Overwegingen bij COM(2023)437 - Standpunt EU in de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1)Bij Besluit 98/416/EG 17 van de Raad heeft de Unie de Overeenkomst inzake de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (“GFCM-overeenkomst”) gesloten. Ook Bulgarije, Cyprus, Frankrijk, Griekenland, Italië, Kroatië, Malta, Roemenië, Slovenië en Spanje zijn overeenkomstsluitende partij bij de GFCM-overeenkomst.

(2)De Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (“GFCM”) stelt maatregelen vast met het oog op de instandhouding op de lange termijn en het duurzame gebruik van de visbestanden en op de duurzame ontwikkeling van de aquacultuur in het GFCM-overeenkomstgebied. Dergelijke maatregelen kunnen voor de Unie bindend worden.

(3)Volgens Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad 18 moet de Unie er borg voor staan dat de activiteiten in het kader van de visserij en de aquacultuur uit ecologisch oogpunt duurzaam op lange termijn zijn en worden beheerd op een manier die strookt met de doelstellingen voordelen te realiseren op economisch en sociaal gebied en op het gebied van werkgelegenheid, alsmede bij te dragen tot de beschikbaarheid van voedselvoorraden. Die verordening bepaalt eveneens dat de Unie bij het visserijbeheer de voorzorgsbenadering moet toepassen en ernaar moet streven dat de levende mariene biologische rijkdommen zo worden geëxploiteerd dat de populaties van de gevangen soorten boven een niveau worden gebracht en behouden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren. Voorts is in die verordening bepaald dat de Unie beheers- en instandhoudingsmaatregelen moet nemen die gebaseerd zijn op het beste beschikbare wetenschappelijke advies, de ontwikkeling van wetenschappelijke kennis en wetenschappelijk advies moet ondersteunen, teruggooi geleidelijk moet uitbannen en vangstmethoden moet bevorderen die bijdragen tot selectievere visserij, tot het zoveel mogelijk voorkomen en beperken van ongewenste vangsten en tot visserij met een lage impact op het mariene ecosysteem en de visbestanden. Daarnaast is in Verordening (EU) nr. 1380/2013 specifiek bepaald dat de Unie die doelstellingen en beginselen moet toepassen in het kader van haar externe visserijbetrekkingen.

(4)In overeenstemming met de biodiversiteits- 19 , de klimaatadaptatie- 20 en de “van boer tot bord”-strategie 21 is het van essentieel belang om de natuur te beschermen en de achteruitgang van ecosystemen te keren. De beschikbaarheid van goederen en diensten die gezonde mariene ecosystemen leveren aan vissers, kustgemeenschappen en de mensheid in het algemeen mogen niet in gevaar komen door risico’s die voortvloeien uit klimaatverandering en het verlies aan biodiversiteit.

(5)In de strategie inzake kunststoffen 22 wordt verwezen naar specifieke maatregelen om kunststoffen en mariene verontreiniging te verminderen en het verlies of het achterlaten van vistuig op zee tegen te gaan. Voorts is het actieplan om de verontreiniging tot nul terug te dringen 23 erop gericht de hoeveelheid zwerfplastic in zee met 50 % te verminderen en de hoeveelheid microplastics die in het milieu terechtkomt met 30 %.

(6)Overeenkomstig de gezamenlijke mededeling over internationale oceaangovernance 24 zijn de bescherming en instandhouding van de mariene biodiversiteit belangrijke prioriteiten in het kader van het externe optreden van de EU. De EU is wereldwijd de belangrijkste speler in regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB’s) en visserijorganen. In dit kader bevordert de EU de duurzaamheid van visbestanden en ijvert zij voor een transparante besluitvorming op basis van gedegen wetenschappelijk advies, een intensivering van het wetenschappelijk onderzoek en een betere naleving van de regels.

(7)Overeenkomstig de conclusies van de ministeriële conferentie inzake de duurzaamheid van de visserij in de Middellandse Zee, die op 30 maart 2017 de ministeriële verklaring van Malta MedFish4Ever heeft goedgekeurd, en de conclusies van de conferentie op hoog niveau over visserij en aquacultuur in de Zwarte Zee, die op 7 juni 2018 de ministeriële verklaring van Sofia heeft goedgekeurd, spelen de volgende elementen een centrale rol in het optreden van de Unie in de GFCM: de bevordering van maatregelen ter ondersteuning en verbetering van gegevensverzameling en wetenschappelijke evaluatie, een ecosysteemgerichte benadering van het visserijbeheer, een cultuur van naleving om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te beëindigen, een duurzame kleinschalige visserij en aquacultuur, en meer solidariteit en samenwerking.

(8)In de GFCM-strategie voor 2030 voor duurzame visserij en aquacultuur in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee 25 van 2021 worden de verbintenissen en prioriteiten van eerdere ministeriële verklaringen geïntegreerd en verder ontwikkeld, waarbij ook de nadruk wordt gelegd op acties om beter het hoofd te kunnen bieden aan de toegenomen uitdagingen, zoals klimaatverandering, niet-inheemse soorten, alle vormen van verontreiniging en de noodzaak om teruggooi en incidentele vangsten van kwetsbare soorten te verminderen en te matigen.

(9)Het is passend het standpunt te bepalen dat namens de Unie moet worden ingenomen in de vergaderingen van de GFCM voor de periode 2024-2028, aangezien de instandhoudings- en beheersmaatregelen van de GFCM bindend kunnen zijn voor de Unie en een beslissende invloed kunnen uitoefenen op de inhoud van het recht van de Unie, te weten Verordening (EU) 2017/2403 van het Europees Parlement en de Raad 26 , Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad 27 en Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad 28 .  

(10)Het standpunt dat namens de Unie in de vergaderingen van de GFCM moet worden ingenomen, is momenteel vastgesteld bij Besluit (EU) 2019/869 van de Raad 29 . Het is passend dat besluit in te trekken en een nieuw besluit voor de periode 2024-2028 vast te stellen.

(11)In het licht van de steeds veranderende aard van de visbestanden in het GFCM-overeenkomstgebied en de daaruit volgende noodzaak voor de Unie om in haar standpunt rekening te houden met nieuwe ontwikkelingen, waaronder nieuwe wetenschappelijke en andere relevante informatie die voor of tijdens de vergaderingen van de GFCM wordt gepresenteerd, moeten procedures worden vastgesteld voor de jaarlijkse nadere bepaling van het standpunt van de Unie voor de periode 2024-2028. Die standpunten moeten in overeenstemming zijn met het beginsel van loyale samenwerking tussen de instellingen van de Unie, zoals dat is neergelegd in artikel 13, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie,