Overwegingen bij COM(2025)348 - Wijziging van Richtlijn 1999/62/EG wat betreft de verlenging van de periode waarin emissievrije zware bedrijfsvoertuigen kunnen profiteren van aanzienlijk verlaagde tarieven voor infrastructuurheffingen of gebruiksrechten of van vrijstelling van betaling daarvan

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) Het aantal inschrijvingen van nieuwe emissievrije zware bedrijfsvoertuigen in de Unie is onlangs gestegen, maar blijft te laag om de in de strategie voor duurzame en slimme mobiliteit vastgestelde CO2-emissiereductiedoelstellingen voor de vervoerssector te verwezenlijken 38 . Een van de belangrijkste belemmeringen voor de bredere ingebruikname van emissievrije zware bedrijfsvoertuigen, is de hoge initiële aankoopkost van een dergelijk voertuig. Om voor een sterkere businesscase voor investeringen in emissievrije voertuigen te zorgen, moet worden gestreefd naar kostenpariteit met conventionele voertuigen. De totale eigendomskosten bestaan uit de initiële investering voor de aankoop van het voertuig en de operationele kosten die tijdens de levensduur van het voertuig worden gemaakt. De kloof tussen de totale eigendomskosten van conventionele en emissievrije voertuigen kan worden verkleind door de operationele kosten van emissievrije voertuigen te verlagen. Die kosten omvatten wegenheffingen.

(2) Richtlijn 1999/62/EG van het Europees Parlement en de Raad 39 werd gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2022/362 van het Europees Parlement en de Raad 40 , onder meer om wegenheffingen te kunnen vaststellen op basis van de CO2-uitstoot van voertuigen. Het is nu mogelijk om infrastructuurheffingen en gebruiksrechten te differentiëren en/of de externe kosten van CO2-uitstoot te internaliseren. Beide maatregelen hebben gevolgen voor de bedrijfskosten van voertuigen. De differentiatie van de heffingen verlaagt de operationele kosten van minder vervuilende voertuigen, terwijl externekostenheffingen de bedrijfskosten van meer vervuilende voertuigen verhogen. Beide maatregelen verkleinen de kloof tussen de totale eigendomskosten van emissievrije en conventionele voertuigen. Beide maatregelen zijn van belang om de businesscase voor investeringen in emissievrije voertuigen te versterken.

(3) Volgens artikel 7 octies bis, lid 1, vijfde alinea, van Richtlijn 1999/62/EG hebben de lidstaten momenteel de mogelijkheid om verlaagde tarieven voor infrastructuurheffingen of gebruiksrechten toe te passen zonder een plafond voor dergelijke verlagingen vast te stellen, of om volledige vrijstelling van dergelijke heffingen te verlenen, maar slechts tot en met 31 december 2025. De lidstaten moesten die bij Richtlijn (EU) 2022/362 ingevoerde bepaling uiterlijk 25 maart 2024 in nationaal recht omzetten. De uitvoeringsperiode bedraagt dus minder dan twee jaar. Dat is te kort om de vraag naar nieuwe emissievrije zware bedrijfsvoertuigen voldoende te stimuleren. De einddatum moet derhalve worden verschoven om de juiste omstandigheden voor een bredere ingebruikname van emissievrije voertuigen te scheppen.

(4) De differentiatie van wegenheffingen is van invloed op investeringsbeslissingen van vervoerders die een nieuw voertuig aankopen. Ze heeft dus gevolgen voor de vraagzijde van de markt voor nieuwe zware bedrijfsvoertuigen. Fabrikanten van zware bedrijfsvoertuigen vormen de aanbodzijde van diezelfde markt. Voor hen geldt een CO2-emissiereductiedoelstelling van 43 % tegen 2030, zoals vastgesteld in Verordening (EU) 2019/1242 van het Europees Parlement en de Raad 41 . Hoewel ook efficiënte conventionele voertuigen tot de verwezenlijking van die doelstelling bijdragen, is een bredere ingebruikname van emissievrije voertuigen noodzakelijk. Het eerste jaar waarin fabrikanten dat streefcijfer moeten halen, is de verslagperiode 2030, met als uiterste datum 30 juni 2031.

(5) Om een duidelijk en samenhangend rechtskader te waarborgen en om ondernemingen uit de autosector van de Unie te ondersteunen bij het verwezenlijken van hun CO2-emissiereductiedoelstellingen, moet de timing van de maatregelen aan de vraag- en aanbodzijde van de markt voor zware bedrijfsvoertuigen op één lijn worden gebracht. De einddatum voor de toepassing van aanzienlijk verlaagde infrastructuurheffingen of gebruiksrechten of voor de vrijstelling van dergelijke heffingen voor emissievrije voertuigen, moet daarom worden uitgesteld tot 30 juni 2031.

(6) Het facultatieve karakter van de gewijzigde bepaling houdt in dat de lidstaten niet verplicht zijn die richtlijn om te zetten. Niettemin moeten ze de Commissie onmiddellijk op de hoogte stellen als ze gebruikmaken van de mogelijkheid om na 31 december 2025 aanzienlijk lagere infrastructuurheffingen en gebruiksrechten of vrijstelling van betaling daarvan toe te kennen voor emissievrije voertuigen.