Overwegingen bij COM(2025)312 - Standpunt EU over een wijziging van bijlage IV (Energie) bij de EER-overeenkomst (RED II)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) De Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte 6 (hierna “de EER-overeenkomst” genoemd) is op 1 januari 1994 in werking getreden.

(2) Overeenkomstig artikel 98 van de EER-overeenkomst kan bijlage IV (Energie) bij die overeenkomst bij besluit van het Gemengd Comité van de EER worden gewijzigd.

(3) Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/759 van de Commissie inzake een methode voor de berekening van de hoeveelheid hernieuwbare energie die wordt gebruikt voor koeling en stadskoeling 7 en Richtlijn (EU) 2018/2001 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (herschikking) 8 moeten in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(4) Verscheidene bepalingen van Richtlijn (EU) 2018/2001 vereisen wezenlijke aanpassingen die de specifieke kenmerken van de EER-overeenkomst en van de EVA-staten weerspiegelen.

(5) Aangezien het bindende streefcijfer van de Unie voor hernieuwbare energie niet van toepassing is op de EVA-staten, mag het in artikel 3, lid 1, van Richtlijn (EU) 2018/2001 vastgestelde streefcijfer van de Unie niet van toepassing zijn op de EVA-staten. Dat artikel is derhalve dienovereenkomstig aangepast. De EVA-staten hebben echter op vrijwillige wijze hun nationale indicatieve streefcijfers voor hernieuwbare energie vastgesteld, zoals uiteengezet in de verklaring van de EVA-staten die aan het besluit van het Gemengd Comité van de EER is gehecht. Bijgevolg mogen de EVA-staten geen deel uitmaken van het Unieplatform voor de ontwikkeling van hernieuwbare energie, noch deelnemen aan statistische overdrachten met de lidstaten. Artikel 8 van Richtlijn (EU) 2018/2001 hoeft derhalve niet van toepassing zijn op de EVA-staten.

(6) Gezien de afgelegen geografische ligging van IJsland en de daarmee samenhangende uitdagingen bij de berekening van het bruto-eindverbruik van energie in verhouding tot de hoeveelheid energie die in de luchtvaart wordt verbruikt, moet voor IJsland dezelfde drempel gelden als voor Cyprus en Malta in artikel 7 van Richtlijn (EU) 2018/2001.

(7) Wat de vergunningsprocedures van artikel 16 van Richtlijn (EU) 2018/2001 betreft, wordt in het besluit van het Gemengd Comité rekening gehouden met de bijzondere verplichtingen van Noorwegen om de Sami-bevolking te raadplegen, zodat de termijnen voor de vergunningsprocedure als bedoeld in artikel 16, leden 4 tot en met 6, van Richtlijn (EU) 2018/2001 met maximaal één jaar kunnen worden verlengd.

(8) De EVA-staten moeten het beleid van de Unie ten aanzien van de wederzijdse erkenning van garanties van oorsprong met derde landen als bedoeld in artikel 19, lid 11, van Richtlijn (EU) 2018/2001 volgen. Bijgevolg mogen zij door een derde land afgegeven garanties van oorsprong niet erkennen, tenzij de Unie een overeenkomst met dat derde land heeft gesloten en aan de criteria van dat artikel is voldaan. Artikel 19, lid 11, van Richtlijn (EU) 2018/2001 is daarom dienovereenkomstig aangepast.

(9) Aangezien Noorwegen en IJsland een groot aandeel hernieuwbare elektriciteit hebben en Noorwegen die elektriciteit voornamelijk voor verwarmingsdoeleinden gebruikt, terwijl IJsland zijn vraag naar verwarming dekt uit hernieuwbare geothermische bronnen of hernieuwbare elektriciteit, is het passend de berekeningsmethoden met betrekking tot de mainstreaming van verwarming en koeling als bedoeld in artikel 23 van Richtlijn (EU) 2018/2001 aan te passen.

(10) Bovendien is het voor Liechtenstein momenteel niet mogelijk om de artikelen 25 tot en met 31 van Richtlijn (EU) 2018/2001 betreffende hernieuwbare energie in de vervoerssector en duurzaamheidseisen voor hernieuwbare brandstoffen toe te passen, aangezien het brandstofbeleid wordt gereguleerd in de regionale unie van Liechtenstein met Zwitserland. Daarom moet aan Liechtenstein een tijdelijke afwijking worden toegestaan, rekening houdend met het feit dat het binnen die regionale unie een systeem toepast om biobrandstoffen te verhogen op basis van een CO2-compensatiemechanisme met een streefcijfer van 23 % dat sinds 2024 van toepassing is. De afwijking mag alleen van toepassing zijn totdat Richtlijn (EU) 2018/2001, zoals gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2023/2413, in de EER-overeenkomst is opgenomen.

(11) Bijlage IV (Energie) bij de EER-overeenkomst moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(12) Het standpunt van de Unie in het Gemengd Comité van de EER dient derhalve te worden gebaseerd op het hieraan gehechte ontwerpbesluit.