Overwegingen bij COM(2025)394 - Standpunt EU in de Algemene Raad van de Wereldhandelsorganisatie aangaande de vaststelling van een besluit tot verlening van een WTO-ontheffing op grond waarvan de VS in rechtenvrije behandeling mogen voorzien krachtens de Caribbean Basin Economic Recovery Act (“CBERA”) van de VS

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) De Overeenkomst van Marrakesh tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (“WTO-overeenkomst”) is op 1 januari 1995 in werking getreden.

(2) In artikel II, lid 2, van de WTO-overeenkomst wordt bepaald dat “[d]e overeenkomsten en bijbehorende juridische instrumenten opgenomen in de Bijlagen 1, 2 en 3 (hierna te noemen “Multilaterale Handelsovereenkomsten”) een integrerend onderdeel [vormen] van deze Overeenkomst, en bindend [zijn] voor alle leden.”.

(3) Overeenkomstig artikel IX, lid 3, kan de Ministeriële Conferentie in uitzonderlijke omstandigheden besluiten een lid van een door de WTO-overeenkomst of een multilaterale handelsovereenkomst opgelegde verplichting te ontheffen.

(4) Bij artikel IX, leden 3 en 4, van de WTO-overeenkomst worden de procedures vastgelegd voor het verlenen van ontheffingen betreffende de multilaterale handelsovereenkomsten in de bijlagen 1A, 1B of 1C bij de WTO-overeenkomst en de bijlagen daarbij.

(5) Krachtens artikel IV, lid 1, van de WTO-overeenkomst is de Ministeriële Conferentie bevoegd om besluiten te nemen inzake alle aangelegenheden die onder de multilaterale handelsovereenkomsten vallen.

(6) Krachtens artikel IV, lid 2, van de WTO-overeenkomst worden de taken van de Ministeriële Conferentie van de WTO (“Wereldhandelsorganisatie”) in de periode tussen haar bijeenkomsten verricht door de Algemene Raad van de WTO.

(7) Krachtens artikel IX, lid 1, neemt de WTO gewoonlijk besluiten bij consensus.

(8) Op 15 februari 1985 werd aan de Verenigde Staten een ontheffing van verplichtingen uit hoofde van artikel I, lid 1, van de GATT 1994 verleend voor de periode van 1 januari 1984 tot en met 30 september 1995. Op 15 november 1995 hebben de leden van de WTO de ontheffing verlengd tot en met 30 september 2005, en nog eens op 29 mei 2009 tot en met 31 december 2014. Op 5 mei 2015 hebben de WTO-leden de ontheffing met betrekking tot artikel I, lid 1, van de GATT 1994 verlengd en de ontheffing uitgebreid tot de leden 1 en 2 van artikel XIII van de GATT tot en met 31 december 2019, voor zover dat voor de Verenigde Staten nodig is om te voorzien in een rechtenvrije behandeling voor de invoer van in aanmerking komende producten van oorsprong uit overeenkomstig de bepalingen van de CBERA aangewezen begunstigde landen, en die leden hebben de ontheffing met betrekking tot artikel XIII, leden 1 en 2, van de GATT 1994 op 17 oktober 2019 verlengd tot en met 30 september 2025, voor zover dat voor de Verenigde Staten nodig is om te voorzien in een rechtenvrije behandeling voor de invoer van in aanmerking komende producten van oorsprong uit begunstigde landen die overeenkomstig de bepalingen van de CBERA zijn aangewezen.

(9) Overeenkomstig artikel IX, leden 3 en 4, van de WTO-overeenkomst hebben de Verenigde Staten de Algemene Raad verzocht een besluit te nemen tot verlening van een WTO-ontheffing om de Verenigde Staten toe te staan in aanmerking komende producten van oorsprong uit Centraal-Amerikaanse en Caribische landen en gebieden in het kader van de CBERA rechtenvrij te behandelen tot en met 30 september 2030.

(10) De Verenigde Staten rechtvaardigen het verzoek met de wijdverspreide armoede en instabiliteit in de landen van het Caribisch gebied, en in het bijzonder in Haïti. De voordelen die uit de CBERA voortvloeien, zijn bedoeld om de economische kansen te vergroten en bij te dragen tot een stabieler en welvarender gebied.

(11) De ontheffing zou geen negatieve invloed hebben op de economie van de Unie, noch op de handelsbetrekkingen van de Unie met de begunstigden van de ontheffing. Bovendien ondersteunt de Unie maatregelen tegen armoede en voor stabiliteit.

(12) Het is passend het standpunt te bepalen dat door de Europese Commissie namens de Unie moet worden ingenomen in de Algemene Raad van de WTO ter ondersteuning van het verzoek van de Verenigde Staten om verlening van de ontheffing overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU, aangezien de ontheffing bindend zal zijn voor de leden van de WTO.