om te voldoen aan de voorschriften van de Richtlijnen 2001/18/EG en 2009/41/EG met betrekking tot de milieurisicobeoordeling en de toestemming van de bevoegde autoriteit van een lidstaat, complex is en veel tijd kan vergen.

(146)De procedure is des te complexer in het geval van gespreid uitgevoerde klinische proeven in verschillende lidstaten, aangezien de opdrachtgevers van dergelijke klinische proeven meerdere verzoeken om toelating bij meerdere bevoegde autoriteiten in verschillende lidstaten tegelijk moeten indienen. Daarnaast verschillen de nationale voorschriften en procedures voor de milieurisicobeoordeling en de schriftelijke toestemming van de bevoegde instanties in het kader van ggo-wetgeving sterk van lidstaat tot lidstaat, aangezien sommige lidstaten Richtlijn 2001/18/EG toepassen, andere Richtlijn 2009/41/EG toepassen en weer andere ofwel Richtlijn 2009/41/EG, ofwel Richtlijn 2001/18/EG toepassen, afhankelijk van de specifieke omstandigheden van een klinische proef. Het is dus niet mogelijk om de te volgen nationale procedure van tevoren vast te stellen.

(147)Als gevolg daarvan is het bijzonder moeilijk om gespreid klinische proeven uit te voeren met geneesmiddelen voor onderzoek die geheel of gedeeltelijk uit ggo’s bestaan, waarbij meerdere lidstaten betrokken zijn.

(148)Een van de doelstellingen van Verordening (EU) nr. 536/2014 is dat er één gecoördineerde en geharmoniseerde beoordeling van de aanvraag voor klinische proeven zal worden uitgevoerd door de betrokken lidstaten, waarbij één land de coördinatie van de beoordeling leidt (de rapporterende lidstaat).

(149)Daarom is het passend te voorzien in een gecentraliseerde beoordeling van de milieurisicobeoordeling waarbij deskundigen van de nationale bevoegde autoriteiten worden betrokken.

(150)In artikel 5 van Richtlijn 2001/18/EG is bepaald dat de toelatingsprocedures voor de doelbewuste introductie van ggo’s in het milieu en de daarmee verband houdende voorschriften, zoals beschreven in de artikelen 6 tot en met 11 van die richtlijn, niet van toepassing zijn op medicinale stoffen en preparaten voor gebruik door de mens indien deze zijn toegelaten bij rechtshandelingen van de Unie die voldoen aan de in dat artikel genoemde criteria.

(151)Het vereiste van het bezit van een vergunning voor de vervaardiging en invoer van geneesmiddelen voor onderzoek in de Unie overeenkomstig artikel 61, lid 2, punt a), van Verordening (EU) nr. 536/2014 moet worden uitgebreid tot geneesmiddelen voor onderzoek die geheel of gedeeltelijk uit ggo’s bestaan zoals bedoeld in Richtlijn 2009/41/EG.

(152)Het is derhalve verstandig om, met het oog op een efficiënte werking van Verordening (EU) nr. 536/2014, een specifieke vergunningsprocedure voor de doelbewuste introductie van medicinale stoffen en preparaten voor menselijk gebruik die geheel of gedeeltelijk uit ggo’s bestaan, vast te stellen die voldoet aan de voorschriften van artikel 5 van Richtlijn 2001/18/EG en waarin rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van medicinale stoffen en preparaten.

(153)Nadere regels over financiële sancties op de niet-nakoming van bepaalde in deze verordening neergelegde verplichtingen zijn opgenomen in Verordening (EG) nr. 658/2007 van de Commissie 59 . Die regels moeten worden gehandhaafd, maar het is passend om ze te consolideren door de belangrijkste elementen ervan en de lijst met die verplichtingen naar deze verordening over te brengen, en een bevoegdheidsdelegatie te handhaven waardoor de Commissie deze verordening kan aanvullen door procedures voor het opleggen van dergelijke financiële sancties vast te stellen. Teneinde rechtszekerheid te bieden, is het passend te verduidelijken dat Verordening (EG) nr. 2141/96 van de Commissie 60 van kracht en van toepassing blijft tenzij en totdat deze wordt ingetrokken. Om dezelfde reden moet worden verduidelijkt dat de Verordeningen (EG) nr. 2049/2005 61 , (EG) nr. 507/2006 62 , (EG) nr. 658/2007 en (EG) nr. 1234/2008 63 van kracht en van toepassing blijven tenzij en totdat zij worden ingetrokken.

(154)Deze verordening berust op de dubbele rechtsgrondslag van artikel 114 en artikel 168, lid 4, onder c), VWEU. Zij heeft tot doel een interne markt voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik tot stand te brengen, uitgaande van een hoog beschermingsniveau voor de gezondheid. Tegelijkertijd stelt deze verordening hoge kwaliteits- en veiligheidseisen aan geneesmiddelen om gemeenschappelijke veiligheidskwesties het hoofd te bieden. Beide doelstellingen worden tegelijkertijd nagestreefd. Zij zijn onverbrekelijk met elkaar verbonden en de ene is niet secundair ten opzichte van de andere. Wat artikel 114 VWEU betreft, wordt bij deze verordening een Europees Geneesmiddelenbureau ingesteld en wordt voorzien in specifieke bepalingen vastgesteld met betrekking tot de verlening van gecentraliseerde vergunningen voor geneesmiddelen, waardoor de werking van de interne markt en het vrije verkeer van geneesmiddelen worden gewaarborgd. Wat artikel 168, lid 4, punt c), VWEU betreft, stelt deze verordening hoge kwaliteits- en veiligheidseisen aan geneesmiddelen.

(155)Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in het bijzonder de menselijke waardigheid, de menselijke integriteit, de rechten van het kind, de eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven, de bescherming van persoonsgegevens en de vrijheid van kunsten en wetenschappen.

(156)Deze verordening heeft tot doel de verlening van vergunningen voor geneesmiddelen van hoge kwaliteit te waarborgen, ook voor pediatrische patiënten en patiënten met zeldzame ziekten in de hele Unie. Waar deze doelstelling niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang ervan beter door de Unie kan worden bereikt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.