Overwegingen bij COM(2025)353 - Uniemodellen (codificatie) - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2025)353 - Uniemodellen (codificatie). |
---|---|
document | COM(2025)353 ![]() ![]() |
datum | 3 juli 2025 |
2024/2822 overweging 1 (aangepast)
(2) Bij Verordening (EG) nr. 6/2002 werd een voor de Europese Gemeenschap , thans Europese Unie, specifieke regeling voor modelbescherming in het leven geroepen, die sindsdien heeft voorzien in de bescherming van modellen op het niveau van de Unie, naast de bescherming van modellen op nationaal niveau in de lidstaten, in overeenstemming met hun op grond van Richtlijn 98/71/EG van het Europees Parlement en de Raad 8 geharmoniseerde nationale modelbeschermingswetgeving.
6/2002 overweging 7 (aangepast)
(3) Een betere bescherming van industriële vormgeving bevordert niet alleen de bijdrage van individuele ontwerpers aan het bereiken van excellentie van de Unie op dit gebied, maar moedigt ook innovatie, ontwikkeling van nieuwe voortbrengselen, en investering in de productie ervan aan.
6/2002 overweging 8 (aangepast)
(4) Bijgevolg is een toegankelijke, aan de vereisten van de interne markt aangepaste regeling van modellenbescherming van wezenlijk belang voor het bedrijfsleven in de Unie .
2024/2822 overweging 4 (aangepast)
(5) Sinds de oprichting van het Gemeenschapsmodellenstelsel, thans het stelsel voor modelbescherming van de Unie blijkt uit de opgedane ervaring dat individuele ontwerpers en ondernemingen van binnen de Unie en uit derde landen het stelsel hebben omarmd en dat het een succesvolle en werkbare aanvulling op, of een alternatief voor, de bescherming van modellen op het nationale niveau van de lidstaten is geworden.
2024/2822 overweging 6
(6) Nationale modelbeschermingsstelsels blijven niettemin noodzakelijk voor individuele ontwerpers en ondernemingen die geen bescherming van hun modellen op Unieniveau verlangen of niet in staat zijn Uniebrede bescherming te verkrijgen, ook al ondervinden zij geen belemmeringen bij het verkrijgen van nationale bescherming. Het dient aan degenen die modelbescherming verlangen te worden overgelaten welk soort bescherming zij wensen: een nationaal modelrecht in één of meer lidstaten, een Uniemodel of beide.
2024/2822 overweging 8 (aangepast)
(7) De nationale wetten en praktijken op het gebied van modellen dienen voor zover gepast met het Uniemodellenstelsel in overeenstemming te zijn, zodat voor zover mogelijk in de hele Unie gelijke voorwaarden worden vastgesteld voor de inschrijving en de bescherming van modellen. Daarnaast zijn er inspanningen nodig van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO, het “Bureau”), de centrale bureaus voor de industriële eigendom van de lidstaten, en het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom, om convergentie van praktijken en instrumenten op het gebied van modellen te bevorderen in het kader van de samenwerking die is vastgelegd in Verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad 9 .
2024/2822 overweging 10
(8) Als aanvulling op het beheer van het Uniemodellenstelsel is het van essentieel belang dat het Bureau dat stelsel adequaat promoot om het bewustzijn te vergroten en het inzicht in de mogelijkheden, de waarde en het nut van het verkrijgen en gebruiken van modelbescherming op Unieniveau te verbeteren.
2024/2822 overweging 11 (aangepast)
(9) Sinds de vaststelling van het Gemeenschapsmodellenstelsel heeft de opkomst van informatietechnologie geleid tot nieuwe modellen die niet zijn belichaamd in fysieke voortbrengselen. De definitie van voortbrengselen die in aanmerking komen voor modelbescherming dient op ondubbelzinnige wijze de voortbrengselen te omvatten die belichaamd zijn in een fysiek voorwerp, of die gevisualiseerd zijn in een grafische voorstelling, of die blijken uit de ruimtelijke ordening van voorwerpen die zijn bedoeld om een binnen- of buitenomgeving te vormen. In dat verband moet worden erkend dat animatie, zoals beweging of transitie, van de kenmerken van een voortbrengsel, kan bijdragen aan de verschijningsvorm van modellen, met name van modellen die niet zijn belichaamd in een fysiek voorwerp.
2024/2822 overweging 12
(10) Teneinde de rechtszekerheid te waarborgen, moet worden verduidelijkt dat aan de houder van het recht bescherming wordt verleend, door inschrijving van een Uniemodel, voor die vormkenmerken van een voortbrengsel of een deel ervan, die in de aanvraag om inschrijving van een dergelijk model zichtbaar zijn weergegeven en door middel van publicatie voor het publiek toegankelijk zijn gemaakt.
2024/2822 overweging 13
(11) De vormkenmerken van een voortbrengsel moeten weliswaar zichtbaar worden getoond in een aanvraag om inschrijving van een Uniemodel, maar die hoeven niet zichtbaar te zijn op een bepaald moment of in een bepaalde situatie om modelbescherming te genieten. Er moet een uitzondering op dat principe worden gemaakt voor de modelbescherming van onderdelen van een samengesteld voortbrengsel die tijdens het normale gebruik van dat voortbrengsel zichtbaar moeten blijven.
6/2002 overweging 14
(12) Het criterium voor de beoordeling van het eigen karakter van een model moet het duidelijke verschil zijn tussen de algemene indruk die wordt gewekt bij een geïnformeerde gebruiker die het model bekijkt, en die welke bij hem wordt gewekt door het vormgevingserfgoed, met inachtneming van de aard van het voortbrengsel waarop het model wordt toegepast of waarin het is verwerkt, en in het bijzonder van de bedrijfstak waarmee het verbonden is en de mate van vrijheid van de ontwerper bij de ontwikkeling van het model.
6/2002 overweging 10
(13) De technologische innovatie mag niet worden gehinderd door modelbescherming te bieden aan kenmerken die uitsluitend door een technische functie worden bepaald. Hieruit mag niet worden afgeleid dat een model esthetische waarde moet bezitten. Evenmin mag de interoperabiliteit van voortbrengselen van verschillend fabrikaat niet worden gehinderd door de bescherming uit te breiden tot de vormgeving van mechanische samenvoegingen of verbindingen. Bijgevolg mag met kenmerken van een model die om die redenen van bescherming worden uitgesloten, geen rekening worden gehouden bij het beoordelen of andere kenmerken van het model aan de voorwaarden voor bescherming voldoen.
6/2002 overweging 11
(14) Voorzieningen voor mechanische samenvoeging of verbinding bij modulaire voortbrengselen kunnen daarentegen een belangrijk aspect van het innoverend karakter van die voortbrengselen en een belangrijk verkoopargument vormen en moeten bijgevolg voor bescherming in aanmerking kunnen komen.
6/2002 overweging 15 (aangepast)
(15) Een Uniemodel dient zoveel mogelijk tegemoet te komen aan de behoeften van elk van de vele verschillende bedrijfstakken in de Unie .
6/2002 overweging 16
(16) In sommige van die bedrijfstakken worden grote aantallen modellen gemaakt voor voortbrengselen met een vaak korte commerciële levensduur, waarbij een niet door een teveel aan inschrijvingsformaliteiten bezwaarlijk gemaakte bescherming een voordeel is en de beschermingsduur van ondergeschikt belang. Anderzijds zijn er bedrijfstakken waar aan de voordelen van een inschrijving belang wordt gehecht wegens de daaraan verbonden grotere rechtszekerheid en waar een langere, met de verwachte commerciële levensduur van de producten overeenstemmende beschermingsduur wordt verlangd.
6/2002 overweging 17 (aangepast)
(17) Dat leidt ertoe dat er behoefte is aan twee vormen van bescherming, namelijk enerzijds bescherming van korte duur door een niet-ingeschreven model, en anderzijds bescherming van langere duur door een ingeschreven model.
6/2002 overweging 18 (aangepast)
(18) Een ingeschreven Uniemodel vergt een register dat wordt bijgehouden, waarin alle aanvragen welke aan vormvereisten voldoen en waaraan een datum van indiening is toegekend, worden ingeschreven. Om de inschrijvings- en andere formaliteiten voor de aanvrager tot een minimum te beperken, moet het inschrijvingsstelsel in principe niet berusten op een aan de registratie voorafgaand grondig onderzoek naar het al dan niet voldaan zijn aan de voorwaarden voor bescherming.
6/2002 overweging 19 (aangepast)
(19) Men zou een Uniemodel slechts moeten kunnen doen gelden indien het model nieuw is en het een eigen karakter vertoont ten opzichte van andere modellen.
6/2002 overweging 20 (aangepast)
(20) Het is tevens noodzakelijk de ontwerper of zijn rechtverkrijgende de gelegenheid te bieden de voortbrengselen waarin het model is verwerkt, op de markt te testen, alvorens te beslissen of het wenselijk is het model als ingeschreven Uniemodel te doen beschermen. Het is derhalve noodzakelijk ervoor te zorgen dat het bekendheid geven aan het model door de ontwerper of zijn rechtverkrijgende, of het op misbruik makende wijze daaraan bekendheid geven , binnen een periode van twaalf maand voorafgaand aan de indiening van de aanvraag om een ingeschreven Uniemodel , de beoordeling van de nieuwheid of van het eigen karakter van het model niet ongunstig beïnvloedt.
2024/2822 overweging 14
(21) Gezien de toenemende toepassing van 3D-printtechnologieën op diverse gebieden van de industrie, onder meer met behulp van artificiële intelligentie, en gezien de daaruit voortvloeiende uitdagingen voor houders van modelrechten om het onrechtmatig kopiëren van hun beschermde modellen op doeltreffende wijze te voorkomen, is het passend te bepalen dat het creëren, downloaden, kopiëren en beschikbaar stellen van dragers waarop of software waarin het model is vastgelegd, met als doel een voortbrengsel te reproduceren dat inbreuk maakt op het beschermde model, een vorm van gebruik van het model is waarvoor toestemming van de houder van het recht is vereist.
2024/2822 overweging 15
(22) Om modelbescherming te waarborgen en namaak doeltreffend te bestrijden, en op een wijze die strookt met de internationale verplichtingen van de Unie in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), in het bijzonder artikel V van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel (GATT 1947) over vrijheid van doorvoer, en, wat generieke geneesmiddelen betreft, de door de Ministeriële Conferentie van de WTO op 14 november 2001 aangenomen “Verklaring van Doha over de Trips-overeenkomst en de volksgezondheid”, moet de houder van een ingeschreven Uniemodel kunnen verhinderen dat derden in het economische verkeer voortbrengselen uit derde landen binnenbrengen in de Unie zonder dat die daar in het vrije verkeer worden gebracht, wanneer, zonder de toestemming van de houder van het recht, in die voortbrengselen een model is verwerkt dat gelijk of in wezen gelijk is aan het ingeschreven Uniemodel of wanneer een model wordt gebruikt voor voortbrengselen die gelijk of in wezen gelijk zijn aan het ingeschreven Uniemodel.
2024/2822 overweging 16
(23) Daartoe moet het voor houders van ingeschreven Uniemodellen mogelijk zijn het binnenbrengen van inbreukmakende voortbrengselen en de plaatsing van dergelijke voortbrengselen in alle douanesituaties te verhinderen, ook wanneer die voortbrengselen niet voor de markt van de Unie zijn bestemd. Bij douanecontroles moeten de douaneautoriteiten, ook op verzoek van de houders van rechten, gebruikmaken van de bij Verordening (EU) nr. 608/2013 van het Europees Parlement en de Raad 10 vastgestelde bevoegdheden en procedures. In het bijzonder moeten de douaneautoriteiten de nodige controles uitvoeren op basis van risicoanalysecriteria.
2024/2822 overweging 17
(24) Om de noodzaak van doeltreffende handhaving van modelrechten te verenigen met het voorkomen van hinder voor de vrije handel in legitieme voortbrengselen, moet het recht van de houder van het ingeschreven Uniemodel vervallen wanneer de aangever of de houder van de voortbrengselen tijdens een procedure bij de rechtbank voor het model van de Europese Unie (“rechtbank voor het Uniemodel”), die bevoegd is tot het nemen van een beslissing over de vraag of er inbreuk op het Uniemodel is gemaakt, het bewijs kan leveren dat de houder van het ingeschreven Uniemodel niet gerechtigd is het op de markt brengen van de voortbrengselen in het land van eindbestemming te verbieden.
6/2002 overweging 21 (aangepast)
(25) Het uitsluitende karakter van het recht dat aan het ingeschreven Uniemodel wordt ontleend, gaat met grotere rechtszekerheid ervan gepaard. Aan het niet-ingeschreven Uniemodel dient echter alleen het recht verbonden te zijn om namaak te beletten. De bescherming kan zich derhalve niet uitstrekken tot voortbrengselen waarop modellen zijn toegepast die het resultaat vormen van een model dat op onafhankelijke wijze door een andere ontwerper gecreëerd is. Dat recht moet zich ook uitstrekken tot de handel in voortbrengselen waarin inbreukmakende modellen zijn verwerkt.
6/2002 overweging 22
(26) Het doen naleven van die rechten dient een zaak van nationaal recht te zijn en het is derhalve noodzakelijk dat in een aantal, voor alle lidstaten uniforme, basissancties wordt voorzien. Die moeten het mogelijk maken om, ongeacht de daartoe aangezochte rechterlijke instantie, de inbreukmakende handelingen te doen staken.
2024/2822 overweging 18
(27) Op de door een ingeschreven Uniemodel verleende exclusieve rechten moet een passende reeks beperkingen van toepassing zijn. Afgezien van handelingen die in de particuliere sfeer en voor niet-commerciële doeleinden worden verricht en handelingen die voor experimentele doeleinden worden verricht, moet het toegestane gebruik reproductiehandelingen ter illustratie of voor onderricht omvatten, verwijzend gebruik in de context van vergelijkende reclame, en gebruik met het oog op commentaar, kritiek of parodie, mits die handelingen verenigbaar zijn met eerlijke handelspraktijken, en niet onnodig afbreuk doen aan de normale exploitatie van het model. Gebruik van een ingeschreven Uniemodel door derden met het oog op artistieke expressie moet als billijk worden beschouwd wanneer dit gebruik strookt met de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel. Voorts moeten de regels inzake Uniemodellen worden toegepast op een wijze die de volledige inachtneming van de fundamentele rechten en vrijheden, in het bijzonder de vrijheid van meningsuiting, waarborgt.
2024/2822 overweging 19 (aangepast)
(28) Richtlijn (EU) 2024/2823 van het Europees Parlement en de Raad 11 heeft de wetgevingen van de lidstaten geharmoniseerd wat betreft het gebruik van beschermde modellen voor het toestaan van het repareren van een samengesteld voortbrengsel om het de oorspronkelijke uiterlijke kenmerken terug te geven, wanneer het model wordt toegepast op of is verwerkt in een voortbrengsel dat een onderdeel vormt van een samengesteld voortbrengsel waarvan de uiterlijke kenmerken bepalend zijn voor het beschermde model van het onderdeel. Dienovereenkomstig diende de in Verordening (EG) nr. 6/2002 voorheen vervatte overgangsbepaling inzake reparaties een permanente bepaling te worden. Aangezien het beoogde effect van die reparatieclausule is ervoor te zorgen dat de rechten op ingeschreven en niet-ingeschreven Uniemodellen niet afgedwongen kunnen worden indien het model van het onderdeel van een samengesteld voortbrengsel wordt gebruikt voor de reparatie van een samengesteld voortbrengsel om het de oorspronkelijke uiterlijke kenmerken terug te geven, moet de reparatieclausule in deze verordening een van de verweermiddelen tegen inbreuken op de rechten inzake Uniemodellen zijn. Ter wille van de samenhang met de in Richtlijn (EU) 2024/2823 neergelegde reparatieclausule en om ervoor te zorgen dat de reikwijdte van de modelbescherming slechts wordt beperkt om te voorkomen dat de houders van modelrechten productmonopolies krijgen, moet de toepassing van de in deze verordening neergelegde reparatieclausule uitdrukkelijk worden beperkt tot de onderdelen van een samengesteld voortbrengsel waarvan de uiterlijke kenmerken bepalend zijn voor het beschermde model. Om te waarborgen dat consumenten niet worden misleid en met kennis van zaken een beslissing kunnen nemen over concurrerende voortbrengsels die voor de reparatie kunnen worden gebruikt, moet bovendien uitdrukkelijk worden bepaald dat de reparatieclausule niet kan worden ingeroepen door fabrikanten of verkopers van een onderdeel die consumenten niet naar behoren hebben geïnformeerd over de commerciële oorsprong, en de identiteit van de fabrikant, van het voortbrengsel dat voor reparatie van het samengestelde voortbrengsel moet worden gebruikt. Die nadere gegevens moeten worden verstrekt door middel van een duidelijke en zichtbare opgave op het voortbrengsel of, indien dat niet mogelijk is, op de verpakking ervan of in een bij het voortbrengsel gevoegd document, en moeten ten minste het handelsmerk waaronder het voortbrengsel in de handel wordt gebracht en de naam van de fabrikant omvatten.
2024/2822 overweging 20
(29) Met het oog op het behoud van de doeltreffendheid van de met deze verordening beoogde liberalisering van de aftermarket voor vervangingsonderdelen, en in overeenstemming met de rechtspraak 12 van het Hof van Justitie van de Europese Unie, rust op de fabrikant of verkoper van een onderdeel van een samengesteld voortbrengsel, om in aanmerking te komen voor de vrijstelling van modelbescherming op grond van de reparatieclausule, een zorgvuldigheidsplicht om er met passende, met name contractuele, middelen voor te zorgen dat downstreamgebruikers de betrokken onderdelen niet voor andere doeleinden dan reparatie gebruiken om het samengestelde voortbrengsel zijn oorspronkelijke uiterlijke kenmerken terug te geven. Dat mag echter niet van de fabrikant of verkoper van een onderdeel van een samengesteld voortbrengsel vereisen dat die objectief en in alle omstandigheden garandeert dat de onderdelen welke die vervaardigt of verkoopt, door eindgebruikers uiteindelijk daadwerkelijk uitsluitend voor reparatie worden gebruikt om dat samengestelde voortbrengsel zijn oorspronkelijke uiterlijke kenmerken terug te geven.
6/2002 overweging 23 (aangepast)
(30) Derden die kunnen aantonen dat zij te goeder trouw een aanvang hebben gemaakt met, of ernstige voorbereidingen hebben getroffen tot het gebruik, in de Unie , van een model dat binnen de draagwijdte van de aan het ingeschreven Uniemodel verleende bescherming valt en dat geen namaak van dit model is, kunnen het recht verkrijgen dat model op beperkte schaal te exploiteren.
2024/2822 overweging 21 (aangepast)
(31) Om het op de markt brengen van voortbrengselen waarop modelbescherming van toepassing is te vergemakkelijken, met name voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) en individuele ontwerpers, en meer bekendheid te geven aan de regelingen voor de inschrijving van modellen die op Unie- en nationaal niveau bestaan, moet er een algemeen aanvaarde aanduiding, bestaande uit het symbool
(32)
, beschikbaar zijn voor gebruik door houders van modelrechten en anderen met hun toestemming.
6/2002 overweging 24 (aangepast)
(33) Het is een fundamentele doelstelling van deze verordening dat de procedure voor het verkrijgen van een ingeschreven Uniemodel voor de aanvragers zo weinig mogelijk kosten en moeilijkheden met zich brengt, zodat het stelsel voor kleine en middelgrote ondernemingen en voor individuele ontwerpers gemakkelijk toegankelijk is.
2024/2822 overweging 22 (aangepast)
(34) Een aanvraag voor de inschrijving van een Uniemodel moet alleen bij het Bureau kunnen worden ingediend. Om het verstrekken van informatie en administratieve richtsnoeren over de procedure voor de inschrijving van Uniemodellen aan aanvragers te vergemakkelijken, moeten het Bureau en de centrale bureaus voor de industriële eigendom van de lidstaten en het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom daartoe met elkaar samenwerken binnen het samenwerkingskader dat is vastgelegd in Verordening (EU) 2017/1001.
2024/2822 overweging 24 (aangepast)
(35) Het is van het grootste belang te zorgen voor passende middelen om een duidelijke en nauwkeurige afbeelding van alle modellen mogelijk te maken, die kan worden aangepast aan de technische vooruitgang op het gebied van de visualisatie van modellen en aan de behoeften van het bedrijfsleven in de Unie. Om ervoor te zorgen dat dezelfde grafische voorstelling kan worden gebruikt voor modelaanvragen in een of meer lidstaten en voor aanvragen voor inschrijving van Uniemodellen, moet worden bepaald dat het Bureau, de centrale bureaus voor industriële eigendom van de lidstaten en het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom moeten samenwerken om gemeenschappelijke normen vast te stellen voor de vormvereisten waaraan de afbeelding moet voldoen.
6/2002 overweging 25 (aangepast)
(36) Bedrijfstakken waar in korte tijd grote aantallen modellen met een wellicht korte levensduur worden geproduceerd, waarvan er uiteindelijk maar enkele in de handel worden gebracht, zullen baat hebben bij het gebruik van het niet-ingeschreven Uniemodel . Daarnaast hebben die bedrijfstakken behoefte aan een gemakkelijkere toegang tot het ingeschreven Uniemodel . De mogelijkheid om een aantal modellen in één, meervoudige, aanvrage samen te voegen, komt dan ook aan die behoefte tegemoet. De modellen in een meervoudige aanvrage kunnen echter onafhankelijk van elkaar worden behandeld wat de tenuitvoerlegging, licenties, zakelijke rechten, gedwongen tenuitvoerlegging, insolventieprocedures, afstand, vernieuwing, overdracht, opschorting van publicatie en nietigverklaring betreft.
2024/2822 overweging 25
(37) Met het oog op meer efficiëntie is het ook passend het indienen van meervoudige aanvragen voor inschrijving van Uniemodellen te vergemakkelijken door aanvragers de mogelijkheid te bieden modellen in één aanvraag te combineren zonder aan de voorwaarde te hoeven voldoen dat de voortbrengselen waarin de modellen zullen worden verwerkt of waarop deze zullen worden toegepast, allemaal behoren tot dezelfde klasse van de internationale classificatie voor tekeningen en modellen van nijverheid (“de classificatie van Locarno”), die is ingesteld bij de Overeenkomst van Locarno (1968). Niettemin moet er een maximale grenswaarde worden ingesteld om eventueel misbruik van ingediende meervoudige aanvragen te voorkomen.
6/2002 overweging 26 (aangepast)
(38) De normale publicatie na inschrijving van een Uniemodel zou in sommige gevallen een commerciële operatie met betrekking tot het model kunnen doen mislukken of in gevaar brengen. De mogelijkheid om gedurende een redelijk tijdvak opschorting van publicatie te verkrijgen, biedt in zulke gevallen een oplossing.
6/2002 overweging 27 (aangepast)
(39) Een procedure voor de behandeling van aanvragen betreffende de geldigheid van een ingeschreven Uniemodel die op één plek plaatsvindt, dient kosten en tijd te besparen ten opzichte van procedures waarbij verschillende nationale rechtbanken zijn betrokken.
6/2002 overweging 28 (aangepast)
(40) Er moet dus in een aantal waarborgen worden voorzien, waaronder het recht om bij een kamer van beroep, en in laatste instantie bij het Hof van Justitie, een beroep in te stellen. Een dergelijke procedure dient bij te dragen tot de ontwikkeling van een uniforme interpretatie van de voorwaarden waaraan Uniemodellen moeten voldoen om rechtsgeldig te zijn.
2024/2822 overweging 26
(41) Met het oog op de efficiëntie en om de procedure te stroomlijnen, mogen kennisgevingen en mededelingen uitsluitend langs elektronische weg verlopen. Niettemin is het belangrijk dat het Bureau passende technische richtsnoeren en bijstand biedt, zowel online als offline, om het gebruik van elektronische middelen te vergemakkelijken en een digitale kloof te voorkomen.
6/2002 overweging 29 (aangepast)
(42) Het is van wezenlijk belang dat de door het Uniemodel toegekende rechten kunnen worden afgedwongen doorheen het hele grondgebied van de Unie
6/2002 overweging 30
(43) Het stelsel voor de behandeling van geschillen moet „forum shopping” zoveel mogelijk uitsluiten. Daartoe moeten duidelijke internationale bevoegdheidsregels worden vastgesteld.
6/2002 overweging 31 (aangepast)
(44) Deze verordening sluit niet uit dat op als Uniemodel beschermde modellen wetgeving inzake de industriële eigendom of andere relevante wetgeving van de lidstaten van toepassing is, onder meer die betreffende door inschrijving verworven modellenbescherming of betreffende niet-ingeschreven modellen, alsook betreffende merken, octrooien en gebruiksmodellen, oneerlijke mededinging en burgerrechtelijke aansprakelijkheid.
2024/2822 overweging 36 (aangepast)
(45) Gezien de gevorderde harmonisatie van het auteursrecht in de Unie is het passend het beginsel vast te stellen dat de bescherming uit hoofde van deze verordening en die uit hoofde van het auteursrecht kunnen worden gecumuleerd door ervoor te zorgen dat modellen die worden beschermd door rechten inzake Uniemodellen als auteursrechtelijk beschermde werken worden beschermd, mits aan de eisen van het auteursrecht is voldaan.
2024/2822 overweging 27 (aangepast)
(46) Gezien het essentiële belang van de bedragen van de aan het Bureau te betalen taksen voor de werking van het modelbeschermingsstelsel van de Unie en het complementaire karakter daarvan ten aanzien van de nationale modellenstelsels, is het passend die bedragen rechtstreeks in deze verordening vast te stellen, in de vorm van een bijlage. De bedragen van de taksen moeten zodanig worden vastgesteld dat met de daaruit voortvloeiende inkomsten het begrotingsevenwicht van het Bureau in beginsel kan worden gehandhaafd en dat het Uniemodellenstelsel en de nationale modellenstelsels naast elkaar bestaan en elkaar aanvullen, rekening houdend met, onder meer, de omvang van de markt waarop het Uniemodel betrekking heeft en de behoeften van kmo’s.
2024/2822 overweging 29 (aangepast)
(47) Teneinde ervoor te zorgen dat het Bureau aanvragen voor Uniemodellen met gebruikmaking van transparante, degelijke, eerlijke en billijke procedures effectief, efficiënt en snel onderzoekt en inschrijft, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze verordening aan te vullen met een specificatie van de procedure voor het wijzigen van een aanvraag.
2024/2822 overweging 30 (aangepast)
(48) Teneinde ervoor te zorgen dat een ingeschreven Uniemodel met gebruikmaking van een transparante, degelijke, eerlijke en billijke procedure op effectieve en efficiënte wijze nietig kan worden verklaard, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze verordening aan te vullen met een specificatie van de procedures voor het nietig verklaren van een aanvraag.
2024/2822 overweging 31 (aangepast)
(49) Teneinde een effectieve, efficiënte en volledige toetsing van beslissingen van het Bureau door de kamers van beroep mogelijk te maken met gebruikmaking van een transparante, degelijke, eerlijke en billijke procedure, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze verordening aan te vullen met een specificatie van de beroepsprocedure indien er voor de procedure met betrekking tot Uniemodellen moet worden afgeweken van de bepalingen van de op grond van artikel 73 van Verordening (EU) 2017/1001 vastgestelde gedelegeerde handelingen.
2024/2822 overweging 32 (aangepast)
(50) Teneinde een vlotte, effectieve en efficiënte werking van het Uniemodellenstelsel te waarborgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze verordening aan te vullen met een specificatie van de voorschriften inzake de mondelinge procedure en van de nadere regels inzake bewijsvoering, de nadere regels inzake kennisgeving, de communicatiemiddelen en de formulieren die door de partijen in de procedure moeten worden gebruikt, de regels inzake de berekening en de duur van de termijnen, de procedures voor het herroepen van een beslissing of voor het doorhalen van een vermelding in het Uniemodellenregister, de nadere regels inzake de hervatting van de procedure, en de regels inzake de wijze van vertegenwoordiging voor het Bureau.
2024/2822 overweging 33 (aangepast)
(51) Teneinde een effectieve en efficiënte organisatie van de kamers van beroep te waarborgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze verordening aan te vullen met een specificatie van de organisatie van de kamers van beroep, indien er voor de procedure met betrekking tot Uniemodellen moet worden afgeweken van de op grond van artikel 168 van Verordening (EU) 2017/1001 vastgestelde gedelegeerde handelingen.
2024/2822 overweging 34
(52) Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven 13 . Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
2024/2822 overweging 35 (aangepast)
(53) Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot bepaling van de bijzonderheden inzake aanvragen, verzoeken, certificaten, beroepen, regelgeving, kennisgevingen en ieder ander document waarvoor de in deze verordening bepaalde procedurevereisten gelden, tot bepaling van het maximumtarief voor vergoeding van de werkelijk gemaakte, noodzakelijke procedurekosten, tot bepaling van de bijzonderheden inzake publicaties in het Blad van modellen van de Europese Unie en het Publicatieblad van het Bureau, de nadere regels inzake de uitwisseling van informatie tussen het Bureau en de nationale autoriteiten, inzake de vertaling van bewijsstukken in schriftelijke procedures, en inzake de precieze soorten beslissingen die door één enkel lid van de nietigheidsafdeling worden genomen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad 14 .
2024/2822 overweging 39
(54) Daar de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege het autonome karakter van het Uniemodellenstelsel dat losstaat van de nationale stelsels, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.
6/2002