Overwegingen bij COM(2023)425 - Standpunt EU in de jaarlijkse conferentie van de partijen bij het Verdrag voor de instandhouding en het beheer van de koolvisbestanden in het centrale gedeelte van de Beringzee

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1)De Republiek Polen is verdragsluitende partij bij het Verdrag voor de instandhouding en het beheer van de koolvisbestanden in het centrale gedeelte van de Beringzee (“Verdrag voor de Beringzee”). De Unie is geen partij bij dat verdrag. Overeenkomstig artikel 6, lid 9, van de Toetredingsakte 14 worden visserijovereenkomsten die lidstaten met derde landen hebben gesloten, beheerd door de Unie, die de in het kader van het Verdrag voor de Beringzee vastgestelde besluiten dient uit te voeren.

(2)Bij Besluit 7277/16 van de Raad van 11 april 2016 heeft de Raad de Republiek Polen gemachtigd om, in het belang van de Unie, te onderhandelen over een wijziging van het Verdrag voor de Beringzee waardoor de Unie partij bij dit verdrag zou kunnen worden. Polen heeft in oktober 2016 de depositaris van het Verdrag voor de Beringzee in kennis gesteld van het voorstel voor een dergelijke wijziging van dat verdrag.

(3)Bij Besluit (EU) 2023/575 van de Raad van 9 maart 2023 werd Polen gemachtigd om in het belang van de Europese Unie de wijziging van het Verdrag voor de Beringzee te ratificeren met het oog op de deelname van de Unie als partij bij dat verdrag 15 . Er wordt van uitgegaan dat de Republiek Polen haar lidmaatschap van het verdrag zal opzeggen wanneer de Unie als volwaardige partij bij het Verdrag voor de Beringzee wordt aanvaard.

(4)De jaarlijkse conferentie van de partijen bij het Verdrag voor de Beringzee (“de jaarlijkse conferentie van de partijen”) is verantwoordelijk voor het beheer en de instandhouding van de koolvisbestanden in het betreffende verdragsgebied. Dergelijke maatregelen kunnen voor de Unie bindend worden.

(5)Volgens Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad 16 moet de Unie er borg voor staan dat de activiteiten in het kader van de visserij en de aquacultuur uit ecologisch oogpunt duurzaam op lange termijn zijn en worden beheerd op een manier die strookt met de doelstellingen voordelen te realiseren op economisch en sociaal gebied en op het gebied van werkgelegenheid, alsmede bij te dragen tot de beschikbaarheid van voedselvoorraden. Die verordening bepaalt eveneens dat de Unie bij het visserijbeheer de voorzorgsbenadering moet toepassen en ernaar moet streven dat de levende mariene biologische rijkdommen zo worden geëxploiteerd dat de populaties van de gevangen soorten boven een niveau worden gebracht en behouden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren. Voorts is in die verordening bepaald dat de Unie beheers- en instandhoudingsmaatregelen moet nemen die gebaseerd zijn op het beste beschikbare wetenschappelijke advies, de ontwikkeling van wetenschappelijke kennis en wetenschappelijk advies moet ondersteunen, teruggooi geleidelijk moet uitbannen en vangstmethoden moet bevorderen die bijdragen tot selectievere visserij, tot het zoveel mogelijk voorkomen en beperken van ongewenste vangsten en tot visserij met een lage impact op het mariene ecosysteem en de visbestanden. Daarnaast is in Verordening (EU) nr. 1380/2013 specifiek bepaald dat de Unie die doelstellingen en beginselen moet toepassen in het kader van haar externe visserijbetrekkingen.

(6)In overeenstemming met de biodiversiteits- 17 , de klimaatadaptatie- 18 en de “van boer tot bord”-strategie 19 is het van essentieel belang om de natuur te beschermen en de achteruitgang van ecosystemen te keren. De beschikbaarheid van goederen en diensten die gezonde mariene ecosystemen leveren aan vissers, kustgemeenschappen en de mensheid in het algemeen mogen niet in gevaar komen door risico’s die voortvloeien uit klimaatverandering en het verlies aan biodiversiteit.

(7)In de strategie inzake kunststoffen 20 wordt verwezen naar specifieke maatregelen om kunststoffen en mariene verontreiniging te verminderen en het verlies of het achterlaten van vistuig op zee tegen te gaan. Voorts is het actieplan om de verontreiniging tot nul terug te dringen 21 erop gericht de hoeveelheid zwerfplastic in zee met 50 % te verminderen en de hoeveelheid microplastics die in het milieu terechtkomt met 30 %.

(8)Overeenkomstig de gezamenlijke mededeling over internationale oceaangovernance 22 zijn de bescherming en instandhouding van de mariene biodiversiteit belangrijke prioriteiten in het kader van het externe optreden van de EU. De EU is wereldwijd de belangrijkste speler in regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB’s) en visserijorganen. In dit kader bevordert de EU de duurzaamheid van visbestanden en ijvert zij voor een transparante besluitvorming op basis van gedegen wetenschappelijk advies, een intensivering van het wetenschappelijk onderzoek en een betere naleving van de regels.

(9)Het is passend het standpunt te bepalen dat namens de Unie moet worden ingenomen in de vergaderingen van de jaarlijkse conferentie van de partijen bij het Verdrag voor de Beringzee voor de periode 2024-2028, aangezien de instandhoudings- en handhavingsmaatregelen in het kader van het Verdrag voor de Beringzee voor de Unie bindend zullen zijn en beslissende invloed kunnen hebben op de inhoud van het recht van de Unie, te weten Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad 23 ; Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad 24 ; en Verordening (EU) 2017/2403 van het Europees Parlement en de Raad 25 .

(10)In de huidige praktijk vertegenwoordigt de Commissie, als externe vertegenwoordiger van de Unie wat betreft de exclusieve bevoegdheid van de Unie op visserijgebied, de Republiek Polen en de Unie op de jaarlijkse conferentie van de partijen bij het Verdrag voor de Beringzee.

(11)Het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in de vergaderingen van de jaarlijkse conferentie van de partijen bij het Verdrag voor de Beringzee, is momenteel vastgesteld bij Besluit (EU) 2019/866 van de Raad 26 . Het is passend dat besluit in te trekken en een nieuw besluit voor de periode 2024-2028 vast te stellen.

(12)In het licht van de steeds veranderende aard van de visbestanden in het gebied dat onder het Verdrag voor de Beringzee valt, en de daaruit volgende noodzaak voor de Unie om in haar standpunt rekening te houden met nieuwe ontwikkelingen, waaronder nieuwe wetenschappelijke en andere relevante informatie die voor of tijdens de vergaderingen van de jaarlijkse conferentie van de partijen wordt gepresenteerd, moeten procedures worden vastgesteld voor de jaarlijkse nadere bepaling van het standpunt van de Unie voor de periode 2024-2028. Die standpunten moeten in overeenstemming zijn met het beginsel van loyale samenwerking tussen de instellingen van de Unie, zoals dat is neergelegd in artikel 13, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie.