Overwegingen bij COM(2023)568 - Opschorting van een aantal bepalingen van Verordening 810/2009 ten aanzien van Ethiopië

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
a name="_Hlk136599504">(1) De samenwerking met Ethiopië op het gebied van overname werd overeenkomstig artikel 25 bis, lid 2, van Verordening (EG) nr. 810/2009 beoordeeld en onvoldoende bevonden. De samenwerking moet bij alle stappen van het overnameproces aanzienlijk worden verbeterd, onder meer om ervoor te zorgen dat Ethiopië tijdig en op voorspelbare wijze doeltreffend met alle lidstaten samenwerkt op het gebied van identificatie, afgifte van reisdocumenten en terugkeeroperaties.

(2) Er zijn aanhoudende moeilijkheden bij de identificatie van Ethiopische onderdanen die illegaal op het grondgebied van de lidstaten verblijven, als gevolg van het uitblijven van een reactie van de Ethiopische autoriteiten op de overnameverzoeken, problemen in verband met de afgifte van nood-reisdocumenten (die niet worden verstrekt, ook al is de nationaliteit eerder bevestigd), en de organisatie van terugkeeroperaties voor vrijwillige en gedwongen terugkeer met lijn- en chartervluchten.

(3) Gezien de verschillende stappen die de Commissie tot dusver heeft ondernomen om de samenwerking en de algemene betrekkingen van de Unie met Ethiopië te verbeteren, geldt de medewerking die Ethiopië de Unie verleent op het gebied van overname als onvoldoende en dienen dus maatregelen te worden genomen.

(4) Derhalve dient de toepassing van een aantal bepalingen van Verordening (EG) nr. 810/2009 tijdelijk te worden opgeschort voor onderdanen van Ethiopië die krachtens Verordening (EU) 2018/1806 van het Europees Parlement en de Raad visumplichtig zijn5. Dit moet de Ethiopische autoriteiten ertoe bewegen de nodige maatregelen te nemen ter verbetering van de medewerking op het gebied van overname.

(5) Bij de tijdelijk op te schorten bepalingen moet het om de in artikel 25 bis, lid 5, punt a), van Verordening (EG) nr. 810/2009 genoemde bepalingen gaan: opschorting van de mogelijkheid om de in artikel 14, lid 6, bedoelde aanvragers vrijstelling te verlenen van de eisen inzake de door hen te verstrekken bewijsstukken, opschorting van de algemene behandelingstermijn van vijftien kalenderdagen van artikel 23, lid 1, wat ook betekent dat de regel die enkel in individuele gevallen de verlenging van deze periode tot ten hoogste 45 kalenderdagen toelaat, niet wordt toegepast, waardoor 45 dagen de standaard behandelingsperiode wordt, opschorting van de afgifte van meervoudige inreisvisa overeenkomstig artikel 24, leden 2 en 2 quater, en opschorting van de facultatieve vrijstelling van betaling van visumleges voor houders van diplomatieke en dienstpaspoorten overeenkomstig artikel 16, lid 5, punt b).

(6) Dit besluit mag geen afbreuk doen aan de toepassing van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad6, waarbij het recht van vrij verkeer wordt uitgebreid tot familieleden, ongeacht hun nationaliteit, die een burger van de Unie begeleiden of zich bij hem voegen. Dit besluit mag derhalve niet van toepassing zijn op familieleden van een burger van de Unie op wie Richtlijn 2004/38/EG van toepassing is, en evenmin op familieleden van een onderdaan van een derde land die een recht van vrij verkeer geniet dat gelijkwaardig is aan dat van de burgers van de Unie uit hoofde van een overeenkomst tussen de Unie en een derde land.

(7) De in dit besluit vervatte maatregelen mogen geen afbreuk doen aan de verplichtingen van de lidstaten uit hoofde van het internationaal recht, onder meer als gastlanden van internationale intergouvernementele organisaties of van internationale conferenties die door de Verenigde Naties of andere in de lidstaten gevestigde internationale intergouvernementele organisaties bijeen worden geroepen. De tijdelijke opschorting mag derhalve niet gelden voor onderdanen van Ethiopië die een visum aanvragen louter omdat de lidstaten dit vereisen om aan hun verplichtingen als gastlanden van dergelijke organisaties of van dergelijke conferenties te voldoen.

(8) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van dit besluit en is dit niet bindend voor, noch van toepassing op Denemarken. Aangezien dit besluit voortbouwt op het Schengenacquis, beslist Denemarken overeenkomstig artikel 4 van het bovengenoemde protocol binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad heeft beslist over dit besluit of het dit in zijn interne recht zal omzetten.

(9) Dit besluit vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad7. Ierland neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van dit besluit en dit is niet bindend voor, noch van toepassing op Ierland.

(10) Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt dit besluit een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis8 die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG van de Raad9.

(11) Wat Zwitserland betreft, vormt dit besluit een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis10 die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad11.

(12) Wat Liechtenstein betreft, vormt dit besluit een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis12 die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad13.

(13) Dit besluit vormt een handeling die op het Schengenacquis voortbouwt of anderszins daaraan is gerelateerd in de zin van respectievelijk artikel 3, lid 2, van de Toetredingsakte van 2003 en artikel 4, lid 2, van de Toetredingsakte van 2005.