Overwegingen bij COM(2025)236 - Wijziging van Verordening (EU) 2021/2115 wat betreft het conditionaliteitssysteem, interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen, interventietypes in bepaalde sectoren en plattelandsontwikkeling, en jaarlijkse prestatieverslagen, en van Verordening (EU) 2021/2116 wat betreft de governance van gegevens en interoperabiliteit, opschorting van betalingen in verband met de jaarlijkse prestatiegoedkeuring en controles en sancties - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2025)236 - Wijziging van Verordening (EU) 2021/2115 wat betreft het conditionaliteitssysteem, interventietypes in de vorm van ... |
---|---|
document | COM(2025)236 ![]() ![]() |
datum | 14 mei 2025 |
2) De mededeling van de Commissie “Een visie voor landbouw en voedsel” 18 benadrukt dat, om innovatieve en duurzame landbouwpraktijken te stimuleren, landbouwers ondernemers en aanbieders moeten zijn die geen onnodige bureaucratische of regelgevende lasten dragen. Dit perspectief en de diversiteit van de sector vragen om op maat gesneden benaderingen in plaats van uniforme oplossingen, aangevuld met realitychecks van de Uniewetgeving en vereenvoudigingen, waarbij ook wordt gekeken naar de voordelen die digitale technologieën met zich meebrengen, zoals technologieën die geautomatiseerde rapportage mogelijk maken. Een beter evenwicht tussen vereisten en stimulansen is nodig om de overgang naar duurzame landbouw in goede banen te leiden en innovatie te stimuleren. De speciale behoeften van kleine landbouwbedrijven, waarop de vitaliteit van plattelandsgemeenschappen is gebaseerd, vragen om beter toegesneden en ongecompliceerde steun in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), waardoor de administratieve lasten worden verminderd. Kleine landbouwbedrijven en sommige andere landbouwbedrijven worden vaak benadeeld bij de toegang tot en het gebruik van financiering, hetgeen hun vermogen om te investeren, te innoveren en ontwikkelingsmogelijkheden te benutten, belemmert.
3) Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad 19 bevat voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd. Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad 20 bevat voorschriften inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. In 2024 werd Verordening (EU) 2024/1468 van het Europees Parlement en de Raad 21 vastgesteld teneinde het kader voor GLB-steun van de Unie beter aan te passen aan de realiteit op het landbouwbedrijf, de administratie van de strategische GLB-plannen door de lidstaten te verbeteren, en de lasten in verband met controles te verminderen. Ook stelde de Commissie Gedelegeerde Verordening (EU) 2024/1235 22 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/126 23 vast, wat betreft regels voor het aandeel in het kader van norm 1 inzake een goede landbouw- en milieuconditie (GLMC), die de lidstaten met name de mogelijkheid biedt om het referentieaandeel voor GLMC-norm 1 aan te passen op basis van structurele veranderingen in landbouwsystemen en om landbouwers en andere begunstigden vrij te stellen van de verplichting tot omschakeling.
4) Uit de feedback over en de ervaring met de twee uitvoeringsjaren van de strategische GLB-plannen in het huidige rechtskader van de Unie voor het GLB blijkt dat verdere beperkte aanpassingen van die wetgeving noodzakelijk zijn om de geconstateerde knelpunten en complexiteiten aan te pakken. Hiertoe behoort het feit dat in het rechtskader van de Unie voor het GLB vooralsnog onvoldoende rekening wordt gehouden met specifieke omstandigheden, praktijken en behoeften van bepaalde groepen landbouwers — zoals biologische, jonge en kleinschalige landbouwers en veehouders —, waardoor de lidstaten de verschillende instrumenten niet aan de specifieke omstandigheden, behoeften en praktijken van die landbouwers kunnen aanpassen. Bepaalde vereenvoudigingsmogelijkheden binnen het GLB, zoals het gebruik van vaste bedragen of vereenvoudigde kostenopties, worden daarnaast onvoldoende benut vanwege de complexiteit bij de uitvoering en het beheer ervan. Dit kan leiden tot overlappende of dubbelzinnige vereisten voor landbouwers, de toegang tot steun voor landbouwers bemoeilijken en de groeimogelijkheden van landbouwers belemmeren, onder meer voor jonge en nieuwe landbouwers. Er is ook sprake van een zekere starheid in de regels die van invloed is op de wijze waarop de lidstaten hun strategische GLB-plannen beheren en wijzigen en hun rapportageverplichtingen nakomen. Ten slotte moeten de lasten van controlebezoeken op het landbouwbedrijf en controles van zowel landbouwers als administratieve instanties worden verlicht, met name door doeltreffendere methoden in te voeren voor kwaliteitsbeoordelingen in het kader van het geïntegreerde beheers- en controlesysteem (GBCS) en conditionaliteitscontroles. Door deze knelpunten en starheden weg te nemen, kunnen de lidstaten de strategische GLB-plannen benutten om zoveel mogelijk kansen te scheppen voor landbouwers en andere begunstigden van het GLB, administratieve lasten en complexiteit te verminderen, en beter gebruik te maken van schaarse hulpbronnen.
5) Artikel 4, lid 3, punt c), van Verordening (EU) 2021/2115 stelt vast dat een landbouwareaal moet worden aangemerkt als blijvend grasland wanneer het wordt gebruikt als grasland en minimaal vijf jaar niet in de vruchtwisseling van het bedrijf is opgenomen. Sommige landbouwsystemen gaan echter gepaard met een vruchtwisseling op bouwland waarbij de grassen of andere kruidachtige voedergewassen minimaal vijf jaar niet in de vruchtwisseling worden opgenomen, maar waarbij deze arealen worden omgeploegd om de status van bouwland te behouden. Wanneer dergelijke landbouwsystemen worden toegepast, hebben landbouwers in de lidstaten bijgevolg moeite om hun teeltrotaties te beheren en om levensvatbaar te blijven en tevens aan de vereisten voor de uitvoering van GLMC-norm 1 te voldoen. Daarnaast kan het gebruik van langere vruchtwisselingen met grasland aanzienlijke voordelen opleveren als het gaat om de biodiversiteit en ecosysteemdiensten, terwijl het landbouwers meer flexibiliteit biedt bij het beheer van hun landbouwsystemen. Ter bevordering van dergelijke flexibele en duurzame landbouwpraktijken voor het beheer van grasland moet de lidstaten derhalve de mogelijkheid worden geboden om de periode die bepalend is voor de indeling van een areaal als blijvend grasland, te verlengen van vijf jaar naar zeven jaar. Artikel 4, lid 3, punt c), van Verordening (EU) 2021/2115 moet daarom worden gewijzigd.
6) Om het risico van negatieve gevolgen voor de eengemaakte markt en de internationale handel van de nieuwe crisisbetalingen aan landbouwers naar aanleiding van natuurrampen, ongunstige klimaatgebeurtenissen en rampzalige gebeurtenissen overeenkomstig de artikelen 41 bis en 78 bis van Verordening (EU) 2021/2115 zoveel mogelijk te beperken, moeten de interventies op grond waarvan deze steun van de Unie moet worden verleend, door de lidstaten zodanig worden vormgegeven dat zij beantwoorden aan de criteria van bijlage 2 bij de WTO-Overeenkomst inzake de landbouw (“groene doos”).
7) Artikel 11 van Verordening (EU) 2021/2115 bevat een mechanisme voor de uitvoering van het Memorandum van Overeenstemming betreffende oliehoudende zaden, waaronder bepalingen inzake de toename van geplande outputs en verlagingscoëfficiënten om overschrijding van het maximale steunareaal voor de hele Unie te voorkomen. Deze bepaling moet worden aangepast om rekening te houden met de bij deze verordening doorgevoerde wijzigingen van artikel 119 van die verordening.
8) Gelet op het uitzonderlijke karakter van de betaling die de landbouwer in een crisissituatie zou ontvangen, na aanzienlijke productieverliezen te hebben geleden als gevolg van natuurrampen, ongunstige klimaatgebeurtenissen of andere rampzalige gebeurtenissen, en om de samenhang met in artikel 78 bis van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde betalingen te waarborgen, moet het in artikel 12 van die verordening bedoelde conditionaliteitssysteem niet van toepassing zijn op aanvullende betalingen aan landbouwers naar aanleiding van natuurrampen, ongunstige klimaatgebeurtenissen of rampzalige gebeurtenissen in het kader van de rechtstreekse betalingen, als bedoeld in artikel 41 bis van die verordening.
9) Het conditionaliteitssysteem, dat uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen (RBE’s) en normen inzake een goede landbouw- en milieuconditie (GLMC) omvat, is erop gericht de ontwikkeling van duurzame landbouw te bevorderen door de begunstigden er beter bewust van te maken dat het noodzakelijk is deze basisnormen en vereisten in acht te nemen. Het heeft tevens tot doel het GLB beter bij de door Uniewetgeving nagestreefde doelstellingen op het gebied van milieu, volksgezondheid, gezondheid van planten en dierenwelzijn te laten aansluiten. Aangezien het landbouwareaal dat wordt beheerd door kleine landbouwers die betalingen ontvangen in het kader van de in artikel 28 van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde interventies, beperkt is, levert de toepassing van het conditionaliteitssysteem op deze kleine landbouwers, die de meeste landbouwbedrijven in de Unie beheren, onvoldoende voordelen op terwijl daar aanzienlijke kosten tegenover staan, en legt het deze landbouwers en nationale overheden zware administratieve lasten op. Om dergelijke kosten te verminderen en de daarmee samenhangende administratieve lasten te verlichten, is het passend om kleine landbouwers vrij te stellen van de toepassing van het conditionaliteitssysteem.
10) De in artikel 13 van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde GLMC-normen maken deel uit van het in artikel 12 van die verordening bedoelde conditionaliteitssysteem. Zij dragen bij aan de matiging van en aanpassing aan klimaatverandering en de bescherming van het milieu, met inbegrip van water, bodem en biodiversiteit van ecosystemen. De algemene beginselen waarop biologische productie uit hoofde van artikel 5 van Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad 24 is gebaseerd, omvatten het behoud van natuurlijke landschapselementen, zoals natuurlijke erfgoedlocaties en het verantwoorde gebruik van energie en natuurlijke hulpbronnen, zoals water, bodem, organisch materiaal en lucht.
11) GLMC-norm 1, vermeld in bijlage III bij Verordening (EU) 2021/2115, streeft ernaar blijvend grasland in stand te houden met het oog op het behoud van de koolstofvoorraad. In punten 1.7.3 en 1.9.1.1 van bijlage II bij Verordening (EU) 2018/848 wordt het belang van grasland en weides benadrukt, dat de omzetting van blijvend grasland voor andere vormen van grondgebruik voorkomt en overeenkomstig de hoofddoelstelling van GLMC-norm 1 de koolstofvoorraad in blijvend grasland in stand houdt. De GLMC-normen 3, 5 en 6, zoals opgenomen in bijlage III bij Verordening (EU 2021/2115), hebben respectievelijk tot doel organisch materiaal in de bodem te behouden, erosie te beperken en bodems te beschermen in kwetsbare perioden. Deze doelstellingen worden reeds verwezenlijkt door de grondbewerkings- en teeltmethoden die worden toegepast bij het verbouwen van biologische gewassen, met name de in punt 1.9. van bijlage II bij Verordening (EU) 2018/848 bedoelde methoden. GLMC-norm 4, vermeld in bijlage III bij Verordening (EU) 2021/2115, heeft tot doel waterlopen te beschermen tegen vervuiling. De punten 1.5, 1.7, 1.9 en 1.10 van bijlage II bij Verordening (EU) 2018/848 hebben tot doel het risico van watervervuiling te verminderen door het gebruik van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik aan banden te leggen, het gebruik van meststoffen en pesticiden te beperken, en de bezettingsdichtheid te beperken. De ervaring heeft geleerd dat de biologische landbouw een positieve invloed heeft op het uitspoelen en weglekken van nutriënten, waardoor de kans kleiner wordt dat een biologische landbouwer de kwaliteit van het water aantast en de hoofddoelstelling van GLMC-norm 4 wordt bereikt. Gezien de beginselen en voorschriften die zijn vastgelegd in Verordening (EU) 2018/848 en bestaande praktijken in het kader van de biologische landbouwsystemen, worden biologische landbouwers waarvan het hele bedrijf overeenkomstig Verordening (EU) 2018/848 is gecertificeerd, derhalve verondersteld aan de GLMC-normen 1, 3, 4, 5 en 6 te voldoen, zoals reeds het geval is met betrekking tot GLMC-norm 7.
12) Om de samenhang van de vereisten voor landbouwers te verbeteren en het vaststellen van de GLMC-normen door de lidstaten te vereenvoudigen, moet artikel 13, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2115 worden gewijzigd om te verduidelijken dat de lidstaten de GLMC-normen in hun strategische GLB-plannen kunnen vaststellen in overeenstemming met verplichte nationale voorschriften, op voorwaarde dat dergelijke nationale voorschriften voldoen aan de GLMC-normen die zijn opgenomen in bijlage III bij die verordening. In het bijzonder moet worden verduidelijkt dat in de strategische GLB-plannen vastgestelde GLMC-normen niet verder hoeven te gaan dan bestaande verplichte nationale voorschriften, op voorwaarde dat dergelijke nationale voorschriften voldoen aan de GLMC-normen die zijn opgenomen in bijlage III bij Verordening (EU) 2021/2115, met name aan de hoofddoelstellingen van deze GLMC-normen.
13) Gelet op het uitzonderlijke karakter van de betaling die de landbouwer zou ontvangen in een crisissituatie, na aanzienlijke verliezen te hebben geleden als gevolg van natuurrampen, ongunstige klimaatgebeurtenissen of andere rampzalige gebeurtenissen, en om de samenhang met betalingen bedoeld in artikel 78 bis van Verordening (EU) 2021/2115 te waarborgen, mag het in artikel 14 van die verordening bedoelde conditionaliteitssysteem niet gelden voor aanvullende betalingen aan landbouwers naar aanleiding van natuurrampen, ongunstige klimaatgebeurtenissen of rampzalige gebeurtenissen in het kader van de in artikel 41 bis van die verordening bedoelde rechtstreekse betalingen.
14) Steeds vaker voorkomende, ernstigere en langdurigere natuurrampen, ongunstige klimaatgebeurtenissen en rampzalige gebeurtenissen hebben aanzienlijke gevolgen voor de landbouwsector in de Unie. In Verordening (EU) 2021/2115 wordt reeds een aantal instrumenten voor landbouwers geboden om veerkracht op te bouwen en op crises te reageren. De schaalgrootte van de gebeurtenissen en het plotselinge en buitengewone karakter ervan maken uitbreiding van de voor de lidstaten beschikbare instrumenten echter noodzakelijk. Het is dan ook passend om aanvullende crisisbetalingen te verrichten aan landbouwers en deze als een nieuw interventietype in de vorm van rechtstreekse betalingen op te nemen in artikel 16 van die verordening.
15) Volgens artikel 19 van Verordening (EU) 2021/2115 kunnen de lidstaten tot 3 % van de aan een landbouwer te betalen rechtstreekse betalingen inhouden ter ondersteuning van de bijdrage van landbouwers aan een risicobeheersinstrument. Een lidstaat die besluit van deze optie gebruik te maken, moet deze toepassen op alle begunstigden van rechtstreekse betalingen in een bepaald jaar. De ervaring heeft geleerd dat slechts zeer weinig lidstaten gebruikmaken van deze optie. Uit overleg met de lidstaten is naar voren gekomen dat de uitvoering van deze bepaling wordt belemmerd door het ontbreken van instrumenten voor risicobeheer, hetzij opgezet door de lidstaten of beschikbaar via een particuliere verzekering, waarover alle landbouwers kunnen beschikken die rechtstreekse betalingen ontvangen. Om ervoor te zorgen dat er meer gebruik wordt gemaakt van de in artikel 19 van die verordening geboden mogelijkheid, moet de uitvoering ervan flexibeler worden gemaakt en deze mogelijkheid worden afgestemd op de bestaande beheersinstrumenten in de lidstaten. Als gevolg van deze wijziging kunnen de lidstaten tot 3 % van de rechtstreekse betalingen inhouden die moeten worden verricht aan landbouwers voor wie in een bepaald jaar risicobeheersregelingen bestaan. De lidstaten waar risicobeheersregelingen bestaan voor alle begunstigden van rechtstreekse betalingen, kunnen tot 3 % van de rechtstreekse betalingen aan al deze begunstigden blijven inhouden.
16) De door de lidstaten ontwikkelde vereenvoudigde betalingsregeling voor kleine landbouwers uit hoofde van artikel 28 van Verordening (EU) 2021/2115 maakt het aanvraagproces voor inkomenssteun minder complex, zowel voor kleine landbouwers als voor overheden. Om de aantrekkelijkheid ervan te vergroten en een groter aantal kleine landbouwers aan te moedigen om van deze regeling gebruik te maken, moet het maximumbedrag dat in het kader van die regeling kan worden ontvangen, worden verhoogd. Om de deelname te bevorderen van kleine landbouwers die in aanmerking komen voor de betalingen als bedoeld in artikel 28 van Verordening (EU) 2021/2115 in het kader van de ecoregelingen als bedoeld in artikel 31 van die verordening, moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben om door die landbouwers ontvangen betalingen in het kader van ecoregelingen uit te sluiten van het in artikel 28 van die verordening bedoelde maximumbedrag van de betaling.
17) Wanneer een lidstaat uit hoofde van artikel 28, tweede alinea, van Verordening (EU) 2021/2115 besluit dat de in artikel 28, eerste alinea, van die verordening bedoelde betaling aan kleine landbouwers niet in de plaats moet komen van steun voor ecoregelingen overeenkomstig artikel 31 van die verordening, moeten de ecoregelingen blijven voldoen aan alle in artikel 31, lid 5, van die verordening vastgestelde vereisten. Dit beginsel moet ook in acht worden genomen wat betreft interventies uit hoofde van artikel 70 van die verordening met betrekking tot landbouwers die in artikel 28 van die verordening bedoelde betalingen ontvangen. Om ervoor te zorgen dat het algemene beginsel dat betalingen alleen worden verricht voor verbintenissen die verder gaan dan de conditionaliteitsvereisten, wordt nageleefd, en om de ambitie van de interventies te waarborgen, die deel uitmaken van de milieu- en klimaatarchitectuur van het GLB, mogen landbouwers die in artikel 28 van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde betalingen ontvangen alleen betalingen in het kader van ecoregelingen als bedoeld in artikel 31 van die verordening of betalingen in het kader van interventies als bedoeld in artikel 70 van die verordening ontvangen indien zij aan de voorwaarden van respectievelijk artikel 31, lid 5, eerste alinea, punt a), van die verordening of aan de voorwaarden van artikel 70, lid 3, eerste alinea, punt a), van die verordening voldoen.
18) Om ervoor te zorgen dat wanneer de lidstaten betere resultaten boeken met betrekking tot milieu, klimaat, dierenwelzijn en antimicrobiële resistentie, door nationale wetgeving te handhaven of goed te keuren die verder gaat dan de daarmee verband houdende minimumvoorschriften uit het Unierecht, de gevolgen van dergelijke voorschriften voor de financiële en economische situatie van de betrokken landbouwers binnen de perken kunnen worden gehouden, moet artikel 31, lid 5, van Verordening (EU) 2021/2115 worden gewijzigd om de lidstaten de gelegenheid te bieden steun te verlenen voor verbintenissen die bijdragen tot de naleving van door nationale wetgeving opgelegde verplichte voorschriften die verder gaan dan de minimumvoorschriften uit het Unierecht, ongeacht of zij nieuw zijn of reeds bestonden. Daarnaast maakt het afschaffen van de termijn waarbinnen steun kan worden verleend in het kader van ecoregelingen, het beheer van de ecoregelingen voor de lidstaten eenvoudiger, aangezien het hierdoor minder vaak nodig is ecoregelingen in de strategische GLB-plannen tijdens de programmeringsperiode te wijzigen als gevolg van wijzigingen van nationale wetgeving of als gevolg van het verstrijken van de termijn van 24 maanden waarbinnen steun kan worden verleend voor verbintenissen die bijdragen tot de naleving van nationale wetgeving.
19) GLMC-norm 2, vermeld in bijlage III bij Verordening (EU) 2021/2115, streeft ernaar koolstofrijke bodems te beschermen. De ervaring heeft geleerd dat de in de strategische plannen opgenomen vereisten op grond van GLMC-norm 2 uitdagingen met zich meegebracht hebben voor landbouwers en lidstaten, met name wat betreft het tegelijkertijd waarborgen van de economische levensvatbaarheid van de betrokken landbouwbedrijven en beschermen van koolstofrijke bodems. De naleving van bepaalde in GLMC-norm 2 vastgestelde voorschriften, waaronder de vereisten ten aanzien van productiebeperking, kan landbouwers op kosten jagen en hun vermogen om het gebruik van hun land te wijzigen of aan te passen, aanzienlijk beperken. Daarnaast heeft GLMC-norm 2 in sommige lidstaten grotere gevolgen voor landbouwers dan in andere door de uiteenlopende aandelen wetlands en veengebied op hun grondgebied. Met inachtneming van de bestaande vereisten op grond van GLMC-norm 2, die zijn vastgesteld in overeenstemming met verplichte nationale voorschriften zoals geïntroduceerd door deze verordening, moet het mogelijk zijn om landbouwers te compenseren voor de naleving van de verplichtingen die uit deze norm voortvloeien. Het moet derhalve mogelijk zijn voor de lidstaten om GLMC-norm 2 uit te sluiten van de in artikel 31, lid 5, punt a), van Verordening (EU) 2021/2115 vastgelegde vereiste. Hierdoor zouden de lidstaten in hun strategische GLB-plannen steun kunnen verlenen in het kader van de in artikel 31 van die verordening bedoelde ecoregelingen, zodat actieve landbouwers die onder GLMC-norm 2 vallen, aan de vereisten van die norm voldoen en tegelijkertijd een hoog niveau van bescherming van wetlands en veengebied handhaven, met name gelet op het potentieel voor koolstofvastlegging van deze gebieden.
20) Om steun voor biologische veeteelt in het kader van de in artikel 31 van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde ecoregelingen mogelijk te maken, moeten de lidstaten kunnen besluiten dat steun verleend voor verbintenissen tot omschakeling naar of voortzetting van biologische landbouwpraktijken en -methoden overeenkomstig Verordening (EU) 2018/848, de vorm kan aannemen van een jaarlijkse betaling voor grootvee-eenheden. Ook moet worden verduidelijkt dat de steun voor verbintenissen ter verbetering van landbouwpraktijken in verband met de bijenteelt kan worden verleend in de vorm van jaarlijkse betalingen voor bijenkasten, aangezien dit de berekening van betalingen voor deze verbintenissen zal vereenvoudigen. Ter waarborging van de samenhang van de in de strategische GLB-plannen gebruikte definities moet het begrip bijenkast voor de steunverlening in het kader van ecoregelingen bedoeld in artikel 31 van Verordening (EU) 2021/2115, verwijzen naar het begrip bijenkast dat door de Commissie is gedefinieerd op basis van artikel 56, punt b), van die verordening.
21) In de eerste uitvoeringsjaren van de strategische GLB-plannen zijn natuurrampen, ongunstige klimaatgebeurtenissen en andere rampzalige gebeurtenissen van invloed geweest op de productie van talloze landbouwers in de hele Unie. Die trend zal zich in de toekomst naar verwachting voortzetten. Daarom moet het voor de lidstaten mogelijk zijn om crisisbetalingen aan te bieden in de vorm van meer rechtstreekse inkomenssteun om de zwaarst getroffen landbouwers snel te kunnen compenseren. Ter handhaving van de stimulans voor landbouwers om hun productie te verzekeren, moeten de lidstaten een hoger compensatiepercentage vaststellen voor deze landbouwers, die onder een verzekeringsregeling of ander risicobeheersinstrument vallen. Om meer middelen ter ondersteuning van landbouwers beschikbaar te kunnen stellen, moeten de lidstaten in de gelegenheid worden gesteld om deze crisisbetalingen met aanvullende nationale financiering tot 200 % te medefinancieren. De lidstaten moeten er echter voor zorgen dat de totale door de landbouwer ontvangen compensatie gecumuleerd met andere vormen van door de Unie of nationale overheden gefinancierde steun (waaronder aanvullende nationale financiering), een particuliere verzekering of andere risicobeheersregelingen niet leidt tot overcompensatie of dubbele financiering.
22) Artikel 48 van Verordening (EU) 2021/2115 moet worden gewijzigd om de verwijzing naar jaarlijkse prestatiegoedkeuring te schrappen, met het oog op de verwijdering van die procedure uit Verordening (EU) 2021/2116 door deze verordening.
23) Producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties in de sector groenten en fruit spelen een belangrijke rol bij het versterken van de positie van landbouwers in de toeleveringsketen. GLB-steun aan deze organisaties is van cruciaal belang om specifieke problemen aan te pakken en sectorale doelstellingen te bereiken of om milieuvriendelijke praktijken te belonen. Daarom is het passend om producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties die in hun operationele programma’s één of meer sectorale interventies hebben opgenomen in verband met de doelstellingen als bedoeld in artikel 46, punten d), e), f), h), i) of j), van Verordening (EU) 2021/2115, te laten profiteren van het verhoogde maximum voor financiële steun van de Unie als bedoeld in artikel 52, lid 2, van die verordening, op voorwaarde dat het bedrag waarmee de in artikel 52, lid 2, eerste alinea, van die verordening vastgestelde maxima worden overschreden, uitsluitend wordt aangewend voor de financiering van deze sectorale interventies.
24) Artikel 69 van Verordening (EU) 2021/2115 moet worden gewijzigd om de benaming van het interventietype voor plattelandsontwikkeling als bedoeld in punt e) van dat artikel af te stemmen op de wijzigingen van artikel 75 van die verordening en om de benaming van het nieuwe interventietype als bedoeld in artikel 78 bis van die verordening op te nemen.
25) Om ervoor te zorgen dat wanneer de lidstaten betere resultaten boeken met betrekking tot milieu, klimaat, dierenwelzijn en antimicrobiële resistentie, door nationale wetgeving te handhaven of goed te keuren die verder gaat dan de daarmee verband houdende minimumvoorschriften uit het Unierecht, de gevolgen van dergelijke voorschriften voor de financiële en economische situatie van de betrokken landbouwers binnen de perken kunnen worden gehouden, moet artikel 70, lid 3, van Verordening (EU) 2021/2115 worden gewijzigd om de lidstaten de gelegenheid te bieden steun te verlenen voor verbintenissen die bijdragen tot de naleving van door nationale wetgeving opgelegde verplichte voorschriften die verder gaan dan de minimumvoorschriften uit het Unierecht, ongeacht of zij nieuw zijn of reeds bestonden. Daarnaast maakt het afschaffen van de termijn waarbinnen steun kan worden verleend in het kader van agromilieuklimaatverbintenissen, het beheer van deze verbintenissen voor de lidstaten eenvoudiger, aangezien het hierdoor minder vaak nodig is deze verbintenissen in de strategische GLB-plannen tijdens de programmeringsperiode te wijzigen als gevolg van wijzigingen van nationale wetgeving of als gevolg van het verstrijken van de termijn van 24 maanden waarbinnen steun kan worden verleend voor verbintenissen die bijdragen tot de naleving van nationale wetgeving.
26) De ervaring heeft geleerd dat de in de strategische plannen opgenomen vereisten op grond van GLMC-norm 2 aanzienlijke uitdagingen met zich meegebracht hebben voor landbouwers en lidstaten, met name wat betreft het tegelijkertijd waarborgen van de economische levensvatbaarheid van de betrokken landbouwbedrijven en het beschermen van koolstofrijke bodems. De naleving van bepaalde in GLMC-norm 2 vastgestelde voorschriften, waaronder de vereisten ten aanzien van productiebeperking, kan landbouwers op kosten jagen en hun vermogen om het gebruik van hun land te wijzigen of aan te passen, aanzienlijk beperken. Daarnaast heeft GLMC-norm 2 in sommige lidstaten grotere gevolgen voor landbouwers dan in andere door de uiteenlopende aandelen wetlands en veengebied op hun grondgebied. Met inachtneming van de bestaande vereisten op grond van GLMC-norm 2, die zijn vastgesteld in overeenstemming met verplichte nationale voorschriften zoals geïntroduceerd door deze verordening, moet het mogelijk zijn om landbouwers te compenseren voor de naleving van de verplichtingen die uit deze norm voortvloeien. Het moet derhalve mogelijk zijn voor de lidstaten om GLMC-norm 2 uit te sluiten van de in artikel 70, lid 3, punt a), van Verordening (EU) 2021/2115 vastgelegde vereiste voor interventies op basis van artikel 70 van die verordening. Hierdoor zouden de lidstaten in hun strategische GLB-plannen steun kunnen verlenen in het kader van interventies als bedoeld in artikel 70 van die verordening, zodat landbouwers en andere begunstigden die onder GLMC-norm 2 vallen, aan de vereisten van de norm voldoen en tegelijkertijd een hoog niveau van bescherming van wetlands en veengebied handhaven, met name gelet op het potentieel voor koolstofvastlegging van deze gebieden.
27) Uit hoofde van artikel 70, lid 8, van Verordening (EU) 2021/2115 moeten de lidstaten betalingen voor agromilieuklimaatverbintenissen en voor verbintenissen tot omschakeling naar of voortzetting van biologische landbouw enkel als betalingen per hectare vaststellen. Ter waarborging van de samenhang met steun in het kader van ecoregelingen als bedoeld in artikel 31 van die verordening moet het voor de lidstaten mogelijk zijn om in naar behoren gemotiveerde gevallen steun te verlenen voor dergelijke verbintenissen in de vorm van een betaling per grootvee-eenheid. Ter vergemakkelijking van de milieuvriendelijke bijenteeltactiviteiten moet het mogelijk zijn om voor agromilieuklimaatverbintenissen of verbintenissen tot omschakeling naar of voortzetting van biologische landbouw steun te verlenen in de vorm van een betaling per bijenkast. Ter waarborging van de samenhang van de in de strategische GLB-plannen gebruikte definities moet het begrip bijenkast voor de verlening van steun voor deze verbintenissen verwijzen naar het begrip bijenkast dat door de Commissie op basis van artikel 56, punt b), van Verordening (EU) 2021/2115 is gedefinieerd.
28) Artikel 72, lid 5, van Verordening (EU) 2021/2115 bevat regels betreffende de berekening van aanvullende kosten en gederfde inkomsten om betalingen toe te kennen voor gebiedsspecifieke nadelen als gevolg van bepaalde verplichte vereisten die verder gaan dan de ter zake vastgestelde GLMC-normen. Voor gebiedsspecifieke nadelen die voortvloeien uit de ter zake vastgestelde GLMC-normen, worden geen betalingen toegekend. De naleving van bepaalde in GLMC-norm 2 vastgestelde vereisten kan landbouwers echter op kosten jagen, aangezien deze vereisten productiebeperkingen als gevolg van aanzienlijke beperkingen van het grondgebruik met zich meebrengen. Om de kosten van gebiedsspecifieke nadelen die voortvloeien uit bepaalde verplichte vereisten in verband met GLMC-norm 2, te integreren in de berekeningsgrondslagen voor betalingen, moet het voor de lidstaten mogelijk zijn om in die berekening nadelen op te nemen die voortvloeien uit de vereisten van GLMC-norm 2.
29) Om ervoor te zorgen dat landbouwers meer tijd en flexibiliteit hebben om zich aan te passen aan nieuwe Uniewetgeving in een steeds uitdagendere context van geopolitieke spanningen, structurele uitdagingen en economische moeilijkheden die onder meer verband houden met hoge energie- en inputprijzen, moet artikel 73, lid 5, van Verordening (EU) 2021/2115 worden gewijzigd om de termijn waarbinnen steun kan worden verleend voor investeringen die bijdragen tot de naleving van nieuwe door de Uniewetgeving opgelegde voorschriften, te verlengen van 24 maanden naar 36 maanden vanaf de datum waarop deze nieuwe voorschriften verplicht worden voor het landbouwbedrijf.
30) De landbouwsector van de Unie kampt met demografische problemen door de vergrijzende arbeidskrachten. Hoewel het waarborgen van een duurzame toekomst voor de landbouw staat of valt met het aantrekken van jonge landbouwers, is het voor jonge landbouwers financieel problematisch om nieuwe economische activiteiten in de landbouwsector op te zetten en tot ontwikkeling te brengen. Ter vergemakkelijking van de eerste opstart van landbouwbedrijven moet de subsidiabiliteitsperiode voor investeringen die voldoen aan de nieuwe normen van de Unie, worden verlengd voor jonge landbouwers.
31) Ter versterking van het concurrentievermogen en de duurzaamheid van het voedselsysteem van de Unie zijn aanzienlijke investeringen en bedrijfsontwikkeling noodzakelijk. De ontwikkeling van kleine landbouwbedrijven, die worden geconfronteerd met specifieke uitdagingen en potentieel economisch levensvatbaar zijn, moet worden aangemoedigd. Tegelijkertijd is het zaak de uitvoering van de steun voor kleine landbouwbedrijven te vereenvoudigen om de administratieve lasten zoveel mogelijk te beperken. Om in te spelen op deze behoeften, is het passend om artikel 75 van Verordening (EU) 2021/2115 te wijzigen teneinde de ontwikkeling van kleine landbouwbedrijven op te nemen in de interventies die de lidstaten kunnen steunen en om een vast steunbedrag van 50 000 EUR te hanteren voor die interventie. Omwille van de consistentie moeten de lidstaten kleine landbouwbedrijven op dezelfde wijze definiëren voor investeringen uit hoofde van artikel 73, lid 4, punt b), van die verordening als voor bedrijfsontwikkeling uit hoofde van artikel 75 van die verordening.
32) Risicobeheersinterventies zijn zeer nuttig om landbouwers veerkrachtiger te maken en moeten dan ook worden aangemoedigd. De ervaring heeft echter geleerd dat de huidige regels te star zijn om dit interventietype ten volle te benutten. In het bijzonder lijkt het erop dat de huidige formule voor de berekening van verliezen niet is afgestemd op de specifieke situatie van sommige begunstigden, waaronder jonge landbouwers, arealen met vaste gewassen of andere gemotiveerde gevallen waarin de berekeningsformule voor verliezen niet passend is. Ter bevordering van het gebruik en de benutting van risicobeheerinstrumenten op grond van artikel 76 van Verordening (EU) 2021/2115 moeten de lidstaten over meer flexibiliteit beschikken bij het berekenen van de verliezen voor dergelijke begunstigden of gewassen, zodat rekening kan worden gehouden met hun specifieke situaties.
33) Om landbouwers van wie de productie schade heeft opgelopen door natuurrampen, ongunstige klimaatgebeurtenissen of andere rampzalige gebeurtenissen, doeltreffend te ondersteunen, moeten de lidstaten crisisbetalingen niet alleen kunnen plannen via interventies in de vorm van rechtstreekse inkomenssteun, maar ook via interventies voor plattelandsontwikkeling. Dit soort steun moet de lidstaten voldoende flexibiliteit bieden om de interventies te plannen. De lidstaten moeten echter zorgen voor de samenhang tussen deze interventies. Bepalingen inzake het toespitsen van steun en het stimuleringseffect moeten derhalve van dienovereenkomstige toepassing zijn. Ter waarborging van goed financieel beheer van de Uniemiddelen moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de totale door de landbouwer ontvangen compensatie gecumuleerd met andere vormen van door de Unie of nationale overheden gefinancierde steun (waaronder aanvullende nationale financiering), particuliere verzekering of andere risicobeheersregelingen niet leidt tot overcompensatie of dubbele financiering.
34) Artikel 79, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2115 bevat de regels betreffende het opstellen door beheersautoriteiten van selectiecriteria voor interventies die betrekking hebben op bepaalde interventietypes. De lijst van interventietypes waarvoor de lidstaten worden geacht gebruik te maken van selectiecriteria, moet worden gewijzigd om rekening te houden met de in artikel 75 van die verordening bedoelde wijzigingen van de interventietypes.
35) Artikel 80 van Verordening (EU) 2021/2015 bevat regels en beginselen voor de uitvoering van financieringsinstrumenten in het GLB. In artikel 80, lid 2, van die verordening wordt gezorgd voor consistentie met de bepalingen van Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad 25 betreffende financieringsinstrumenten. Om bij uitvoering en controle de synergie tussen GLB-financieringsinstrumenten en de andere financieringsinstrumenten die onder Verordening (EU) 2021/1060 vallen, verder te versterken, moet artikel 80 van Verordening (EU) 2021/2115 worden gewijzigd om ervoor te zorgen dat Verordening (EU) 2021/2115 en Verordening (EU) 2021/1060 dezelfde vereisten betreffende het auditspoor voor financieringsinstrumenten bevatten.
36) In artikel 80, lid 3, van Verordening (EU) 2021/2115 wordt het toepasselijke plafond voor een brutosubsidie-equivalent vastgelegd wanneer in het kader van financieringsinstrumenten steun wordt verleend voor activiteiten die onder artikel 42 van het Verdrag vallen. Ter waarborging van afstemming op de recentelijk doorgevoerde wijzigingen in de algemene staatssteunregeling uit hoofde van artikel 3, lid 2, van Verordening (EU) 2023/2831 van de Commissie 26 moet het plafond dienovereenkomstig worden verhoogd. Verder moet de referentieperiode worden veranderd van “begrotingsjaren” in “jaren” om in overeenstemming te zijn met artikel 3, lid 2, van die verordening van de Commissie. Wat betreft de steun voor werkkapitaal voor activiteiten die niet onder artikel 42 VWEU vallen, blijven de algemene staatssteunregels van toepassing.
37) In artikel 80, lid 5, van Verordening (EU) 2021/2115 wordt de subsidiabiliteit van de uitgaven vastgelegd wanneer steun wordt verleend in de vorm van financieringsinstrumenten. Ter waarborging van duidelijkheid en gelijke behandeling voor alle financieringsinstrumenten die onder Verordening (EU) 2021/1060 vallen, moet artikel 80, lid 5, van Verordening (EU) 2021/2115 worden gewijzigd om de subsidiabiliteitsregels ten aanzien van de belasting toegevoegde waarde (“btw”) uiteen te zetten.
38) Artikel 81 van Verordening (EU) 2021/2015 bevat de regels en voorwaarden voor overhevelingen door de lidstaten van Elfpo-toewijzingen aan het InvestEU-programma, dat tot stand is gebracht door Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad 27 . Om ervoor te zorgen dat nieuwe mogelijkheden uit hoofde van artikel 10 bis, lid 4, van Verordening (EU) 2021/523 ten volle worden benut, moet artikel 81 van Verordening (EU) 2021/2115 worden gewijzigd.
39) In artikel 83 van Verordening (EU) 2021/2115 worden de regels voor het berekenen en toepassen van vereenvoudigde kostenopties vastgesteld. Om de uitvoering van investeringen en andere interventies voor plattelandsontwikkeling te vereenvoudigen en te stimuleren en om het gebruik van vereenvoudigde kostenopties te bevorderen, moeten de krachtens Verordening (EU) 2021/1060 tot stand gebrachte berekeningsmethoden zonder nadere motivering kunnen worden toegepast.
40) Artikel 86, leden 2 en 3, van Verordening (EU) 2021/2115 bevat regels betreffende de subsidiabiliteit van uitgaven die voortvloeien uit wijzigingen van strategische GLB-plannen voor de bijdrage uit respectievelijk het ELGF en het Elfpo. Om de regels inzake de subsidiabiliteit van uitgaven te vereenvoudigen, de synergieën tussen het ELGF en het Elfpo te verbeteren, en de lidstaten meer flexibiliteit te bieden bij het bepalen van de data voor het van kracht worden van de met het ELGF verband houdende wijzigingen van strategische GLB-plannen, is het passend om uitgaven als subsidiabel aan te merken na de goedkeuring van een strategische wijziging van een strategisch GLB-plan voor een bijdrage uit het ELGF, en wel vanaf de door de betrokken lidstaat overeenkomstig artikel 119, lid 8, van die verordening vastgestelde datum voor het van kracht worden van de wijziging, maar op zijn vroegst vanaf de datum waarop het verzoek tot wijziging bij de Commissie wordt ingediend. Voor andere wijzigingen van strategische GLB-plannen met betrekking tot ELGF komen de uitgaven in aanmerking voor een bijdrage uit het ELGF vanaf de datum waarop de Commissie in kennis wordt gesteld van de wijziging, zoals bepaald in artikel 119, lid 9, van Verordening (EU) 2021/2115, zoals gewijzigd bij deze verordening. Ter waarborging van de samenhang tussen de regels betreffende het in aanmerking komen voor een bijdrage uit het ELGF en het Elfpo in het geval van noodmaatregelen wegens natuurrampen, rampzalige gebeurtenissen of ongunstige klimaatgebeurtenissen moet in strategische GLB-plannen kunnen worden vastgelegd dat uit het ELGF gefinancierde uitgaven die verband houden met wijzigingen van strategische GLB-plannen voor aanvullende crisisbetalingen aan landbouwers in het kader van de rechtstreekse betalingen als bedoeld in artikel 41 bis van die verordening, subsidiabel kunnen zijn vanaf de datum waarop de gebeurtenis zich heeft voorgedaan.
41) Met het oog op passende financiering voor de nieuwe interventietypes voor crisisbetalingen aan landbouwers naar aanleiding van natuurrampen, ongunstige klimaatgebeurtenissen of rampzalige gebeurtenissen als bedoeld in de artikelen 41 bis en 78 bis van Verordening (EU) 2021/2115 moeten de lidstaten een bepaald deel van zowel rechtstreekse betalingen als Elfpo-financiering voor deze interventietypes kunnen reserveren. Om ervoor te zorgen dat voldoende financiering beschikbaar blijft voor de andere GLB-prioriteiten, moet dit aandeel echter worden beperkt tot een jaarlijks maximumbedrag dat per lidstaat beschikbaar is en overeenkomt met 3 % van het totaal aan rechtstreekse betalingen en Elfpo-financiering per jaar. Om de lidstaten ertoe aan te sporen de voorkeur te geven aan het gebruik van het in artikel 41 bis van die verordening bedoelde en met rechtstreekse betalingen gefinancierde instrument, moet het jaarlijkse maximumbedrag dat door een lidstaat kan worden gereserveerd, overeenkomen met 4 % van het totaal aan rechtstreekse betalingen en Elfpo-financiering per jaar, indien de lidstaat besluit om geen steun te verlenen voor crisisbetalingen uit hoofde van artikel 78 bis van die verordening.
42) Vanwege hun bijzondere aard moeten de nieuwe interventietypes voor crisisbetalingen aan landbouwers in het kader van de rechtstreekse betalingen als bedoeld in artikel 41 bis van Verordening (EU) 2021/2115 en in het kader van plattelandsontwikkeling als bedoeld in artikel 78 bis van die verordening worden vrijgesteld van de verplichting om bij te dragen aan de in bijlage I bij die verordening opgenomen resultaatindicatoren.
43) Aanvullende nationale financiering voor aanvullende crisisbetalingen aan landbouwers die overeenkomstig artikel 41 bis van Verordening (EU) 2021/2115 wordt verstrekt, moet worden opgenomen in bijlage V bij het strategische GLB-plan van de lidstaat.
44) Artikel 119, lid 4, van Verordening (EU) 2021/2115 bevat de goedkeuring door de Commissie van door de lidstaten ingediende verzoeken tot wijziging van strategische GLB-plannen. Op grond van artikel 119, lid 9, van die verordening wordt de lidstaten de mogelijkheid geboden om wijzigingen van strategische GLB-plannen aan te brengen en toe te passen die verband houden met de interventies als bedoeld in titel III, hoofdstuk IV, van die verordening, die door de Commissie samen met het volgende verzoek tot wijziging worden goedgekeurd. De ervaring heeft geleerd dat de wijzigingen van strategische GLB-plannen vaak talrijke technische elementen bevatten die deze complex en kostbaar maken voor de lidstaten, en tot vertragingen in de goedkeuringsprocedures leiden hoewel de strategische oriëntatie van de plannen ongewijzigd blijft. Dit vormt een obstakel voor de tijdige en doeltreffende aanpassing van strategische GLB-plannen aan de veranderende economische realiteit en behoeften van landbouwers en andere begunstigden in lidstaten, en heeft een negatieve invloed op de uitvoering van die plannen. Om wijzigingsprocedures te vereenvoudigen en doelmatiger te maken, met name wat betreft elementen van de strategische GLB-plannen die niet van strategische aard zijn, moet de goedkeuring van de Commissie alleen vereist zijn voor strategische wijzigingen van strategische GLB-plannen. Daartoe moeten strategische wijzigingen in Verordening (EU) 2021/2115 worden gedefinieerd als wijzigingen van belangrijke elementen van de strategische GLB-plannen die aanzienlijke gevolgen hebben voor de strategie en interventielogica van die plannen, waaronder de overhevelingen van financiële toewijzingen tussen het Elfpo en het ELGF, maximale en minimale financiële toewijzingen, en wijzigingen in streefcijfers en financiële plannen. De lidstaten moeten alle andere wijzigingen van hun strategische GLB-plannen kunnen aanbrengen en toepassen na de Commissie hiervan in kennis te hebben gesteld, en deze andere wijzigingen hoeven niet door de Commissie te worden goedgekeurd.
45) Ter waarborging van de verenigbaarheid van de strategische GLB-plannen met het GLB-rechtskader van de Unie moet de Commissie de bevoegdheid hebben om bezwaar te maken tegen gemelde wijzigingen wanneer zij van oordeel is dat die wijzigingen niet verenigbaar zijn met Verordening (EU) 2021/2115, Verordening (EU) 2021/2116 of de op grond daarvan vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen. Ter waarborging van rechtszekerheid voor landbouwers en andere begunstigden worden de lidstaten na ontvangst van een bezwaar tegen een gemelde wijziging geacht die wijziging niet toe te passen en deze uit het gewijzigde strategische GLB-plan dat bij de Commissie is ingediend, te verwijderen. Uitgaven die verband houden met dergelijke wijzigingen, komen daarnaast niet in aanmerking voor een bijdrage uit respectievelijk het ELGF of het Elfpo. De ervaring heeft geleerd dat de lidstaten complexe en talrijke wijzigingen van hun strategische GLB-plannen kunnen melden. De Commissie moet derhalve beschikken over een redelijke termijn om de gemelde wijzigingen te beoordelen en eventuele bezwaren kenbaar te maken aan de lidstaten. De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om wijzigingen waartegen de Commissie bezwaar heeft gemaakt, ter goedkeuring in te dienen als onderdeel van een verzoek tot strategische wijziging als bedoeld in artikel 119, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2115, zoals gewijzigd bij deze verordening, om ervoor te zorgen dat die wijzigingen alleen wettelijk van kracht worden indien zij voldoen aan Verordening (EU) 2021/2115 en Verordening (EU) 2021/2116, alsmede daarop gebaseerde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen.
46) In artikel 119, lid 8, derde alinea, van Verordening (EU) 2021/2115 wordt bepaald dat wijzigingen van strategische GLB-plannen met betrekking tot het ELGF van kracht worden vanaf een door de lidstaten te bepalen datum die later is dan de datum van goedkeuring van het verzoek voor die wijziging door de Commissie. Om de lidstaten meer flexibiliteit te bieden bij het bepalen van de data waarop strategische wijzigingen van strategische GLB-plannen met betrekking tot het ELGF van kracht worden en om de synergieën tussen de regels die van toepassing zijn op strategische wijzigingen van strategische GLB-plannen met betrekking tot het ELGF en op strategische wijzigingen van strategische GLB-plannen met betrekking tot het Elfpo, te vergroten, moet het voor de lidstaten mogelijk zijn de datum waarop strategische wijzigingen van strategische GLB-plannen van kracht worden, vast te stellen tussen de datum van indiening bij de Commissie van het verzoek tot goedkeuring van strategische wijzigingen als bedoeld in artikel 119, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2115, zoals gewijzigd bij deze Verordening, en de datum van goedkeuring door de Commissie van het verzoek tot wijziging.
47) In artikel 120 van Verordening (EU) 2021/2115 wordt ervoor gezorgd dat de strategische GLB-plannen worden geactualiseerd met wijzigingen die zijn aangebracht in de in bijlage XIII bij die verordening vermelde wetgevingshandelingen betreffende milieu en klimaat waartoe de strategische GLB-plannen zouden moeten bijdragen en waarmee zij zouden moeten stroken. Hiertoe moeten de lidstaten nagaan of hun strategische GLB-plannen moeten worden gewijzigd, en eventueel een verzoek tot wijziging indienen wanneer een of meer van de wetgevingshandelingen worden gewijzigd. Ter voorkoming van onnodige administratieve processen in de eindfase van de uitvoering van strategische GLB-plannen moet artikel 120 van Verordening (EU) 2021/2115 worden geschrapt.
48) Artikel 122 van Verordening (EU) 2021/2115 moet worden aangepast om rekening te houden met de wijzigingen van artikel 119 van die verordening, die door deze verordening zijn geïntroduceerd.
49) Artikel 124, lid 4, van Verordening (EU) 2021/2115 moet worden gewijzigd om het monitoringcomité in staat te stellen zijn advies uit te brengen over de datum van inwerkingtreding van alle wijzigingen met betrekking tot het ELGF, teneinde ervoor te zorgen dat landbouwers en begunstigden voldoende tijd hebben om de voorgestelde wijzigingen te kunnen verwerken.
50) Artikel 134 van Verordening (EU) 2021/2115 bevat regels betreffende de inhoud en procedure voor het opstellen van jaarlijkse prestatieverslagen, die als basis dienen voor de jaarlijkse prestatiegoedkeuring als bedoeld in artikel 54 van Verordening (EU) 2021/2116. Met het oog op de afschaffing van de jaarlijkse prestatiegoedkeuring door deze verordening moeten deze vereisten worden gewijzigd om enkel voor die procedure vereiste informatie te schrappen, zoals informatie over gerealiseerde eenheidsbedragen en door de lidstaten te verstrekken motiveringen wanneer de gerealiseerde eenheidsbedragen de corresponderende geplande eenheidsbedragen in de strategische GLB-plannen overschrijden.
51) Artikel 134, lid 7, van Verordening (EU) 2021/2115 moet worden verduidelijkt om de samenhang tussen het jaarlijkse prestatieverslag en de in artikel 135 van die verordening bedoelde tweejaarlijkse prestatie-evaluatie te versterken, wat betreft de opneming in het jaarlijkse prestatieverslag van motiveringen voor niet bereikte mijlpalen ten behoeve van de tweejaarlijkse prestatie-evaluatie.
52) Op grond van artikel 134, lid 13, van Verordening (EU) 2021/2115 kan de Commissie binnen één maand na de indiening ervan opmerkingen formuleren bij een ontvankelijk jaarlijks prestatieverslag. De ervaring heeft geleerd dat de beoordeling van de ontvankelijkheid van het jaarlijkse prestatieverslag op grond van artikel 134, lid 3, van die verordening en een omvattende beoordeling van het ingediende jaarlijkse prestatieverslag niet gelijktijdig kunnen worden uitgevoerd. Het is derhalve noodzakelijk de datum waarvanaf de termijn voor het inzenden van opmerkingen, als bedoeld in artikel 134, lid 13, van die verordening, wordt berekend, te wijzigen in de datum waarop het jaarlijkse prestatieverslag ontvankelijk wordt, overeenkomstig artikel 134, lid 3, van die verordening.
53) Op aanvullende nationale financiering voor aanvullende crisisbetalingen aan landbouwers die overeenkomstig artikel 41 bis van Verordening (EU) 2021/2115 wordt verstrekt, moeten dezelfde regels van toepassing zijn als voor aanvullende nationale financiering in het kader van plattelandsontwikkeling.
54) Krachtens artikel 159 van Verordening (EU) 2021/2115 wordt de Commissie geacht de lijst van wetgevingshandelingen in bijlage XIII bij die verordening te evalueren en wetgevingsvoorstellen te doen om aanvullende wetgevingshandelingen aan die bijlage toe te voegen. Gezien de schrapping van artikel 120 van die verordening, moet artikel 159 van die verordening worden geschrapt om voor samenhang en stabiliteit te zorgen en de uitvoering van strategische GLB-plannen door nationale autoriteiten, landbouwers en andere begunstigden niet te verstoren.
55) In bijlage I bij Verordening (EU) 2021/2115 zijn op grond van artikel 7 van die verordening impact-, resultaat- en outputindicatoren opgenomen. De tabel “Jaarlijkse prestatiegoedkeuring — OUTPUT” in bijlage I bij die verordening moet worden vervangen om outputindicatoren op te nemen voor de nieuwe interventietypes en de gewijzigde interventietypes en om rekening te houden met de afschaffing door deze verordening van de jaarlijkse prestatiegoedkeuring als bedoeld in artikel 54 van Verordening (EU) 2021/2116.
56) Bijlage II bij Verordening (EU) 2021/2115 bevat een lijst van de voor elk interventietype van die verordening relevante punten van bijlage 2 bij de WTO-Overeenkomst inzake de landbouw (“groene doos”). De nieuwe interventietypes voor crisisbetalingen aan landbouwers in het kader van de rechtstreekse betalingen als bedoeld in artikel 41 bis van Verordening (EU) 2021/2115 en voor plattelandsontwikkeling als bedoeld in artikel 78 bis van die verordening moeten derhalve in die bijlage worden opgenomen.
57) GLMC-norm 1, vermeld in bijlage III bij Verordening (EU) 2021/2115, heeft tot doel blijvend grasland in stand te houden met het oog op het behoud van de koolstofvoorraad, op basis van een verhouding blijvend grasland ten opzichte van het landbouwareaal op nationaal, regionaal, subregionaal niveau of op het niveau van groepen bedrijven of individuele bedrijven, dit alles ten opzichte van het referentiejaar 2018, met een maximale daling van 5 % ten opzichte van het referentiejaar. Structurele veranderingen in landbouwbedrijven die zich kunnen voordoen in de programmeringsperiode 2023-2027, met name in de veeteeltsector. Deze veranderingen kunnen gepaard gaan met snelle veranderingen van het grondgebruik binnen het landbouwbedrijf, met name om de gevolgen van de klimaatverandering voor de beschikbaarheid van voeders en voedergewassen te beperken, hetgeen mogelijk echter niet direct in de beschikbare gegevens tot uitdrukking komt. Dit soort structurele veranderingen in landbouwsystemen kan variaties in de jaarlijkse verhouding blijvend grasland ten opzichte van het referentiejaar 2018 teweegbrengen. Met het oog op deze variaties en teneinde de uitvoering van GLMC-norm 1 te vergemakkelijken, moet het maximumpercentage waarmee de verhouding blijvend grasland daalt ten opzichte van het referentiejaar 2018, worden verhoogd tot 10 % om de lidstaten in staat te stellen tijdens de programmeringsperiode 2023-2027 rekening te houden met de veranderingen en de behoeften van landbouwbedrijven, met name in de veeteeltsector.
58) GLMC-norm 4, vermeld in bijlage III bij Verordening (EU) 2021/2115, heeft tot doel rivieren te beschermen tegen verontreiniging en afvloeiing door de totstandbrenging van bufferstroken langs waterlopen. De ervaring heeft geleerd dat de lidstaten de mogelijkheid moeten hebben om de definitie van “waterlopen” voor de toepassing van deze GLMC-norm in overeenstemming te brengen met de definitie van waterlopen die door de lidstaten is vastgelegd in nationale wetgeving, waaronder nationale wetgeving tot omzetting van Uniewetgeving, hetgeen deel uitmaakt van uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen (RBE’s) die in bijlage III bij die verordening zijn opgenomen. De door de lidstaten voor de toepassing van GLMC-norm 4 gehanteerde definitie van waterloop moet echter overeenstemmen met de hoofddoelstelling van die GLMC-norm, in het bijzonder vermindering van het risico dat kleinere waterlopen, die de verontreiniging neerwaarts zouden kunnen meevoeren, van de werkingssfeer van die GLMC-norm worden uitgesloten.
59) Het bevorderen van interoperabiliteit, waaronder de naadloze uitwisseling van gegevens tussen openbare landbouwinformatiesystemen, biedt een aantal operationele, statistische en beleidsgerelateerde voordelen, zoals minder werk voor het verzamelen van gegevens en verbeterde efficiëntie, geautomatiseerde integratie en validatie van gegevens, grotere accuraatheid en betrouwbaarheid van gegevens, betere beleidsmonitoring en doeltreffendere samenwerking binnen de lidstaten. Het ontbreken van een coördinatiestructuur op lidstaatniveau, maar ook de waargenomen verschillen tussen lidstaten bij de digitale transitie staan de doeltreffende uitvoering van interoperabiliteit en de voordelen ervan echter in de weg. In overeenstemming met de mededeling “Een visie voor landbouw en voedsel” van de Commissie, waarin het beginsel van “eenmaal verzamelen, meerdere keren gebruiken” wordt benadrukt, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat gegevens slechts eenmaal worden verzameld door de autoriteiten die belast zijn met de uitvoering, monitoring en evaluatie van het GLB, zonder de landbouwers meerdere malen om dezelfde gegevens te vragen.
60) Om de interoperabiliteit tussen voor de uitvoering, monitoring en evaluatie van het GLB gebruikte informatiesystemen tot stand te brengen en te behouden, en de naadloze uitwisseling van gegevens tussen die informatiesystemen ten goede te laten komen aan landbouwers en andere GLB-begunstigden en aan de overheid, en mogelijk aan de bredere economie, en met inachtneming van de Europese datastrategie 28 en andere desbetreffende EU- en nationale initiatieven, zoals de gemeenschappelijke Europese dataruimte voor landbouw en de verordening Interoperabel Europa 29 , moet elke lidstaat één autoriteit aanwijzen die verantwoordelijk is voor het opstellen en uitvoeren van een routekaart met maatregelen en acties. Daartoe moet de aangewezen autoriteit, in voorkomend geval, samenwerken met andere nationale autoriteiten en instellingen en organen van de Unie. Ter waarborging van een tijdige en passende follow-up door de Commissie moeten de lidstaten hun routekaarten indienen bij de Commissie. De Commissie moet in de mogelijkheid worden gesteld opmerkingen te formuleren bij de door de lidstaten ingediende routekaarten teneinde voor samenhang te zorgen en de interoperabiliteit tussen openbare landbouwinformatiesystemen te bevorderen. Een niet-geharmoniseerde benadering van digitale identificatiecodes of mechanismen voor het delen van gegevens staat de verdere ontwikkeling van interoperabiliteit in de weg. Daartoe moeten de lidstaten zich beraden op de totstandbrenging van één digitale-identiteitskader en de overeenstemming met Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad 30 , onder meer wat betreft de Europese portemonnee voor digitale identiteit voor natuurlijke en rechtspersonen. De lidstaten moeten de routekaart opstellen en uitvoeren al naargelang hun specifieke situatie en behoeften, en ervoor zorgen dat deze de maatregelen bevat die nodig zijn om interoperabiliteit tussen openbare landbouwinformatiesystemen te bewerkstelligen en te behouden evenals een termijn waarbinnen deze maatregelen worden uitgevoerd. De aanwijzing van een autoriteit en de opstelling en uitvoering van de routekaart mogen niet als basisvereisten van de Unie worden beschouwd, zoals bedoeld in artikel 2, punt c), van Verordening (EU) 2021/2116.
61) De ervaring met de uitvoering van de landbouwreserve heeft geleerd dat deze in crisissituaties van pas komt om steun te verlenen aan getroffen landbouwers en bij te dragen aan het weer beter in evenwicht brengen van markten. In de afgelopen jaren werd de reserve echter steeds vaker gebruikt om de situatie te verlichten van landbouwers die rechtstreekse verliezen lijden als gevolg van natuurrampen, ongunstige klimaatgebeurtenissen of rampzalige gebeurtenissen, hoewel het oorspronkelijk beoogde doel ervan als financieringsinstrument was om compensatie te bieden en de gevolgen van marktverstoringen te beperken. Gezien de toenemende uitdagingen waarmee de landbouwsector van de Unie wordt geconfronteerd, waaronder handelsspanningen, geopolitieke onzekerheid en de toenemende indirecte gevolgen van diergezondheidskwesties voor het marktevenwicht, lijkt het gerechtvaardigd om de reserve weer voor zijn oorspronkelijke doel aan te wenden. Landbouwers die de rechtstreekse gevolgen van natuurrampen, ongunstige klimaatgebeurtenissen of rampzalige gebeurtenissen ondervinden, met onder meer als gevolg het verlies van plant- en diersoorten en producten daarvan, moeten daarvoor worden gecompenseerd door de lidstaten, die robuuste strategieën voor risico- en crisisbeheer ontwikkelen met de financiële steun van hun strategische GLB-plannen, waaronder de door deze verordening tot stand gebrachte nieuwe instrumenten. Maatregelen ter compensatie van de negatieve gevolgen voor landbouwers van marktverstoringen die van invloed zijn op de prijzen, de kosten of de omzet, ook wanneer deze ontstaan als indirecte gevolgen van natuurrampen, ongunstige klimaatgebeurtenissen of rampzalige gebeurtenissen, moeten nog steeds worden gefinancierd uit de landbouwreserve.
62) Artikel 21, lid 1, en artikel 32, lid 8, van Verordening (EU) 2021/2116 die regels voor respectievelijk maandelijkse en tussentijdse betalingen bevatten, moeten worden gewijzigd om rekening te houden met de schrapping door deze verordening van de in artikel 54 van die verordening bedoelde jaarlijkse prestatiegoedkeuring. Bovendien moet ook artikel 21, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2116 worden gewijzigd om ervoor te zorgen dat, naar aanleiding van de door deze verordening in artikel 86, lid 2, en artikel 119, lid 8, van Verordening (EU) 2021/2115 geïntroduceerde wijzigingen, uitgaven die in aanmerking komen voor een ELGF-bijdrage vanaf een datum van inwerkingtreding, die voorafgaat aan de goedkeuring van de wijziging door de Commissie, maar volgt op de datum van indiening bij de Commissie van het verzoek tot wijziging, pas na de goedkeuring van de wijziging door de Commissie overeenkomstig artikel 119, lid 10, van Verordening (EU) 2021/2115 bij de Commissie worden gedeclareerd. Daartoe moet het mogelijk zijn om uitgaven die niet in de betrokken maand kunnen worden gedeclareerd vanwege een nog niet goedgekeurde wijziging, te declareren in de daaropvolgende maanden van hetzelfde begrotingsjaar of uiterlijk in de vóór 15 februari van het jaar volgend op dat begrotingsjaar aan de Commissie toe te zenden jaarrekeningen. Bij het bepalen van de datum van inwerkingtreding van een wijziging en om ervoor te zorgen dat eventuele uit de wijziging voortvloeiende uitgaven die reeds zijn betaald aan begunstigden, desondanks binnen het desbetreffende begrotingsjaar kunnen worden gedeclareerd, moeten de lidstaten de in artikel 119 van Verordening (EU) 2021/2115 vastgelegde termijnen voor de goedkeuringsprocedure in acht nemen.
63) Artikel 40 van Verordening (EU) 2021/2116 inzake de opschorting van betalingen in het kader van de jaarlijkse prestatiegoedkeuring moet worden gewijzigd om rekening te houden met de schrapping door deze verordening van de in artikel 54 van die verordening bedoelde jaarlijkse prestatiegoedkeuring.
64) In artikel 53 van Verordening (EU) 2021/2116 wordt bepaald dat voor de in artikel 5, lid 2, en artikel 6 van die verordening bedoelde uitgaven de Commissie op basis van de in artikel 9, lid 3, eerste alinea, punten a) en d), bedoelde informatie uitvoeringshandelingen moet vaststellen houdende haar besluit over de goedkeuring van de rekeningen van de geaccrediteerde betaalorganen. Artikel 53 van Verordening (EU) 2021/2116 moet worden gewijzigd om rekening te houden met de schrapping door deze verordening van de in artikel 54 van die verordening bedoelde jaarlijkse prestatiegoedkeuring.
65) In artikel 54 van Verordening (EU) 2021/2116 wordt bepaald dat indien tegenover de in artikel 5, lid 2, en artikel 6 van deze verordening bedoelde uitgaven die corresponderen met de in titel III van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde interventies, geen corresponderende output staat als gerapporteerd in het jaarlijkse prestatieverslag bedoeld in artikel 9, lid 3, en artikel 10, van Verordening (EU) 2021/2116 en in artikel 134 van Verordening (EU) 2021/2115, de Commissie vóór 15 oktober van het jaar na het betrokken begrotingsjaar uitvoeringshandelingen moet vaststellen houdende de te verlagen Uniefinancieringsbedragen (“jaarlijkse prestatiegoedkeuring”). De in het eerste uitvoeringsjaar van de jaarlijkse prestatiegoedkeuring en bij de voorbereiding van het tweede uitvoeringsjaar opgedane ervaring heeft geleerd dat de lidstaten bij het opstellen en verstrekken van de voor het jaarlijkse prestatieverslag vereiste informatie en bij de jaarlijkse prestatiegoedkeuring onevenredige administratieve lasten dragen. Ter verlichting van de administratieve lasten voor de lidstaten moet de in artikel 54 van Verordening (EU) 2021/2116 bedoelde jaarlijkse prestatiegoedkeuring worden afgeschaft. De vereiste dat de uitgaven van betaalorganen overeen moeten stemmen met een corresponderende output, vastgelegd in artikel 37, lid 1, punt b), i), van die verordening, valt onder de in artikel 55 van die verordening bedoelde conformiteitsprocedure.
66) De vereiste dat de uitgaven in overeenstemming moeten zijn met de toepasselijke governancesystemen, vastgelegd in artikel 37, lid 1, punt b), ii), van Verordening (EU) 2021/2116, wordt gecontroleerd door de betaalorganen, en daarna jaarlijks getoetst door certificeringsorganen, en door de Commissie in de vorm van evaluaties van de adviezen en verslagen van de certificeringsinstelling en in het kader van follow-ups inzake de bevindingen, alsook in het kader van conformiteitsprocedures als bedoeld in artikel 55 van die verordening. Deze procedures bieden de vereiste zekerheid dat de gerealiseerde outputs worden bereikt in overeenstemming met de wetgeving van de Unie. Samen met de tweejaarlijkse prestatie-evaluatie bedoeld in artikel 135 van de Verordening (EU) 2021/2115 zorgen deze procedures er tevens voor dat de lidstaten de in artikel 109, lid 1, punt a), van die verordening bedoelde mijlpalen en streefcijfers bereiken, die door hen in het kader van hun prestatiesystemen in de strategische GLB-plannen zijn vastgesteld. Artikel 54 van Verordening (EU) 2021/2116 moet derhalve worden geschrapt.
67) Verdere afstemming van het GLB en de andere beleidsterreinen onder gedeeld beheer op financieringsinstrumenten moet tot stand worden gebracht in het geval van onregelmatigheden en financiële correcties, wanneer instanties die financieringsinstrumenten uitvoeren, de voltooiing van een cumulatieve reeks acties aantonen. Derhalve moet artikel 57 van Verordening (EU) 2021/2116 worden gewijzigd om te zorgen voor consistentie met artikel 103, lid 6, van Verordening (EU) 2021/1060.
68) Landbouwers hebben herhaaldelijk melding gemaakt van de druk die zij ervaren doordat zij door het jaar heen aan meerdere controles worden onderworpen. De lidstaten hebben reeds de mogelijkheid om meerdere controles samen te brengen in één bezoek. Om het aantal bezoeken op locatie per landbouwbedrijf te verminderen en daardoor de administratieve lasten voor begunstigden waar mogelijk te beperken, moeten de lidstaten niet een begunstigde selecteren die voor dat jaar reeds voor een controle ter plaatse is geselecteerd, tenzij de omstandigheden een tweede controle vereisen om de bescherming van de financiële belangen van de Unie te waarborgen. Daarnaast mag deze beperking het niveau van de controles niet nadelig beïnvloeden. Hiertoe moet artikel 60, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2116 dienovereenkomstig worden gewijzigd.
69) Artikel 67, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2116 moet worden gewijzigd om de verwijzing naar de in artikel 54 van die verordening bedoelde jaarlijkse prestatiegoedkeuring te verwijderen.
70) Op basis van het eerste uitvoeringsjaar lijkt het dubbelop om controles ter plaatse uit te voeren voor interventies die worden gemonitord door gegevens van Copernicus Sentinel-satellieten of andere gegevens van ten minste equivalente waarde, hetgeen een ongerechtvaardigde last voor de lidstaten en landbouwers met zich meebrengt. Voor die subsidiabiliteitsvoorwaarden zouden de lidstaten derhalve niet verplicht moeten zijn om controles ter plaatse uit te voeren, waaronder controles die op afstand worden verricht met gebruikmaking van technologie. Hiertoe moet artikel 72 van Verordening (EU) 2021/2116 dienovereenkomstig worden gewijzigd.
71) De opgedane ervaring heeft geleerd dat de kwaliteitsbeoordelingen van respectievelijk het identificatiesysteem voor landbouwpercelen (LPIS), het geospatiale aanvraagsysteem (GSA) en het areaalmonitoringsysteem (AMS) moeten worden samengevoegd. Omdat de systemen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, is het beoordelen van de kwaliteit van het ene systeem zonder te kijken naar de impact op de andere systemen problematisch. Door deze kwaliteitsbeoordelingen samen te voegen, zou de werkdruk voor de overheden van de lidstaten in verband met de inspectieprocedures en de rapportageverplichtingen bovendien afnemen. Daarnaast zouden de lidstaten indien nodig het voordeel hebben dat zij één corrigerende maatregel kunnen voorstellen voor de drie systemen (LPIS, GSA en AMS), in plaats van aparte maatregelen uit te voeren, hetgeen de doeltreffendheid van de systemen ten goede komt. Daartoe moet een nieuw artikel worden opgenomen in Verordening (EU) 2021/2116 en moeten de desbetreffende verwijzingen dienovereenkomstig worden gewijzigd.
72) Uit de opgedane ervaring met de toepassing van het systeem voor conditionaliteitscontroles, onder meer via conditionaliteitsprocedures, blijkt dat bepaalde voorwaarden onnodig star zijn en onevenredige lasten met zich meebrengen voor de lidstaten, zonder dat zij de bescherming van Uniemiddelen noodzakelijkerwijs ten goede komen. Om het controlesysteem te stroomlijnen en de administratieve lasten te verminderen zonder afbreuk te doen aan de doeltreffendheid van het systeem bij het controleren van de naleving van de conditionaliteitsvereisten, moet de lidstaten meer flexibiliteit worden geboden bij het ontwerpen van hun controlesystemen. Daartoe moet de vereiste van een jaarlijkse evaluatie van het controlesysteem worden geschrapt en moeten de lidstaten zelf kunnen bepalen welke factoren zij bij de risicoanalyse in ogenschouw nemen.
73) Verordening (EU) 2024/1468 van het Europees Parlement en de Raad 31 heeft artikelen 83 en 84 van Verordening (EU) 2021/2216 gewijzigd om kleine landbouwers en nationale overheden minder zwaar te belasten met conditionaliteitscontroles en sancties. In het bijzonder zijn landbouwers met een bedrijf met een maximale omvang van tien hectare landbouwareaal dat overeenkomstig artikel 69, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2116 is gedeclareerd, vrijgesteld van conditionaliteitscontroles en van de toepassing van administratieve sancties in verband met niet-naleving van conditionaliteitsvereisten. Het in artikel 69, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2116 bedoelde geospatiale aanvraagsysteem omvat andere arealen dan landbouwarealen en er kleven technische beperkingen aan het berekenen van de landbouwarealen, aangezien sommige elementen en landschapskenmerken niet kunnen worden gemeten en in de loop der tijd in omvang kunnen verschillen. Daarom moeten de vrijstellingen worden gebaseerd op het areaal dat in aanmerking komt voor de betalingen en de voor de conditionaliteit relevante steun.
74) Verder profiteren kleine begunstigden die geen landbouwers zijn, bijvoorbeeld grondbeheerders, mogelijk niet van de vrijstellingen van conditionaliteitscontroles en sancties. De administratieve lasten in verband met de controles en de toepassing van sancties in verband met niet-naleving van die in Verordening (EU) 2021/2116 vastgestelde conditionaliteitsvereisten, kunnen echter ook voor deze begunstigden onevenredig zwaar zijn. Tegelijk kan de toepassing van sancties tot onevenredige lasten voor de overheden van de lidstaten leiden, aangezien het door deze begunstigden beheerde landbouwareaal klein is en de sancties over het algemeen laag zijn voor kleine begunstigden. Kleine begunstigden die geen landbouwers zijn, moeten derhalve ook worden vrijgesteld van conditionaliteitscontroles en van de toepassing van administratieve sancties in verband met niet-naleving van de conditionaliteitsvereisten. Niettemin is het belangrijk dat het GLB via de conditionaliteitsvereisten blijft bijdragen tot de verwezenlijking van de in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), van Verordening (EU) 2021/2115 vastgestelde milieudoelstellingen en dat het de stabiliteit van die vereisten als de gemeenschappelijke basis voor de lidstaten en landbouwers waarborgt. Daarom moeten de conditionaliteitsvereisten van toepassing blijven voor alle in artikel 83, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2116 vermelde begunstigden.
75) Ten slotte moeten de artikelen 102 en 103 van Verordening (EU) 2021/2116, die regels vaststellen voor de uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie om gedelegeerde handelingen vast te stellen en voor de comitéprocedure, worden gewijzigd in het licht van de met deze verordening geïntroduceerde wijzigingen van andere bepalingen van Verordening (EU) 2021/2116, met name de schrapping van artikel 54 van die verordening.
76) Ter waarborging van de samenhang tussen de verschillende bepalingen van Verordening (EU) 2021/2116 moet die verordening worden gewijzigd om verwijzingen naar de prestatiegoedkeuringsprocedure te schrappen, met name artikel 54 en artikel 40, lid 1, van die verordening.
77) De Verordeningen (EU) 2021/2115 en (EU) 2021/2116 moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.
78) Overgangsbepalingen moeten worden vastgelegd in verband met wijzigingen van artikel 119 van Verordening (EU) 2021/2115, die bij deze verordening worden doorgevoerd, om ervoor te zorgen dat verzoeken tot wijziging en kennisgevingen van wijzigingen van strategische GLB-plannen die voor de inwerkingtreding van deze verordening door de lidstaten bij de Commissie worden ingediend, volgens de op het moment van indiening van deze wijzigingsverzoeken of kennisgevingen geldende procedures zijn goedgekeurd.
79) Met het oog op een vlotte uitvoering van de door deze verordening ingevoerde maatregelen en gezien de urgentie om de administratieve lasten voor de autoriteiten van lidstaten die betrokken zijn bij het opstellen van het jaarlijkse prestatieverslag voor het begrotingsjaar 2025 te verminderen, moet deze verordening in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
80) Aangezien in het kader van de landbouwreserve voor 2025 reeds middelen zijn toegewezen voor sectoren die zijn getroffen door ongunstige klimaatgebeurtenissen en natuurrampen als bedoeld in Uitvoeringsverordening (EU) 2025/441 van de Commissie 32 , moet artikel 2, punt 5, van deze verordening van toepassing zijn vanaf het landbouwbegrotingsjaar 2026, d.w.z. pas vanaf 16 oktober 2025.
81) De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 33 van het Europees Parlement en de Raad en heeft op […] advies uitgebracht.