Bijlagen bij COM(2025)420 - Evaluatie van de uitvoering van het milieubeleid 2025 Uitvoering voor welvaart en veiligheid

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlagen met een overzicht van alle prioritaire acties, per gebied en per lidstaat, alsook een scorebord met een positieve, neutrale of negatieve beoordeling per gebied en per lidstaat wat betreft de stand van de uitvoering van het milieurecht. In de EIR worden de huidige stand van de uitvoering en de trends belicht, terwijl de prioritaire acties en het scorebord gericht zijn op de acties die momenteel moeten worden ondernomen.

De EIR is een beleidsinstrument dat een beeld geeft van de stand van de uitvoering van het milieurecht in de lidstaten. De eruit voortvloeiende bevindingen hebben geen rechtsgevolgen voor de rechten en plichten van de Commissie of de lidstaten. De EIR doet geen afbreuk aan de bevoegdheden van de Commissie om de naleving van het EU-recht door de lidstaten te beoordelen, bijvoorbeeld in het kader van inbreukprocedures.

Door problemen in kaart te brengen en oplossingen te bieden, is de EIR het belangrijkste instrument voor de ondersteuning van de uitvoeringsdialogen en voorziet zij in input voor de jaarlijkse voortgangsverslagen over handhaving en uitvoering in het kader van de vereenvoudigingsdoelstelling 14 . Uitvoering en vereenvoudiging gaan hand in hand aangezien zij hetzelfde doel dienen: het op kosteneffectieve wijze bereiken van de doelstellingen. Door het in kaart brengen van prioritaire acties voor de korte en middellange termijn bevordert de EIR tot slot de uitvoering van het achtste milieuactieprogramma (MAP) en levert zij input voor het Europees Semester.

3. Uitvoering en investeringen blijven achter

In deze EIR is de stand van de uitvoering van het milieurecht en -beleid van de EU uiteengezet:

·voor ieder thematisch gebied in de hele EU, in deel II van deze mededeling;

·voor iedere lidstaat op ieder thematisch gebied, in de individuele landenrapporten bij deze mededeling.

De EIR laat de vooruitgang zien op het gebied van hulpbronnengebruik en circulariteit, schonere lucht en water, beschermde natuurgebieden en het klimaat. De lidstaten hebben echter nog niet aan al hun verplichtingen uit hoofde van het EU-milieurecht voldaan 15 .

De uitvoering blijft achter op alle gebieden van het EU-milieurecht en, in meerdere of mindere mate, inalle lidstaten (zie de lijst met prioritaire acties in bijlage 1). Van de 96 prioritaire acties die aan de lidstaten zijn aanbevolen, hebben er 22 betrekking op de circulaire economie en afval; 36 op water en verontreiniging; 28 op de natuur en de biodiversiteit; 9 op governance; en 1 op financiering.

De nationale autoriteiten en de nationale rechtbanken, die in de eerste plaats verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het EU-recht, hebben inspanningen verricht om met steun van de Commissie de EU-milieuvoorschriften uit te voeren en te handhaven. Het aanzienlijke aantal rechtszaken, inbreuken, petities en klachten met betrekking tot het milieu, op zowel nationaal als EU-niveau, zegt echter iets over de ontoereikende uitvoering van het EU-milieurecht. In sommige gevallen is er sprake van grote verschillen tussen regio’s binnen een en dezelfde lidstaat.

Wanneer de Commissie een inbreuk vaststelt die binnen haar handhavingsprioriteiten valt en die niet snel wordt verholpen door middel van bilaterale contacten, kan zij op grond van artikel 258 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handhavingsmaatregelen nemen. In meer dan 90 % van de gevallen wordt de inbreuk beëindigd zonder dat de zaak is voorgelegd aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) 16 . Hieruit blijkt dat de Commissie en de lidstaten het vaak eens zijn over de uitlegging van de regels en over de maatregelen die moeten worden genomen om naleving te waarborgen. In dat stadium kan er echter al maanden, soms zelfs jaren, sprake zijn geweest van kosten als gevolg van de aantasting van het milieu.

Op 2 april 2025 liepen er 309 inbreukprocedures in verband met het EU-milieurecht, met uitzondering van de klimaatwet. Dit is ongeveer 19 % van alle zaken die de Commissie in behandeling heeft op alle domeinen van het EU-recht. Van deze 309 procedures

·heeft 24 % betrekking op gevallen betreffende de circulaire economie en afval; 45 % op gevallen betreffende verontreiniging; 24 % op gevallen betreffende de natuur en de biodiversiteit; en 7 % op gevallen betreffende governance;

·heeft 5 % betrekking op niet-mededeling (door de nationale regels tot omzetting van EU-richtlijnen niet aan de Commissie mee te delen); heeft 25 % betrekking op niet-naleving (door niet te waarborgen dat de nationale regels zorgen voor de juiste, duidelijke en nauwkeurige omzetting van de EU-richtlijnen); en heeft 70 % betrekking op onjuiste toepassing (door niet te voldoen aan de materiële verplichtingen uit hoofde van de EU-wetgeving, bijvoorbeeld met betrekking tot milieudoelstellingen);

·in 62 gevallen (20 % van de 309 inbreukprocedures in verband met het EU-milieurecht) heeft het Hof een uitspraak gedaan waar de betreffende lidstaat nog geen gevolg aan heeft gegeven.

In sommige gevallen kan de Commissie het Hof verzoeken een lidstaat een forfaitaire som en/of een dwangsom op te leggen wegens niet-uitvoering van een eerder arrest van het Hof. Op het gebied van het EU-milieurecht betalen vijf lidstaten momenteel boetes ten gunste van de EU-begroting omdat zij nog niet aan de voorschriften hebben voldaan. Tabel 1 bevat een overzicht van de boetes die krachtens het Verdrag van Maastricht van 1992 definitief zijn voldaan, hoewel al die boetes in de praktijk in de afgelopen vijftien jaar zijn opgelegd en betaald. Die boetes bedragen in totaal bijna 1,2 miljard EUR.

Tabel 1 — Totaal aan forfaitaire sommen en dwangsommen dat de lidstaten per 2 april 2025 hebben betaald uit hoofde van artikel 260 VWEU voor lopende gevallen van niet-naleving op milieugebied

LidstaatTotale betalingen in EUR
Italië806 399 685
Griekenland232 962 511
Spanje90 510 924
Ierland17 225 744
Roemenië8 000 400
Totaal1 155 099 265


Naast de achterblijvende uitvoering is er sprake van een investeringstekort waardoor de huidige milieu-uitgaven van de lidstaten nog niet op het niveau zijn dat nodig is om de achterstand in de uitvoering in te lopen. Dit “investeringstekort” bedraagt 122 miljard EUR per jaar, oftewel 0,8 % van het bbp van de EU 17 . Dit tekort verschilt aanzienlijk van lidstaat tot lidstaat, en wel van 0,1 % tot 2,9 % van het nationale bbp. 48 % van dit investeringstekort heeft betrekking op verontreiniging, onder meer op het gebied van waterbeheer. Natuur en biodiversiteit zijn goed voor 30 %, en de circulaire economie en afval voor de resterende 22 %. Deze ramingen van het investeringstekort bestrijken niet de noodzakelijke investeringen in klimaatmitigatie en -adaptatie.

4. Een volledige, tijdige, eerlijke en kosteneffectieve uitvoering is van cruciaal belang

Uitvoering is een van de hoofdprioriteiten van de Commissie. In de recente mededeling, getiteld “Een eenvoudiger en sneller Europa”, wordt het belang onderstreept van het snel en resoluut nemen van handhavingsmaatregelen, en wordt eraan herinnerd dat de Commissie “haar strategische aanpak [zal] blijven volgen, waarbij prioriteit wordt gegeven aan inbreuken die zeer aanzienlijke gevolgen hebben voor de openbare en zakelijke belangen” 18 .

Vanwege de achterblijvende uitvoering met betrekking tot het EU-milieurecht heeft de EU momenteel bovendien te maken met hoge kosten als gevolg van niet-uitvoering van de EU-milieuwetgeving, bijvoorbeeld in verband met vroegtijdige sterfgevallen (een op de tien sterfgevallen in de EU kan in verband worden gebracht met verontreiniging 19 ), de kosten van ziektebestrijding, met inbegrip van gezondheidszorgkosten en productiviteitsverlies, saneringskosten en afnemende ecosysteemdiensten 20 .

Wat betreft dit soort kosten op de drie belangrijkste gebieden van het EU-milieurecht — circulaire economie en afval, nulverontreiniging en natuur/biodiversiteit — blijkt uit een recente studie dat de kosten van het niet volledig uitvoeren van het EU-milieurecht en -beleid ten minste 180 miljard EUR per jaar bedragen 21 .

Met andere woorden kost de achterblijvende uitvoering de EU 180 miljard EUR per jaar, terwijl het minder geld zou kosten om de uitvoering op peil te brengen (122 miljard EUR per jaar). Dit betekent dat een volledige, tijdige en kosteneffectieve uitvoering van het EU-milieurecht als een investering moet worden beschouwd, aangezien het aanpakken van de gevolgen van de aantasting van het milieu veel duurder is en die gevolgen zich op dit moment voltrekken.

5. Belangrijkste factoren voor een goede uitvoering

De uitvoering van het milieurecht en -beleid van de EU vereist aanhoudende inspanningen op basis van langetermijnplanning, gedegen kennis, samenwerking met regionale en lokale overheden, een solide infrastructuur en substantiële financiering, en het betrekken van belanghebbenden.

In het licht van de ervaring die de Commissie heeft opgedaan bij besprekingen met de lidstaten over de uitvoering in het kader van inbreukprocedures, financieringsaanvragen en verzoeken om technische bijstand, kunnen er vijf belangrijke factoren worden vastgesteld die het verschil maken tussen een goede en een slechte uitvoering.

Deze factoren zijn: 1) de integratie van milieudoelstellingen in het overheidsbeleid door middel van politieke dialogen en het maken van keuzes over de verdeling van de uitvoeringskosten tussen de belanghebbenden; 2) financiering; 3) administratieve capaciteit, met name met het oog op een goede planning en coördinatie; 4) digitale gegevens; en 5) de deelname van het publiek aan de milieubesluitvorming en de toegang tot de rechter.

Alle belanghebbenden — uiteenlopend van de Commissie tot de lidstaten, de regionale en lokale overheden, de particuliere sector, het maatschappelijk middenveld en huishoudens — hebben een rol bij het nastreven van hun gemeenschappelijke belangen bij de uitvoering van het milieubeleid.

Integratie van de milieudoelstellingen in het overheidsbeleid door middel van politieke dialogen en het maken van keuzes over de verdeling van de uitvoeringskosten tussen de belanghebbenden

Uit de ervaringen die zijn opgedaan op het gebied van uitvoering blijkt dat het van cruciaal belang is op stelselmatige, stroomopwaartse en horizontale wijze een toereikende integratie van de milieudoelstellingen te waarborgen bij het opstellen en uitvoeren van overheidsbeleid. Dit houdt bijvoorbeeld in dat het van cruciaal belang is rekenschap te geven van de gevolgen van het overheidsbeleid, de begroting en de economie voor het milieu, en uiteindelijk voor de menselijke gezondheid en veiligheid. Dit geldt ook andersom: het is van cruciaal belang rekenschap te geven van de milieueffecten op het overheidsbeleid, de begroting en de economie.

Een aanvullend aspect dat een rol speelt bij de integratie van de milieudoelstellingen betreft de verdeling van de uitvoeringskosten tussen de belanghebbenden. Dit vereist eerlijke, tijdige en stabiele politieke besluiten. Zo vereist beleid op het gebied van luchtkwaliteit, natuur en water het opleggen van verplichtingen aan diverse belanghebbenden, waaronder de publieke sector, de industrie, de landbouw en huishoudens. Het in overeenstemming brengen van natuurherstel, landbouw, huisvesting, industrie en duurzame energie vereist beslissingen betreffende landgebruik. Voor het bereiken van het juiste evenwicht kan elke lidstaat op basis van zijn eigen situatie besluiten hoe hij de uitvoeringskosten — op nationaal niveau en soms op regionaal en lokaal niveau — tussen de belanghebbenden wil verdelen. Dit vereist vroegtijdige en uitgebreide dialogen en raadplegingen waarbij gemeenschappelijke belangen worden erkend, en stabiele en voorspelbare rechtskaders die geen risico op nietigverklaring door de rechter met zich brengen.

Zo vormt de overeenkomst van 2024 over een groen Denemarken in dit kader een ware mijlpaal. Dit brede politieke compromis — met steun van landbouw-, milieu- en andere belanghebbenden en een meerderheid van politieke partijen — voorziet met name in een heffing op emissies van de veehouderij, landbouwkalk en drooggelegde veengebieden voor landbouwdoeleinden, en in de omzetting in Denemarken van ongeveer 400 000 hectare landbouwgrond in natuur en bossen 22 .

Anderzijds geldt dat hoe langer de vertraging bij het aanpakken van milieuproblemen duurt, hoe meer de milieukosten zich opstapelen, totdat deze kosten dusdanig hoog zijn dat zij drastische kortetermijnmaatregelen vereisen met mogelijk sterke tegenstand van de getroffen belanghebbenden. In dergelijke scenario’s zal het uitblijven van maatregelen op milieugebied of een te laat optreden waarschijnlijk leiden tot rechtszaken die verdere vertragingen veroorzaken en de ruimte voor politieke dialoog en oplossingen beperken.

Financiering

Financiering is een belangrijke katalysator voor de uitvoering van het milieubeleid. De lidstaten maken op dit moment weinig gebruik van milieubelastingen. De lidstaten zouden zich verder kunnen verdiepen in de vraag hoe zij de keuzen van bedrijven en consumenten in een bepaalde richting kunnen leiden, en tegelijkertijd belastinginkomsten kunnen genereren om de investeringen op peil te brengen. Het aandeel van de inkomsten uit milieubelastingen in het bbp in de EU lag in 2022 tussen 0,9 % (Ierland) en 5,6 % (Griekenland) 23 .

Belastingen, regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid en andere mechanismen kunnen worden ingezet ten behoeve van een betere toepassing van het beginsel dat de vervuiler betaalt. Het aantrekken van particuliere financiering vereist passende stimulansen, bijvoorbeeld door bedrijven aan te moedigen ecosysteemdiensten naar behoren te waarderen en hiervoor te betalen 24 .

Daarnaast geven de lidstaten hoge bedragen uit aan milieuschadelijke subsidies (EHS), zoals subsidies voor fossiele brandstoffen 25 . Dit heeft tot gevolg dat verschillende soorten overheidsuitgaven voor strijdige belangen worden ingezet, waardoor de efficiëntie van de uitgaven wordt verminderd en de groene transitie wordt vertraagd. Zowel in dit EIR-pakket als in het pakket van het Europees Semester 2024 wordt aanbevolen de EHS te verminderen.

De uitgaven moeten voorts richting groene O&O worden gekanaliseerd, aangezien dit de technologische vooruitgang en de marktacceptatie aanzienlijk kan versnellen, waardoor de kosten van de uitvoering van het milieubeleid worden teruggebracht 26 .

Administratieve capaciteit

De uitvoering van het milieubeleid vereist voldoende personeel, vaardigheden, budgetten, gegevens en digitalisering op nationaal, regionaal en lokaal niveau. De versterking van de administratieve capaciteit op milieugebied heeft tot doel op efficiënte en snelle wijze resultaten te boeken, bijvoorbeeld met betrekking tot administratieve en gerechtelijke beslissingen of infrastructuur. Dit komt de publieke en private sector ten goede, en uiteindelijk ook het milieu en de menselijke gezondheid en veiligheid. Daarnaast is het zaak te voorzien in geschikte gegevensverzameling en -bewaking, handhavingsinstanties met controlebevoegdheden en gespecialiseerde politieambtenaren, openbare aanklagers en rechtbanken.

De Commissie staat de lidstaten in dit verband bij door middel van EU-financiering en via het ComPAct-initiatief, het instrument voor technische ondersteuning en de TAIEX-programma’s voor capaciteitsopbouw en technische bijstand (zie deel II, punt 5) 27 . Het aantal verzoeken van de lidstaten om technische ondersteuning overschrijdt continu de beschikbare middelen. Hieruit blijken de belangstelling voor en het nut van deze instrumenten voor het mogelijk aanpakken en ondersteunen van de administratieve capaciteit in de lidstaten.

Administratieve capaciteit met het oog op de uitvoering van het milieubeleid vereist bovendien passende planning en coördinatie. Hiervoor is een coherente planning op lange termijn nodig om verbanden tussen verschillende beleidsterreinen in kaart te brengen. Zo zal een met hout gestookte elektriciteitscentrale of verbrandingsoven met te grote afmetingen waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten veroorzaken. Omgekeerd kan één enkel project synergieën tot stand brengen en tegelijkertijd meerdere milieudoelstellingen bevorderen. Zo kan het herstel van wetlands bijvoorbeeld bijdragen aan zowel koolstofvastlegging en hoogwaterbescherming als aan het herstel van soorten.

Een beter geïntegreerde, holistische aanpak — waarbij bijvoorbeeld autoriteiten op verschillende beleidsterreinen of in verschillende regio’s bijeen worden gebracht — is bijgevolg dan ook doorgaans duurzamer, inclusiever, consistenter, doeltreffender en efficiënter 28 . Anderzijds zijn verzuilde en versnipperde benaderingen vaak gericht op de kortere termijn, tegenstrijdig (of overlappend) en ontvankelijker voor bijzondere belangen.

Alvorens een vergunning te verlenen voor activiteiten die waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten hebben, moeten bijvoorbeeld alle relevante milieuaspecten systematisch worden beoordeeld om risico’s voor het milieu te voorkomen en te verminderen. Indien de milieueffectbeoordelingen en vergunningen goed zijn ontworpen en op de juiste wijze worden toegepast — met de juiste tijdlijn, kennis en personele en digitale middelen — kunnen zij snel worden uitgevoerd en worden afgestemd op de doelstelling betreffende het concurrentievermogen. In 2022 heeft de Commissie aanbevelingen en richtsnoeren verstrekt die bijdragen tot de vereenvoudiging en versnelling van de vergunningverlening voor projecten op het gebied van hernieuwbare energie, en zij voorziet de lidstaten in dit kader nog altijd van steun 29 .

Ook de uitvoering van het nationale milieubeleid op regionaal en lokaal niveau moet worden ondersteund. Dit vereist verticale coördinatie tussen nationale, regionale en lokale autoriteiten (“bestuur op verschillende niveaus”). In sommige lidstaten zijn de regionale of lokale autoriteiten bevoegd om milieumaatregelen te nemen, maar zij beschikken niet altijd over het nodige personeel, de nodige vaardigheden en de nodige budgetten. Nationale milieuagentschappen spelen een ondersteunende rol door kennis, technische bijstand of coördinerende diensten te verstrekken, maar dit is soms onvoldoende om tijdig en doeltreffend optreden op lokaal niveau te waarborgen.

Digitale gegevens

Een andere belangrijke bepalende factor voor de uitvoering van het milieubeleid is de beschikbaarheid en het gebruik van digitale gegevens. Gegevens over de toestand van het milieu en over het milieubeleid zijn van cruciaal belang voor de ondersteuning van de besluitvorming en de wetenschappelijke kennisopbouw, voor het monitoren van de vooruitgang, en voor het mogelijk maken van benchmarking, evaluatie van het beleid en verantwoordingsplicht. Hiertoe moeten FAIR-gegevens (vindbare, toegankelijke, interoperabele en herbruikbare gegevens) worden verzameld, geanalyseerd en verspreid, met het juiste niveau van granulariteit, frequentie en gebruiksvriendelijkheid 30 . Met name Estland onderscheidt zich door zijn uitgebreide en wijdverbreide gebruik van digitale gegevens voor milieumonitoringdoeleinden, waaronder afvalbeheer.

Van de kant van de lidstaten is in ieder geval de volledige uitvoering van de richtlijn inzake milieu-informatie vereist, maar het gebruik van meer en betere gegevens komt de uitvoering van het milieubeleid in zijn geheel ten goede. Digitale gegevens op basis van snel evoluerende technologieën, zoals aardobservatie en het Copernicus-systeem, bieden nieuwe mogelijkheden voor een efficiëntere waarborging van de naleving van de milieuwetgeving 31 . Daarnaast is het van belang de bestaande datasets te verbeteren. Zo heeft de Commissie onlangs gewezen op “het feit dat de lidstaten onvoldoende vooruitgang hebben geboekt bij de digitalisering van watergegevens” 32 . Het is in dit verband van belang het juiste evenwicht te vinden tussen de beschikbaarheid van gegevens en de bescherming van bedrijfsgeheimen of van door overheidsinstanties gevoerde vertrouwelijke procedures.

Inspraak van het publiek in de besluitvorming en toegang tot de rechter

Tot slot blijkt uit de achterblijvende uitvoering dat de inspraak van het publiek in de milieubesluitvorming op nationaal niveau en de toegang tot de nationale rechter ontoereikend zijn. Een essentieel onderdeel van de uitvoering van het milieubeleid bestaat in de gewaarborgde doeltreffendheid van deze instrumenten.

Belanghebbenden spelen een belangrijke rol door in het kader van de procedure uit hoofde van de richtlijn milieueffectbeoordeling en de richtlijn strategische milieueffectbeoordeling feiten en beoordelingen ten behoeve van het milieubesluitvormingsproces in te brengen. Zij spelen een evenzo belangrijke rol bij de handhaving van het EU-milieurecht via de nationale rechtbanken. De nieuwe richtlijn milieucriminaliteit en de evaluatie van de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn vormen de basis voor een grotere doeltreffendheid van rechtsmiddelen en sancties.

Van de kant van de lidstaten is het van cruciaal belang de herziene richtlijn milieucriminaliteit uit te voeren, de afschrikkende werking te vergroten door middel van inspecties en sancties, en te voorzien in handhavingsinstanties met voldoende middelen, alsook in gespecialiseerde politieambtenaren, openbare aanklagers en rechtbanken.

Van de kant van de Commissie ligt de prioriteit op het blijven ondersteunen van de nationale handhavings- en gerechtelijke instanties door middel van informatie, opleidingen en het delen van beste praktijken. Een tweede prioriteit betreft het verbeteren van het rechtskader inzake afdwingbare rechten, toegang tot de rechter en sancties in sectorspecifieke wetgeving. Zo geven de onlangs herziene kaderrichtlijn luchtkwaliteit en de richtlijn industriële emissies blijk van verbeteringen op dit gebied 33 . Tot slot heeft de Commissie haar evaluatie van de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn in april 2025 afgerond (zie deel II, punt 5).

6. Conclusie

Het milieurecht en het milieubeleid van de EU dragen bij tot de welvaart, het concurrentievermogen en de veiligheid van de EU, en zijn van essentieel belang voor haar duurzame ontwikkeling. De Commissie zal de uitvoering van het milieurecht en -beleid van de EU blijven verbeteren door de lidstaten te ondersteunen in de vorm van technische capaciteit en financiering, en in voorkomend geval in de vorm van vereenvoudiging en handhaving.

Op sommige gebieden is de uitvoering van het milieurecht en -beleid van de EU aanzienlijk verbeterd, met rechtstreekse gevolgen voor het redden van levens en het vermijden van kosten. Om te voldoen aan de vereisten van het EU-milieurecht en de doelstellingen voor 2030 en 2050 van het achtste milieuactieprogramma, moet het tempo van de vooruitgang echter worden opgevoerd. Deze doelstellingen stroken met de wetenschappelijke beoordelingen en internationale verbintenissen van de EU.

Totdat de EU-lidstaten de uitvoering op peil hebben gebracht, maken zij in verband met de niet-uitvoering aanzienlijke kosten van ten minste 180 miljard EUR per jaar, zonder de klimaatwet en het klimaatbeleid mee te rekenen. Dit betreft de kosten die samengaan met het verlies van mensenlevens, ziektebestrijding, gezondheidszorg, sanering en afnemende ecosysteemdiensten. Dit omvat geen andere, minder goed kwantificeerbare kosten, zoals de aantasting van de rechtsstaat en van het gelijke speelveld. Het is van cruciaal belang in gedachten te houden dat de kosten van uitvoering veel lager zijn dan de kosten van niet-uitvoering. Dit maakt uitvoering tot een goede investering.

De uitvoering van het milieubeleid in de lidstaten kan worden verbeterd door een betere integratie van de milieudoelstellingen in het overheidsbeleid door middel van politieke dialogen en het maken van keuzes over de verdeling van de uitvoeringskosten tussen de belanghebbenden, door financiering, door betere administratieve capaciteit, door een doeltreffend gebruik van digitale gegevens, en door de deelname van het publiek en toegang tot de rechter in milieuaangelegenheden. Alle geledingen van de samenleving — waaronder nationale en regionale overheden, lokale overheden, de particuliere sector en het brede maatschappelijk middenveld — delen een gemeenschappelijk belang om deze aspecten in te zetten teneinde de uitvoering van het milieubeleid eenvoudiger en kostenefficiënter te maken.

II. De stand van de uitvoering van het milieurecht en -beleid van de EU

1. Circulaire economie en afvalbeheer

Achtergrond: langetermijndoelstellingen en -trends, kernindicatoren en belangrijke wetgeving op dit gebied

Zoals toegelicht in het EU-kompas voor concurrentievermogen en de mededeling over de Clean Industrial Deal 34 , zijn het concurrentievermogen, de groei van de werkgelegenheid, de economische veiligheid, de veerkracht, de klimaatneutraliteit en de algehele ecologische duurzaamheid van de EU afhankelijk van een efficiënt en circulair gebruik van hulpbronnen. Circulaire praktijken helpen de kosten te verlagen voor productiebedrijven in de EU, die over het algemeen meer dan twee keer zoveel geld uitgeven aan materialen dan aan arbeid of energie. Hergebruik en recycling doen het storten van afval afnemen en zijn van cruciaal belang voor het besparen van energie, het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen en van verontreiniging, het vergroten van de leveringszekerheid van grondstoffen, en het verminderen van de afhankelijkheid van de EU van invoer uit niet-EU-landen. Dit zorgt voor het creëren van lokale banen en het stimuleren van innovatie in nieuwe technologieën voor duurzame producten en materiaalbeheer.

In deze EIR wordt verslag gedaan van de uitvoering door de lidstaten van het beleidskader van de EU voor de transitie naar een circulaire economie, zoals vastgelegd in het actieplan voor een circulaire economie van 2020 35 . Het doel hiervan is circulaire oplossingen op te schalen om duurzame producten de norm te maken, afval om te zetten in economische waarde en de focus te leggen op belangrijke waardeketens. Het actieplan voorziet in een reeks wetgevende en niet-wetgevende maatregelen voor de gehele levenscyclus van producten en voor alle waardeketens. Dit betreft onder meer de verordening inzake ecologisch ontwerp voor duurzame producten 36 , die voorziet in prestatie- en informatievereisten voor een specifieke productgroep. Er zijn specifieke initiatieven opgezet voor belangrijke waardeketens vanwege hun potentieel om de circulariteit te verbeteren. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de EU-strategie voor duurzaam en circulair textiel 37 , de batterijenverordening 38 en de verordening betreffende verpakkingen en verpakkingsafval 39 .

Het afvalbeleid van de EU heeft in dit kader tot doel bij te dragen aan de circulaire economie door hoogwaardige hulpbronnen uit afval te winnen, met inbegrip van kritieke grondstoffen. De belangrijkste doelstelling van het afvalbeleid van de EU is het milieu en de menselijke gezondheid te beschermen tegen de negatieve gevolgen van afvalproductie en -beheer.

Belangrijke wetgeving op dit gebied omvat bijvoorbeeld de kaderrichtlijn afvalstoffen 40 , de richtlijn betreffende het storten van afvalstoffen 41 , de verordening inzake batterijen en afgedankte batterijen 42 , de voorgestelde verordening betreffende het beheer van autowrakken ter vervanging van de huidige richtlijn 43 , de richtlijn betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur 44 en de verordening betreffende de overbrenging van afvalstoffen 45 . In deze en andere wetgevingsteksten zijn regels voor afvalbeheer vastgesteld met betrekking tot persistente organische verontreinigende stoffen, gevaarlijk afval, scheepsrecycling, mijnbouwafval en afval van smeerolie 46 .

Hoewel er geen alomvattende indicator bestaat voor de transitie naar een circulaire economie, omvatten de kernindicatoren het percentage circulair gebruik van materialen, dat het aandeel van secundaire grondstoffen in de vraag naar materialen in de EU meet, en de hulpbronnenproductiviteit, dat het bruto binnenlands product (bbp) per eenheid van het binnenlands materiaalverbruik meet (zie onderstaande cijfers). De kernindicatoren voor afval betreffen cijfers over afvalproductie, recyclingpercentages en de hoeveelheid gestort afval.

Kerncijfers op EU-niveau

Figuur 1


Bron: Eurostat, “Circular material use rate”, env_ac_cur, voor het laatst bijgewerkt op 13 november 2024, voor het laatst geraadpleegd op 10 december 2024, https://ec.europa.eu/eurostat/databrowser/view/env_ac_cur/default/table?lang=en .


Figuur 2


Bron: Eurostat, “Resource productivity”, env_ac_rp, voor het laatst bijgewerkt op 7 augustus 2024, voor het laatst geraadpleegd op 10 december 2024, https://ec.europa.eu/eurostat/databrowser/view/env_ac_rp/default/table?lang=en .


Belangrijkste bevindingen

·De lidstaten hebben lichte vooruitgang geboekt bij de transitie naar een circulaire economie. Figuur 1 laat zien dat op EU-niveau het circulaire materiaalgebruik tussen 2020 en 2023 is gestegen van 11,2 % naar 11,8 %, terwijl volgens de doelstelling van het actieplan voor de circulaire economie het percentage circulair gebruik van materialen tussen 2020 en 2030 moet worden verdubbeld tot 22,4 %. Het is dan ook zaak meer inspanningen te verrichten, met name om upstream circulariteitsmaatregelen in de hele waardeketen in te voeren 47 , met de nadruk op de vermindering van afvalproductie en het hergebruik van materialen.

·Sommige lidstaten en regio’s lopen wat betreft circulariteitsindicatoren en uitgevoerde maatregelen voorop in de transitie, terwijl andere achterblijven.

·De circulaire transitie is vooral in de bebouwde omgeving dringend nodig 48 om de effecten (voornamelijk van het verbruik van hulpbronnen en afval) te beperken, met behoud van de waarde van producten en activa binnen het systeem, en om aanvullende milieu-, economische en sociale voordelen te creëren 49 .

·Ondanks een toename van recycling en een vermindering van het storten van stedelijk afval loopt een groot aantal lidstaten het risico de doelstelling voor 2025 inzake “voorbereiding voor hergebruik” en recycling van stedelijk afval (55 %), de doelstelling voor 2025 inzake recycling van verpakkingsafval (65 %) en de doelstelling voor 2035 inzake het storten van stedelijk afval (10 %), niet te halen. Het recyclingpercentage van afval, met uitzondering van belangrijke mineralen, is de afgelopen twee decennia niet veel gestegen.

·De lidstaten moeten ervoor zorgen dat zij over geactualiseerde nationale afvalpreventieprogramma’s beschikken om niet-recycleerbaar afval te voorkomen. Een groot aantal lidstaten heeft onlangs hervormingen op het gebied van afvalbeleid vastgesteld en doorgevoerd met als doel hogere recyclingpercentages te behalen. Een hoog inzamelpercentage en een hoge kwaliteit van gescheiden inzameling zijn essentiële voorwaarden voor voorbereiding voor hergebruik en recycling.

·Het is zaak gebruik te maken van het volledige spectrum van economische maatregelen, zoals stimulansen en investeringen, om het storten en verbranden van afval terug te brengen. Er zijn investeringen nodig voor het ontwikkelen van een afvalinfrastructuur die het verbeteren van de prestaties op het gebied van preventie, hergebruik en recycling ondersteunt, met name wat betreft bioafval en kunststof, alsook statiegeldregelingen op verpakkingen.

Voorbeelden van goede praktijken

·In Estland wordt in 2025 een realtime digitaal systeem voor afvalgegevens en de traceerbaarheid van afvalstoffen gelanceerd 50 . Dit systeem zal bedrijven in staat stellen gegevensreeksen voor afvalproductie via elektronische weg naar nationale overheidsinstanties te sturen, waardoor de administratieve lasten worden verlicht. Daarnaast zal het systeem naar verwachting de handhaving en ontwikkeling van het beleid ondersteunen.

·Polen heeft een gedeeltelijke vrijstelling van de afvalheffing goedgekeurd 51 voor eigenaren van onroerend goed die hun afval thuis composteren. Dit stimuleert thuiscompostering en verbetert de monitoring omdat als voorwaarde voor deze vrijstelling geldt dat huishoudens de thuiscompostering aan de gemeente moeten melden.

2. Verontreiniging tot nul terugbrengen, met inbegrip van chemische stoffen

Het tweede verslag over de monitoring van en vooruitzichten voor een samenleving zonder verontreiniging 52 toont duidelijk aan dat er onvoldoende vooruitgang wordt geboekt bij het bereiken van de doelstelling van schone lucht, schoon water en een schone bodem. Rekening houdend met de nieuwe en herziene wetgeving die de afgelopen jaren is aangenomen, moet de nadruk bij het bereiken van deze doelstellingen op de uitvoering liggen.

A. Water

Achtergrond: langetermijndoelstellingen en -trends, kernindicatoren en belangrijke wetgeving op dit gebied

De bescherming van watervoorraden en van water afhankelijke ecosystemen, alsook de beschikbaarheid van schoon water, zijn van essentieel belang voor het menselijke bestaan, de economie (water vervult immers een ondersteunende functie voor alle economische sectoren) en het milieu. Het waterbeleid van de EU is alomvattend: het heeft betrekking op de kwaliteit en kwantiteit van water en bevat verplichtingen voor de bevoegde autoriteiten en de watersector 53 . De Europese strategie voor waterweerbaarheid 54 bouwt voort op de sterke punten van het bestaande beleid en voorziet in een verdere uitwerking van dit beleid teneinde de economie, de samenleving en de natuur van de EU beter bestand te maken tegen watergerelateerde risico’s. Daarnaast vormt waterweerbaarheid een belangrijk onderdeel van het concurrentievermogen van de EU. Een wat waterbeheer betreft slimme economie die haar geavanceerde watersector in stand kan houden, stelt de EU in staat haar ecologische en economische ambities te verwezenlijken, met behoud van haar strategische autonomie.

De belangrijkste EU-wetten op dit gebied zijn de kaderrichtlijn water (KRW) 55 en de bijbehorende dochterrichtlijnen inzake oppervlakte- en grondwater, de overstromingsrichtlijn 56 , de verordening inzake het hergebruik van water 57 , de drinkwaterrichtlijn 58 , de zwemwaterrichtlijn 59 , de nitratenrichtlijn 60 , de richtlijn stedelijk afvalwater 61  en de kaderrichtlijn mariene strategie (KRMS). 62 Uit de tot dusver uitgevoerde evaluaties blijkt dat de waterrichtlijnen in grote lijnen geschikt zijn voor het beoogde doel, maar dat zij betere uitvoering behoeven. De drinkwaterrichtlijn en de richtlijn stedelijk afvalwater zijn respectievelijk in 2020 en 2024 herzien.

Om de zes jaar moeten de lidstaten hun stroomgebiedbeheerplannen (SGBP’s) en hun overstromingsrisicobeheerplannen (ORBP’s) bij de Commissie indienen. De Commissie heeft een beoordeling verricht van de derde cyclus van de SGBP’s en de tweede cyclus van de ORBP’s voor de periode 2022-2027, die uiterlijk in maart 2022 moesten worden ingediend, en heeft in februari 2025 verslag uitgebracht aan het Europees Parlement en de Raad 63 .

Kerncijfers op EU-niveau

Uit de geaggregeerde cijfers blijkt dat de toestand van de waterlichamen in de EU niet noemenswaardig is verbeterd. Er zijn duidelijk positieve dalingen van bepaalde belastende factoren waar te nemen doordat de lidstaten hun uitgaven voor water hebben verhoogd of aanzienlijke vooruitgang hebben geboekt bij de uitvoering van andere toepasselijke wetgeving. De grote meerderheid van de grondwaterlichamen verkeert in een goede kwantitatieve en chemische toestand, met een positieve trend sinds de vorige verslagleggingscyclus (zie de figuren 5 en 6). De oppervlaktewateren daarentegen verkeren in een zeer kritieke toestand. Minder dan de helft (39,5 %) van de beoordeelde oppervlaktewaterlichamen in de EU verkeert in een goede ecologische toestand en minder dan een derde (26,8 %) in een goede chemische toestand (zie de figuren 3 en 4) 64 .

Figuur 3: Verandering in de ecologische toestand van oppervlaktewaterlichamen in de EU ten opzichte van de eerste, tweede en derde SGBP’s (respectievelijk 2009, 2015, 2022)


Figuur 4: Verandering in de chemische toestand van oppervlaktewaterlichamen in de EU ten opzichte van de eerste, tweede en derde SGBP’s (respectievelijk 2009, 2015, 2022)


Figuur 5: Verandering in de kwantitatieve toestand van grondwaterlichamen in de EU ten opzichte van de eerste, tweede en derde SGBP’s (respectievelijk 2009, 2015, 2022)


Figuur 6: Verandering in de chemische toestand van grondwaterlichamen in de EU ten opzichte van de eerste, tweede en derde SGBP’s.


Belangrijkste bevindingen

·Het verslag van de Commissie over de derde SGBP’s had betrekking op twintig lidstaten, aangezien de andere zeven lidstaten hun plannen niet op tijd hadden ingediend. Het verslag bestrijkt desalniettemin ongeveer 90 % van de oppervlaktewaterlichamen van de EU (oftewel ongeveer 97 000 oppervlaktewaterlichamen en 15 000 grondwaterlichamen).

·De kennis van de lidstaten over de toestand van waterlichamen is toegenomen, onder meer wat betreft de geografische dekking van de monitoringsystemen, het aantal bestreken biologische en chemische waterkwaliteitselementen en het aantal gemonitorde prioritaire stoffen. Er is desalniettemin sprake van grote verschillen tussen de praktijken van de lidstaten, alsook van grote lacunes in de monitoring van de ecologische toestand.

·Het lage percentage oppervlaktewaterlichamen dat in een goede chemische toestand verkeert (minder dan 30 %) is grotendeels te wijten aan “alomtegenwoordige persistente bioaccumulerende en toxische” stoffen (uPBT’s), zonder welke 81 % van de oppervlaktewaterlichamen in een goede chemische toestand zou verkeren.

·Uit de prognoses van de lidstaten blijkt dat de volledige naleving van de KRW‑doelstellingen tegen 2027 niet zal worden bereikt met het in de derde SGBP’s vastgestelde maatregelenprogramma. De lidstaten moeten daarom ambitieuzer ingrijpen om de tekortschietende naleving aan te pakken. Met name het aanpakken van de grote financieringstekorten en het beter integreren van het waterbeleid zullen uiterst belangrijk zijn. Daarnaast moeten de lidstaten aanvullende maatregelen ter vermindering van de bestaande hardnekkige milieudruk treffen op basis van solide analyses van de lacunes, met name om nutriëntenverontreiniging en verontreiniging door pesticiden te verminderen, om de continuïteit van rivieren en de hydrologische toestand te verbeteren, om legale en illegale overmatige onttrekking van water aan te pakken en om de waterefficiëntie te bevorderen.

·Alle lidstaten hebben in meerdere of mindere mate last van nutriëntenverontreiniging, waaronder vanuit de landbouw. Zij moeten hun inspanningen opvoeren om de verontreiniging van het grondwater door nitraten uit agrarische bronnen en de eutrofiëring verder te beperken door in hun actieplannen maatregelen op te nemen die ervoor zorgen dat op juiste en tijdige wijze voor nitraten kwetsbare zones worden aangewezen.

·Ondanks een zekere mate van vooruitgang wordt stedelijk afvalwater in veel lidstaten nog altijd niet naar behoren opgevangen en behandeld, worden de meeste van deze lidstaten geconfronteerd met inbreukprocedures 65 en heeft een aantal boetes opgelegd gekregen 66 . De vooruitgang op dit gebied staat of valt met de prioriteit die lidstaten geven aan investeringen in opvangsystemen voor afvalwater en waterzuiveringsinstallaties, onder meer in de vorm van financiering vanuit het cohesiebeleid en leningen van de Europese Investeringsbank. De richtlijn inzake de behandeling van stedelijk afvalwater is in 2024 herzien teneinde de bestaande behandelingsnormen te versterken en een nieuwe, aanvullende behandeling van microverontreinigingen in stedelijk afvalwater in te voeren. Weer andere nieuwe voorschriften hebben betrekking op de totstandbrenging van energieneutraliteit in de sector, de vaststelling van een systeem van uitgebreide producentenverantwoordelijkheid teneinde duurzame financiering van de behandeling van microverontreinigingen door de meest vervuilende sectoren te waarborgen, en het waarborgen van toegang tot sanitaire voorzieningen, met name voor kwetsbare en gemarginaliseerde groepen. Tot slot moeten de lidstaten toezien op de monitoring van een breed scala aan PFAS die worden geloosd in afwateringsgebieden voor onttrekkingspunten van voor menselijke consumptie bestemd water. De omzetting moet uiterlijk op 31 juli 2027 zijn voltooid.

·In vergelijking met de vorige cyclus is het overstromingsrisicobeheer aanzienlijk verbeterd. Alle lidstaten hebben inmiddels doelstellingen voor overstromingsrisicobeheer vastgesteld, en meer lidstaten hebben een duidelijk verband tussen deze doelstelling en de uitvoeringsmaatregelen aangetoond. Er is echter in slechts een klein aantal overstromingsrisicobeheerplannen melding gemaakt van de vooruitgang die is geboekt ten aanzien van de doelstellingen, waardoor het lastig is de doeltreffendheid van de plannen vast te stellen. Er wordt meer aandacht besteed aan de gevolgen van de klimaatverandering door gebruik te maken van modellering en scenario’s, waardoor een groter aantal risicogebieden in kaart is gebracht.

·Met betrekking tot de zwemwaterrichtlijn wordt in de EU over het geheel genomen een hoog percentage uitstekende of goede prestaties behaald.

·De herschikte drinkwaterrichtlijn is inmiddels in werking getreden, hoewel een aantal lidstaten nog achterblijft bij de omzetting ervan 67 . De Commissie heeft in dit kader gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen 68  vastgesteld tot uitvoering van de richtlijn, met name met het oog op de totstandbrenging van een EU-systeem voor het testen en goedkeuren van materialen die in contact mogen komen met voor menselijke consumptie bestemd water. Wat betreft PFAS heeft de Commissie de lidstaten van technische richtsnoeren voorzien betreffende de methoden voor het monitoren van het drinkwater. Vanaf januari 2026 gelden er geharmoniseerde kwaliteitsnormen voor PFAS. Op basis van de voortschrijdende wetenschappelijke kennis over de effecten op de menselijke gezondheid heeft de Commissie bovendien samengewerkt met de Wereldgezondheidsorganisatie met als doel uiterlijk eind 2026 geactualiseerde gezondheidsgerelateerde PFAS-waarden voor drinkwater vast te stellen 69 .

·De vooruitgang in verband met de KRMS wordt behandeld in het hoofdstuk over biodiversiteit van de landenrapporten, aangezien maatregelen ter vermindering van verontreiniging of ter bescherming van het mariene milieu uiteindelijk leiden tot een betere gezondheid en veerkracht van mariene soorten en hun habitats. Sinds de EIR van 2022 heeft de Commissie onderzocht of het geactualiseerde programma van maatregelen in de mariene strategieën van de lidstaten toereikend zijn voor het bereiken van de doelstelling van de KRMS, te weten het handhaven of bereiken van een goede milieutoestand van de mariene wateren in de EU 70 .

Voorbeelden van goede praktijken

·De derde SGBP’s van Luxemburg zijn gericht op het verminderen van de druk als gevolg van morfologische veranderingen door middel van mitigerende en compenserende maatregelen, met als doel de ecologische stroomregimes beter te reguleren en ervoor te zorgen dat deze passend zijn. Zo zal het in de oorspronkelijke milieutoestand herstellen van de rivier de Pétrusse, een project dat wordt medegefinancierd door de EIB, helpen de overstromingsrisico’s terug te dringen, de biodiversiteit vergroten en klimaatadaptatie helpen bevorderen.

·In het strategisch plan van Tsjechië inzake het gemeenschappelijk landbouwbeleid wordt aandacht besteed aan de verbetering van de waterkwaliteit. Dit gebeurt onder meer door landbouwers te stimuleren om brede bufferstroken aan te leggen met het oog op pesticiden rond waterlopen, en de biologische landbouw op te voeren van 16 % (boven het EU-gemiddelde van circa 10 % in 2021) naar 21,3 % van de landbouwgrond in 2030 (het streefcijfer in het kader van de Europese Green Deal is 25 %).

B. Luchtverontreiniging en geluidsoverlast

Achtergrond: langetermijndoelstellingen en -trends, kernindicatoren en belangrijke wetgeving op dit gebied

Luchtverontreiniging en geluidsoverlast hebben ernstige gevolgen voor de menselijke gezondheid en het milieu. Dit zijn belangrijke bronnen van milieuverontreiniging die jaarlijks bijdragen aan minstens 10 % van de vroegtijdige sterfgevallen in de EU, met name doordat zij belangrijke gezondheidsrisico’s vormen, waaronder aandoeningen van de luchtwegen en hart- en vaatziekten 71 . Luchtvervuiling is ook van invloed op lichaamsbeweging, een belangrijke bepalende gezondheidsfactor. Enerzijds maakt luchtverontreiniging lichaamsbeweging in de buitenlucht minder aantrekkelijk 72 . Anderzijds kan lichaamsbeweging in de buitenlucht bij luchtvervuiling schadelijke gevolgen hebben 73 .

De geldende wetgeving inzake schone lucht bevat twee belangrijke soorten verplichtingen inzake luchtverontreinigende stoffen, die tot doel hebben de luchtverontreiniging terug te dringen.

·Ten eerste betreft dit de op de gezondheid gebaseerde normen voor concentraties van luchtverontreinigende stoffen in de lucht 74 . Deze hebben betrekking op fijnstof (PM2,5 en PM10), stikstofdioxide (NO2), zwaveldioxide (SO2), benzeen, koolmonoxide (CO), lood (Pb), arseen (As), cadmium (Cd), Nikkel (Ni), benzo(a)pyreen en ozon.

·Ten tweede betreft dit de nationale verbintenissen voor de beperking van de emissies van vijf luchtverontreinigende stoffen, te weten zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx), vluchtige organische stoffen met uitzondering van methaan (NMVOS) (NH3), en fijnstof (PM2,5) 75 .

Vooral bewoners van steden worden nog altijd blootgesteld aan niveaus van luchtverontreinigende stoffen die schadelijk zijn voor de gezondheid 76 . Luchtverontreiniging heeft daarnaast negatieve gevolgen voor ecosystemen, met name vanwege verzuring, eutrofiëring en oxidatie als gevolg van ozon op leefniveau, met biodiversiteitsverlies en lagere landbouwopbrengsten tot gevolg. Over het geheel genomen worden bewoners in de EU nog altijd blootgesteld aan concentraties van verontreinigende stoffen die aanzienlijk hoger liggen dan de door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) aanbevolen niveaus. Volgens schattingen van het Europees Milieuagentschap waren in 2022 circa 239 000 sterfgevallen in de EU-27 toe te schrijven aan blootstelling aan PM2,5 in een hogere concentratie dan de WHO-richtwaarde voor de luchtkwaliteit 77 .

De uitvoering van het EU-beleid inzake schone lucht heeft tot een aantal aanzienlijke verbeteringen van de luchtkwaliteit geleid: tussen 2005 en 2022 is het aantal aan PM2,5 toe te schrijven sterfgevallen met 45 % gedaald, waarmee het cijfer dichter in de buurt komt van de verwezenlijking van de reductiedoelstelling van 55 % die is vastgelegd in het EU-actieplan om verontreiniging tegen 2030 naar nul te brengen 78 . In een groot aantal lidstaten is echter nog altijd sprake van een overschrijding van de grenswaarden voor luchtverontreinigende stoffen uit hoofde van de kaderrichtlijn luchtkwaliteit, of van het niet voldoen aan de in de NEC-richtlijn vastgelegde verbintenissen inzake emissiereductie. Deze ontwikkelingen worden door de Commissie nauwlettend gevolgd.

Omgevingslawaai is na luchtverontreiniging de belangrijkste oorzaak van nadelige effecten op milieu en gezondheid en leidt in de EU-27 jaarlijks tot 27 000 nieuwe gevallen van hartziekten en heeft tot gevolg dat 4,5 miljoen mensen zeer ernstige slaapstoornissen ondervinden 79 . De lidstaten moeten meer inspanningen verrichten om het streefdoel inzake lawaai voor 2030 te bereiken 80 . De richtlijn omgevingslawaai 81 heeft tot doel de menselijke gezondheid te beschermen door de lidstaten te verplichten geluidsniveaus te beoordelen en actieplannen op te stellen teneinde omgevingslawaai waar nodig te voorkomen en te beperken, in het bijzonder daar waar hoge blootstellingsniveaus schadelijke effecten kunnen hebben voor de gezondheid van de mens.

Kerncijfers op EU-niveau

Figuur 7: Lidstaten die in de periode 2020-2022 niet hebben voldaan aan de in de NEC-richtlijn vastgelegde verbintenissen inzake emissiereductie voor de periode 2020-2029


Belangrijkste bevindingen

·Ondanks verbeteringen is luchtverontreiniging in de EU nog steeds een groot punt van zorg in verband met de gezondheid. De Commissie heeft in gevallen waarin de grenswaarden voor de luchtkwaliteit aanhoudend zijn overschreden, consequent inbreukprocedures ingeleid in verband met belangrijke verontreinigende stoffen, zoals fijnstof en NO2 82 . In een groot aantal van deze zaken heeft het Hof reeds uitspraken gedaan uit hoofde waarvan lidstaten herstelmaatregelen moeten nemen 83 .

·De lidstaten moeten de eisen ten aanzien van de monitoring van de luchtkwaliteit op systematische en consistente wijze nakomen om te zorgen voor beter geïnformeerd beleid inzake schone lucht en biodiversiteit op EU- en nationaal niveau.

·Afhankelijk van de soort verontreinigende stof en de sector hebben de lidstaten door de jaren heen de emissies van de belangrijkste luchtverontreinigende stoffen weten terug te dringen, zij het in wisselend tempo. Vooral de verbintenissen inzake emissiereductie voor NH3, welke emissies voornamelijk afkomstig zijn uit de landbouw, vereisen aanvullende inspanningen van de lidstaten aangezien acht lidstaten in 2022 hun verbintenissen niet zijn nagekomen 84 . Naleving vereist maatregelen zoals de invoering van emissiearme landbouwtechnieken, onder meer voor vee, mest en meststoffenbeheer. Vier lidstaten zijn in 2022 een of meer verbintenissen inzake emissiereductie met betrekking tot NOx 85 , PM2,5 86 , NMVOS 87 en SO2 88 niet nagekomen.

·Op grond van de lawaairichtlijn zijn er meer kaarten en actieplannen vastgesteld. Deze worden echter nog altijd als ontoereikend beschouwd in verschillende lidstaten waartegen een inbreukprocedure is ingeleid 89 , waarvan enkele zijn doorverwezen naar het Hof.

Voorbeelden van goede praktijken

·Ierland heeft gebruikgemaakt van het TAIEX-EIR-instrument om een workshop voor meerdere landen te organiseren betreffende maatregelen om luchtverontreiniging uit het vervoer en huishoudelijk energieverbruik terug te dringen. Bij deze workshop werden goede praktijken uitgewisseld, onder meer over communicatie 90 .

·Roemenië heeft een TAIEX-EIR-workshop georganiseerd betreffende goede praktijken op het gebied van geluidsbeperkende maatregelen en het in kaart brengen van geluidsbelasting, met als doel lidstaten de kans te geven kennis van elkaar op te doen, alsook om voorbeelden van goede praktijken te verstrekken wat betreft de uitvoering van geluidsbeperkende maatregelen en het in kaart brengen van geluidsbelasting op het gebied van wegverkeer, spoorwegverkeer, luchtverkeer en industrieterreinen 91 .

C. Industriële emissies en chemische stoffen

Achtergrond: langetermijndoelstellingen en -trends, kernindicatoren en belangrijke wetgeving op dit gebied

Er kunnen vier belangrijke elementen van het EU-beleid en de EU-wetgeving op het gebied van industriële emissies en chemische stoffen worden onderscheiden.

Ten eerste is er de richtlijn industriële emissies (IED) 92 , het belangrijkste EU-instrument voor het beperken van emissies uit grote industriële installaties en de intensieve veehouderij in lucht, water en de bodem (varkens en pluimvee). Krachtens de IED worden door de nationale vergunningverlenende instanties aan de betrokken installaties en landbouwbedrijven vergunningen verstrekt op basis van de beste beschikbare technieken (BBT), die uit milieuoogpunt het meest doeltreffend en economisch en technisch haalbaar zijn voor de preventie en beheersing van emissies.

De IED is in 2024 herzien met het oog op de opneming van hogere ambities voor het behalen van de EU-doelstelling om de verontreiniging terug te brengen naar nul. De nieuwe IED heeft tot doel i) de lucht, het water en de bodem te beschermen teneinde schadelijke effecten op de menselijke gezondheid en het milieu te voorkomen; ii) afvalproductie te voorkomen en de circulaire economie te bevorderen; iii) de energie- en hulpbronnenefficiëntie te verbeteren, en iv) decarbonisatie te bevorderen. Daarnaast voorziet de richtlijn in aangescherpte bepalingen inzake sancties.

Het tweede element, de Seveso-richtlijn betreffende het voorkomen van zware industriële ongevallen (Richtlijn 2012/18/EU of de Seveso-III-richtlijn) 93 , heeft tot doel: i) de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, met name chemische stoffen, te beheersen; ii) de gevolgen van dergelijke ongevallen voor de volksgezondheid en het milieu te beperken; iii) de preventie, paraatheid en respons op het gebied van zware ongevallen te verbeteren.

Het derde instrument, de verordening inzake kwik 94 , voorziet in maatregelen en voorwaarden met betrekking tot het gebruik en de opslag van en de handel in kwik, kwikverbindingen en mengsels van kwik, en de vervaardiging, het gebruik van en de handel in kwikhoudende producten, alsook het beheer van kwikafval. De herziene richtlijn van 2024 bevat voorschriften betreffende de laatste resterende doelbewuste vormen van gebruik van kwik in de EU 95 .

Ten vierde zijn er de Reach-verordening 96 en de CLP-verordening 97 die voorzien in een breed kader voor een deugdelijk beheer van chemische stoffen door middel van verboden, alsook van beperkende maatregelen en productgerelateerde verplichtingen 98 .

Kerncijfers op EU-niveau

Figuur 8: Schadelijke effecten en intensiteit van industriële verontreiniging (2021)


Bron: EEA, 2024, “EU large industry air pollution damage costs intensity”

Figuur 9: Industriële emissies en emissie-intensiteit van zware metalen in water (2022)


Bron: EEA, 2024, “EU large industry water pollution intensity”

Belangrijkste bevindingen

·Volgens het EU-portaal voor industriële emissies 99 hebben industriële emissies in de lucht tussen 2012 en 2021 een geschatte schade van 2,7 tot 4,3 biljoen EUR veroorzaakt, met een gemiddelde van tussen 268 en 428 miljard EUR per jaar 100 . In dezelfde periode nam de schade als gevolg van luchtverontreiniging door de industrie met bijna 35 % af, met een kleine stijging na een daling in 2020. De daling in het afgelopen decennium vond voornamelijk in de energiesector plaats als gevolg van de succesvolle toepassing van de beste beschikbare technieken (BBT) en de omschakeling naar minder vervuilende en minder koolstofintensieve brandstoffen.

·Een klein aantal installaties is nog altijd verantwoordelijk voor 50 % van de schade als gevolg van de belangrijkste luchtverontreinigende stoffen. Bijna de helft van de vijftig meest vervuilende installaties in 2021 bestond uit thermische centrales gestookt met steenkool of bruinkool, waarvan de meeste zich in Duitsland en Polen bevinden.

·Over het geheel genomen zijn de industriële emissies in water in de EU voor alle belangrijkste verontreinigende stoffen door de jaren heen afgenomen. Deze emissies lijken in de EU doorgaans niet gekoppeld te zijn aan industriële activiteiten die gedurende dezelfde periode zijn toegenomen.

·De Seveso-richtlijn heeft betrekking op ongeveer 12 000 industriële installaties en heeft ertoe bijgedragen dat zich minder zware ongevallen voordoen. De richtlijn wordt in brede kring gezien als ijkpunt op het gebied van industrieel ongevallenbeleid en wereldwijd in veel landen als rolmodel op het gebied van wetgeving.

·Teneinde ervoor te zorgen dat ten volle kan worden geprofiteerd van de voordelen van de wetgeving, heeft de Commissie tegen diverse lidstaten een inbreukprocedure ingeleid vanwege het niet naar behoren omzetten van de richtlijn industriële emissies 101 en de Seveso-III-richtlijn 102 .

·Uit de gegevens blijkt een relatief hoog niveau van niet-naleving van de verplichtingen uit hoofde van de Reach- en de CLP-verordening 103 . De voorlopige bevindingen wijzen op een gebrekkige actualisering van de veiligheidsinformatiebladen die in de toeleveringsketens worden verspreid om ervoor te zorgen dat marktdeelnemers van de juiste informatie worden voorzien en om een passend beheer van chemische stoffen te waarborgen. Daarnaast blijkt uit de bevindingen dat vergunningsbesluiten die afwijken van het verbod op stoffen, vaak niet ten volle zijn nageleefd waar het de bedrijfsomstandigheden en de risicobeheersmaatregelen betreft. Tot slot heeft een groot aantal gevallen van niet-naleving betrekking op stoffen en mengsels die via het internet worden verkocht.

Voorbeelden van goede praktijken

·Er bestaan verschillende succesvolle praktijken met betrekking tot het gebruik van digitale hulpmiddelen ter verlichting van de administratieve lasten uit hoofde van de IED. Zo heeft België (Vlaanderen) een systeem van e-vergunningen voor IED-installaties ontwikkeld. Finland heeft een digitaal hulpmiddel ontwikkeld met betrekking tot de voorschriften voor het beheer van chemische stoffen in IED-installaties. Nederland heeft diverse elektronische hulpmiddelen ontwikkeld voor het vereenvoudigen van de verslaglegging en vergunningverlening met betrekking tot verontreiniging in de veehouderij (bv. Permit Check, een hulpmiddel waarmee kan worden nagegaan welke activiteiten een vergunning vereisen).

·Daarnaast zijn er voorbeelden van progressieve regelgeving (of voorbereidingen op regelgevende maatregelen) met betrekking tot opkomende verontreinigende stoffen. In Tsjechië worden de lozingen van per- en polyfluoralkylstoffen (PFAS) in het water sinds 2024 gemonitord en gerapporteerd. De verbintenis heeft betrekking op de totale emissies van 20 PFAS-stoffen in het water. In 2023 heeft Frankrijk een op PFAS-verontreiniging gericht actieplan gelanceerd. Dit omvat een meetcampagne voor de emissies van 20 PFAS-stoffen in het water vanuit 31 industriële sectoren, en voor de emissies van 49 PFAS-stoffen in de lucht vanuit afvalverbranding.

3. Natuur en biodiversiteit

Achtergrond: langetermijndoelstellingen en -trends, kernindicatoren en belangrijke wetgeving op dit gebied

Biodiversiteit en gezonde ecosystemen vormen de basis van ons welzijn, onze economie, en ons vermogen om ons aan te passen aan de klimaatverandering en de gevolgen ervan te beperken. Het mondiaal biodiversiteitskader van Kunming-Montreal (GBF) dat in het kader van het Verdrag inzake biologische diversiteit (CBD) is vastgesteld, heeft tot doel wereldwijde actie op gang te brengen om de biodiversiteit te beschermen en te herstellen en de voordelen ervan voor de bevolking veilig te stellen. Eind 2024 moesten alle partijen bij het CBD, waaronder de EU en alle lidstaten, een nationale biodiversiteitsstrategie of een actieplan vaststellen en nationale streefcijfers tot uitvoering van het GBF indienen.

De EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 104 vormt het belangrijkste beleidsinstrument waarmee de EU aan haar verbintenissen in het kader van het GBF kan voldoen. In de strategie worden op EU-niveau maatregelen vastgesteld voor de bescherming, het herstel en het duurzaam gebruik van ecosystemen, alsook maatregelen ter waarborging van de uitvoering en ondersteuning van de mondiale biodiversiteit.

Volgens de strategie vereist de financiering van de biodiversiteit ongeveer 20 miljard EUR per jaar en moeten deze middelen uit openbare en particuliere bronnen op nationaal en EU-niveau komen. De EU beoogt minstens 7,5 % van de jaarlijkse uitgaven in het kader van de EU-begroting van 2024 aan biodiversiteit toe te wijzen; vanaf 2026 en 2027 wordt dat 10 %.

In de strategie worden de lidstaten voorts opgeroepen om biodiversiteitsoverwegingen beter te integreren in de besluitvorming op alle overheidsniveaus en in het bedrijfsleven, en om een boekhouding voor natuurlijk kapitaal te ontwikkelen. Verordening (EU) 2024/3024 105 voorziet in de invoering van nieuwe modules voor milieu-economische rekeningen voor het vanaf 2026 waarborgen van betere gegevens over de omvang van ecosystemen, over de toestand van ecosystemen en over ecosysteemdiensten. Het EU-platform voor bedrijven en biodiversiteit ondersteunt bedrijven en financiële instellingen bij het integreren van de natuur en biodiversiteit in hun besluitvorming.

De biodiversiteitsstrategie wordt aangevuld door de EU-bodemstrategie voor 2030 106 en de EU-bosstrategie voor 2030 107 , die beide een kader en concrete maatregelen bevatten voor de bescherming en het herstel van bodems en bossen, het duurzaam gebruik van bodems en bossen waarborgen, en ervoor zorgen dat zij een grotere rol spelen bij het aanpakken van de klimaatverandering en biodiversiteitsverlies. Beide strategieën voorzien bovendien in wetgeving ter verbetering van bos- en bodemmonitoring; Over de richtlijn bodemmonitoring worden nu de laatste interinstitutionele onderhandelingen gevoerd.

De vogel- en de habitatrichtlijn 108 en de EU-verordening natuurherstel 109 zijn belangrijke rechtsinstrumenten voor de instandhouding en het herstel van de biodiversiteit op het Europees grondgebied van de lidstaten.

De vogel- en de habitatrichtlijn hebben geleid tot een aanzienlijke toename van het aantal beschermde gebieden op land en op zee. Omdat het Natura 2000-netwerk samengaat met een selectieproces van gebieden op basis van wetenschappelijke informatie en met een biogeografische benadering over de nationale grenzen heen, en beoogt als samenhangend transnationaal netwerk van gebieden te fungeren, is het doeltreffender dan louter nationale benaderingen. Het netwerk zorgt er bovendien voor dat de EU op schema ligt wat betreft het behalen van de streefcijfers uit hoofde van het mondiaal biodiversiteitskader, namelijk dat minstens 30 % van de land- en zeegebieden van de EU wettelijke bescherming moet genieten. De richtlijnen voorzien in de doelstelling van het in een gunstige staat van instandhouding houden, waarbij de lidstaten over aanzienlijke flexibiliteit beschikken om te kiezen uit een verscheidenheid aan mogelijke maatregelen, mechanismen en procedures om dat doel te bereiken en om opkomende uitdagingen aan te pakken, waaronder de klimaatverandering.

In overeenstemming met de EU-biodiversiteitsstrategie heeft de in 2024 vastgestelde EU-verordening natuurherstel tot doel tegen 2030 te voorzien in doeltreffende herstelmaatregelen voor 20 % van de land- en zeegebieden van de EU. De lidstaten hebben tot september 2026 de tijd om ontwerpen van nationale herstelplannen in te dienen, waarin de te herstellen gebieden worden gekwantificeerd en de maatregelen uiteen worden gezet die moeten worden genomen om de streefcijfers te halen en aan de verplichtingen van de verordening natuurherstel te voldoen, met inbegrip van de geraamde financieringsbehoeften en de middelen voor de voorgenomen financiering. De Commissie spoort de lidstaten aan de voorbereidende werkzaamheden voort te zetten op basis van de beste beschikbare kennis, in het kader van een inclusief proces waarbij alle relevante belanghebbenden worden betrokken en, in voorkomend geval, synergieën met andere lidstaten en met bestaande regionale samenwerkingsstructuren worden bevorderd.

Tot slot bevat de verordening invasieve uitheemse soorten 110 momenteel 88 invasieve uitheemse soorten die ernstige schade toebrengen aan de biodiversiteit en de economie. Krachtens die verordening moeten de lidstaten maatregelen nemen om de introductie van invasieve uitheemse soorten te voorkomen, om de vroegtijdige detectie en snelle uitroeiing ervan te waarborgen, en om soorten die zich reeds op grote schaal op hun grondgebied bevinden, te beheersen. Overeenkomstig artikel 24, lid 1, van de verordening invasieve uitheemse soorten moeten de lidstaten uiterlijk op 1 juni 2025 aan de Commissie verslag uitbrengen over de uitvoering van de verordening.

Kerncijfers op EU-niveau

Figuur 10 — Overzicht van beschermde gebieden op land in de EU-27


Bron: “Terrestrial protected areas in Europe” | homepage van het Europees Milieuagentschap .

Figuur 11 — Overzicht van beschermde gebieden op land in de EU-27 per land aan het eind van 2022


Bron: “Terrestrial protected areas in Europe” | homepage van het Europees Milieuagentschap .

Belangrijkste bevindingen

·De vogel- en de habitatrichtlijn hebben belangrijke verbeteringen teweeggebracht wat betreft de wettelijke bescherming van een groot aantal soorten die opzettelijk werden opgejaagd of die te maken hadden met onhoudbare jachtniveaus. Een groot aantal voorheen bedreigde zoogdieren en vogelsoorten (waaronder grote carnivoren, zeehonden, otters en bevers, ooievaars, kraanvogels, reigers en de meeste roofvogels) heeft zich dankzij de wettelijke bescherming uit hoofde van de richtlijnen aanzienlijk weten te herstellen. In sommige gevallen heeft dit mogelijk geleid tot problemen op het gebied van coëxistentie, die momenteel worden aangepakt.

·Over het algemeen heeft biodiversiteitsverlies echter nog altijd de overhand boven herstel. Er moeten aanvullende maatregelen worden genomen om de aantasting van de natuur als gevolg van veranderingen in landgebruik en intensivering van de landbouw te voorkomen. Het is zaak de bescherming van habitats in de slechtste staat van instandhouding (grasland, duinen, veengebieden en wetlands, alsook aquatische habitats) met spoed op te schroeven.

·Meer in het bijzonder moeten de lidstaten zich, op alle niveaus, richten op het verwezenlijken van de volgende doelstellingen: a) de verdere verbetering van het beheer van Natura 2000-gebieden en de nationale beschermde gebieden; b) de uitbreiding van beschermde gebieden (met inbegrip van Natura 2000-gebieden) teneinde een krachtiger en samenhangender trans-Europees natuurnetwerk tot stand te brengen; c) het opvoeren van investeringen in natuurherstel en het voorbereiden van nationale herstelplannen, en d) het opbouwen van de capaciteit van de inspectie- en handhavingsinstanties betreffende invasieve uitheemse soorten.

·Wat betreft de uitvoering van het GBF en de nationale biodiversiteitsstrategieën en actieplannen, hebben tot dusver slechts elf lidstaten (Cyprus, Denemarken, Frankrijk, Hongarije, Ierland, Italië, Luxemburg, Malta, Oostenrijk, Slovenië en Spanje) nationale biodiversiteitsstrategieën en actieplannen vastgesteld. Een aantal lidstaten (Finland, Kroatië, Tsjechië en Zweden) heeft alleen nationale streefcijfers ingediend, waarvan een aantal in ontwerpvorm. De Commissie verzoekt alle lidstaten die dit nog niet hebben gedaan, nationale biodiversiteitsstrategieën en actieplannen vast te stellen en zo snel mogelijk nationale streefcijfers in te dienen overeenkomstig CBD-besluit nr. 15/6, “Mechanisms for planning, monitoring, reporting and review”, en zich met voorrang in te zetten voor de uitvoering ervan.

·Wat biodiversiteitsfinanciering betreft, blijkt uit ramingen van de door de lidstaten in het kader van EU-financieringsinstrumenten geprogrammeerde financiering voor biodiversiteit dat de EU het streefdoel voor biodiversiteitsuitgaven van 7,5 % voor 2024 bijna heeft behaald. Er zijn echter aanzienlijke verschillen in het gebruik van biodiversiteitsfinanciering tussen de EU-landen en de EU-financieringsinstrumenten. Daarnaast wijzen schattingen erop dat de EU bij lange na niet zal voldoen aan het streefcijfer inzake biodiversiteitsfinanciering voor 2026 en 2027. De lidstaten worden sterk aangemoedigd om verdere mogelijkheden te verkennen voor het mobiliseren van EU-financiering voor biodiversiteit, ervoor te zorgen dat de geprogrammeerde financiering volledig wordt benut, en te voorkomen dat financiering in een laat stadium aan andere doelstellingen wordt toegewezen.

Voorbeelden van goede praktijken

·Ierland heeft in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit van de EU 108 miljoen EUR toegewezen aan de ondersteuning van de biodiversiteit en van ecosystemen, door wetlands te herstellen en het landgebruik te verschuiven van turfwinning naar koolstofvastlegging 111 .

·Het proefprogramma “Blooming Meadows” (2023-2026) in het kader van het geïntegreerde LIFE-project “LatviaNature” helpt grondbezitters bij het beheer van meerjarig grasland teneinde de biodiversiteit te bevorderen en hen te helpen hun grond in aanmerking te laten komen als door de EU beschermde habitats van communautair belang. Door zich te richten op biologisch gezien waardevol grasland waar herstel van de natuurlijke kenmerken plaatsvindt, voorziet het initiatief in raadplegingen, deskundige begeleiding en financiële steun. Door het bereiken van de status van beschermde habitat komen grondbezitters in aanmerking voor permanente steun via GLB-financiering. Dit programma is een voorbeeld van doeltreffende vrijwillige instandhouding op particuliere grond.

4. Klimaatactie

Achtergrond: langetermijndoelstellingen en -trends, kernindicatoren en belangrijke wetgeving op dit gebied

Het tempo van door de mens veroorzaakte opwarming van de aarde blijft toenemen en is van invloed op alle regio’s in de wereld, waarbij Europa twee keer zo snel opwarmt als het wereldwijde gemiddelde 112 . Om de opwarming van de aarde tot 1,5 °C te beperken overeenkomstig de Overeenkomst van Parijs, een leefbare toekomst voor iedereen veilig te stellen en de ergste gevolgen van de klimaatverandering te voorkomen, moet de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen in 2030 43 % lager zijn dan in 2019, en in 2050 84 % lager 113 . De klimaatverandering zorgt ervoor dat extreme gebeurtenissen, waaronder dodelijke hittegolven, extreme regenval, orkanen, bosbranden en droogte, in hevigheid en frequentie toenemen 114 . Na 60 000-70 000 hittegerelateerde sterfgevallen in 2022 115 , 116 hebben hittegolven in 2023 aan bijna 50 000 Europeanen het leven gekost 117 . Bovendien is het klimaatbeleid nauw verbonden met een duurzaam gebruik van hulpbronnen, de vermindering van verontreiniging en het behoud van de biodiversiteit. Dit zijn drie belangrijke factoren voor klimaatmitigatie en -adaptatie. Zo is klimaatverandering een van de belangrijkste oorzaken van biodiversiteitsverlies, terwijl natuurherstel van essentieel belang is om ons aan te passen aan de klimaatverandering en de veerkracht van onze samenleving te vergroten.

Met het oog op de bijdrage van de EU aan de mondiale inspanningen, is in de Europese klimaatwet van 2021 118 een bindend streefdoel vastgesteld om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken en de nettobroeikasgasemissies van de EU uiterlijk in 2030 met ten minste 55 % te verminderen ten opzichte van de niveaus van 1990.

De EU heeft daartoe een alomvattend kader van nieuwe en versterkte beleidslijnen en maatregelen opgezet, te weten het Fit for 55-pakket. Het pakket heeft tot doel de emissiereducties in de sectoren die onder het EU-emissiehandelssysteem (EU-ETS) en de verordening inzake de verdeling van de inspanningen vallen, te versnellen, en de koolstofverwijderingen in de sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (LULUCF) te verhogen. Het Parlement en de Raad hebben inmiddels alle voorstellen in het pakket aangenomen, met uitzondering van de herziening van de energiebelastingrichtlijn 119 , waarmee het EU-beleid nu is afgestemd op het bovengenoemde streefcijfer voor 2030. De meeste aandacht gaat momenteel uit naar de uitvoering van deze voorstellen, zodat de EU en haar lidstaten in staat zullen zijn de nettobroeikasgasemissies tegen 2030 met ten minste 55 % te verminderen ten opzichte van de niveaus van 1990 120 en gestage vorderingen kunnen maken wat betreft klimaatadaptatie.

In de afgelopen decennia heeft de EU de netto-emissies van broeikasgassen (BKG) verminderd en tegelijkertijd de economische welvaart bevorderd. In 2022 lagen de BKG-emissies 31 % lager dan in 1990. Hiermee zet de EU de sterke daling van de BKG-emissies voort, wat een belangrijke stap is in de richting van een nettoreductie van 55 % tegen 2030. Om de resterende kloof tegen 2030 te dichten, is het van essentieel belang dat de emissiereducties de komende jaren in een snel tempo worden voortgezet. Wat betreft de weg naar klimaatneutraliteit tegen 2050 heeft de Commissie op 2 juli 2025 voorgesteld de Europese klimaatwet te wijzigen door een tussentijdse klimaatdoelstelling voor 2040 van 90 % vast te stellen.

Meer informatie over de uitvoering van het klimaatbeleid vindt u in het verslag “Progress on climate action” 121 .

Kerncijfers op EU-niveau

Figuur 12: Nettobroeikasgasemissies in de EU, prognoses en streefcijfers


Belangrijkste bevindingen

·Verschillende lidstaten hebben problemen ondervonden bij de toepassing van het emissiehandelssysteem voor de gebouwensector, de wegvervoerssector en aanvullende sectoren (ETS2). Twaalf lidstaten hebben geen kennisgeving van omzetting gedaan 122 en vijf lidstaten hebben kennisgeving gedaan van slechts gedeeltelijke omzetting 123 .

·In de verordening inzake de verdeling van de inspanningen zijn bindende EU-brede streefcijfers vastgesteld om de emissies van de sectoren waar de inspanningen worden gedeeld tegen 2030 met 40 % terug te dringen ten opzichte van de niveaus van 2005. De algemene EU-doelstelling bestaat uit nationale broeikasgasemissiereductiestreefcijfers voor 2030 en jaarlijkse grenswaarden voor broeikasgasemissies in de lidstaten. In 2022 waren de EU-brede emissies in de sectoren waar de inspanningen worden gedeeld 3,1 % lager dan de geaggregeerde emissiegrenswaarde, en werden de jaarlijkse emissieruimten in acht lidstaten overschreden 124 .

·De LULUCF-doelstelling is om de nettoverwijderingen door landgebruik in de EU tegen 2030 met nog eens 42 miljoen ton CO₂-equivalent (MtCO₂-eq) te verhogen 125 . Dit komt neer op een totale nettoverwijdering op EU-niveau van 310 MtCO₂-eq. Op basis van de gegevens over twee jaren binnen de nalevingsperiode 2021-2025 en met uitsluiting van de flexibiliteiten waarover de lidstaten aan het eind van de nalevingsperiode beschikten, was in acht lidstaten sprake van boekhoudkundige debetsaldo’s. Dit houdt in dat zij in 2025 mogelijk problemen zullen ondervinden bij het verwezenlijken van de toezeggingen, waarbij Frankrijk, Finland en Tsjechië de hoogste debetsaldo’s hadden 126 . In negentien lidstaten lagen de geboekte verwijderingen hoger dan de geboekte emissies, wat inhoudt dat deze in overeenstemming waren met de “geen debet”-regel, waarbij Roemenië, Spanje en Duitsland de hoogste nettocreditsaldo’s in de EU hadden 127 .

5. Governance

Achtergrond: langetermijndoelstellingen en -trends en belangrijke wetgeving op dit gebied

Milieugovernance is een breed concept dat betrekking heeft op de activiteiten van de lidstaten inzake de opname van milieuoverwegingen in de besluitvorming, deelname van het publiek, toegang tot de rechter in milieuaangelegenheden, het delen van milieu-informatie, de aanpak van milieuverplichtingen, en handhaving en afschrikking op het niveau van de lidstaten (door middel van doeltreffende inspecties, vervolgingen en sancties). Door de EU gesteunde activiteiten ten behoeve van capaciteitsopbouw kunnen de milieugovernance in de lidstaten ten goede komen.

De richtlijn inzake milieu-informatie 128 vormt een essentieel onderdeel van het milieubeleid. Daarnaast heeft de Inspire-richtlijn 129 tot doel een Europese infrastructuur voor ruimtelijke gegevens in te richten voor het delen van openbare ruimtelijke gegevens op milieugebied, zowel tussen overheidsinstanties onderling als met bedrijven en het publiek. De meeste lidstaten 130 moeten de ruimtelijke gegevens nog altijd breder toegankelijk maken en bij de uitvoering van de Inspire-richtlijn prioriteit verlenen aan ecologische datasets, met name aan datasets die zijn aangemerkt als hoogwaardige ruimtelijke datasets voor de uitvoering van de milieuwetgeving. In het kader van het GreenData4All-initiatief 131 voert de Commissie momenteel een evaluatie van de Inspire-richtlijn uit.

In het licht van het EU-kompas voor concurrentievermogen 132 en de Clean Industrial Deal 133 moeten de instellingen op EU-, nationaal en lokaal niveau aanzienlijke inspanning verrichten voor het vereenvoudigen van de regels en het opvoeren van het tempo van administratieve procedures, waarbij de milieuwaarborgen in stand worden gehouden en de menselijke gezondheid wordt beschermd. De nationale en lokale instellingen worden aangespoord ten volle gebruik te maken van de mogelijkheden voor vereenvoudiging die de EU-milieuwetgeving biedt, met name met betrekking tot het combineren van milieueffectbeoordelingen en het optimaal benutten van de mogelijkheden die digitalisering te bieden heeft bij het verlenen van vergunningen.

De richtlijn milieueffectbeoordeling (MEB-richtlijn) en de richtlijn strategische milieubeoordeling (SMB-richtlijn) 134 hebben tot doel eventuele belangrijke milieueffecten van respectievelijk nieuwe projecten en plannen/programma’s in kaart te brengen, voordat wordt overgegaan tot het nemen van beslissingen. Een belangrijk voordeel van dergelijke beoordelingen is dat zij de transparantie en maatschappelijke aanvaarding ten goede komen, en tegelijkertijd duurzame oplossingen bevorderen. Overleg met het publiek, milieu-instanties, en lokale en regionale instanties vormt een essentieel onderdeel van de beoordelingsprocedures. Tien lidstaten 135 worden geconfronteerd met inbreukprocedures in verband met de omzetting van de MEB-richtlijn. Een aantal lidstaten 136 heeft onvoldoende informatie verstrekt over het tempo van het MEB-proces. Daarnaast moet meer dan de helft van de lidstaten 137 nog altijd tijdig relevante informatie over MEB- en SMB-procedures verstrekken in passende elektronische vorm en op een passend administratief niveau.

De toegang tot de rechter in milieuaangelegenheden blijft voor de Commissie een prioriteit, vooral met het oog op de handhaving van de onlangs aangenomen milieuwetgeving 138 . De EU heeft aanzienlijke inspanningen geleverd om bepalingen inzake toegang tot de rechter op te nemen in instrumenten als de richtlijn stedelijk afvalwater 139 , de richtlijn luchtkwaliteit 140 en de ontbossingsverordening 141 . Daarnaast zijn de in de IED vervatte bepalingen inzake toegang tot de rechter in de herziene IED verder aangescherpt 142 . De inbreukprocedures tegen lidstaten hebben ook tot doel de uniforme toepassing van de rechtspraak van het Hof inzake toegang tot de rechter te waarborgen 143 . De lidstaten hebben echter slechts beperkte vooruitgang geboekt bij het verbeteren van de toegang tot de rechter, met name wat betreft plannen en programma’s met betrekking tot water, lucht, lawaai en natuur. Een aantal in de EIR 2022 vastgestelde belemmeringen, zoals de duur van de procedures of buitensporige kosten, doen zich in negentien lidstaten nog altijd voor 144 .

Het desbetreffende EU-rechtskader is aanzienlijk verbeterd door de vaststelling van nieuwe gedetailleerde bepalingen inzake inspecties en sancties in verschillende nieuwe of herziene wetten van de Unie, zoals de herziene IED-richtlijn en de verordening inzake de overbrenging van afvalstoffen. Het is van cruciaal belang dat de lidstaten voldoende middelen ter beschikking stellen ten behoeve van hun inspectie- en handhavingsautoriteiten en zorgen voor specialisatie.

Om de almaar toenemende stijging en ernst van milieucriminaliteit aan te pakken, is de nieuwe richtlijn milieucriminaliteit, die de vorige richtlijn milieucriminaliteit uit 2008 (Richtlijn 2008/99/EG) vervangt, in mei 2024 in werking getreden 145 . De lidstaten moeten de nieuwe richtlijn milieucriminaliteit uiterlijk op 21 mei 2026 in intern recht omzetten en worden aangespoord aanvullende en ambitieuzere maatregelen te nemen om de strijd tegen milieucriminaliteit op te voeren, bijvoorbeeld door de handhavingsketen te versterken, en milieucriminaliteit doeltreffender te bestrijden door middel van betere opleiding, coördinatie, samenwerking en strategische benaderingen.

Bij de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn 146 is een kader voor milieuaansprakelijkheid vastgesteld op basis van het beginsel dat de vervuiler betaalt, teneinde milieuschade te voorkomen en te herstellen. De doelstellingen in het kader van de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn dragen bij tot het tot staan brengen van het biodiversiteitsverlies en het waarborgen van schoon water en een gezonde bodem. In april 2025 heeft de Commissie de evaluatie van de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn afgerond en heeft zij geconcludeerd dat de richtlijn weliswaar doeltreffend is geweest bij het waarborgen dat alle EU-lidstaten regels hanteren om milieuschade aan te pakken, maar dat de richtlijn niet in alle lidstaten op gelijke wijze wordt toegepast en in sommige lidstaten wordt onderbenut. 

Tot slot voorziet de Commissie ter ondersteuning van de milieugovernance in de lidstaten in financiering voor technische bijstand en capaciteitsopbouw. De Commissie gebruikt hiertoe drie belangrijke instrumenten: ComPAct, het instrument voor technische ondersteuning (TSI), en het peer-to-peerinstrument TAIEX-EIR:

·Het ComPAct-initiatief van de Commissie van 2023 147 helpt overheidsdiensten en nationale autoriteiten in de lidstaten bij het uitvoeren van hervormingen en het anticiperen op toekomstige trends in de vorm van in 2025 en 2026 uit te voeren specifieke acties. ComPAct bevordert het gebruik van de EIR voor het vaststellen van de onderliggende oorzaken van inefficiënte uitvoering van milieuwetgeving en -beleid door de lidstaten, teneinde ondersteunende maatregelen op te stellen ter verbetering van de milieugovernance.

·Het instrument voor technische ondersteuning (TSI) is het belangrijkste EU-financieringsprogramma dat de lidstaten technische expertise op maat biedt om hervormingen te ontwikkelen en uit te voeren 148 . De verstrekte ondersteuning is vraaggestuurd en vereist geen medefinanciering van de lidstaten. Het instrument kan worden gebruikt door alle lidstaten die tegen problemen aanlopen bij het ontwerpen, ontwikkelen en uitvoeren van hervormingen. Dit betreft zowel hervormingen die gericht zijn op het aanpakken van EU-prioriteiten, als hervormingen die de lidstaten op eigen initiatief nemen. De lidstaten moeten hun verzoeken om technische steun ieder jaar uiterlijk op 31 oktober indienen. De Commissie hecht vervolgens haar goedkeuring aan de meest spoedeisende en kwalitatief meest hoogwaardige aanvragen, met inachtneming van de grenzen van haar begroting en middelen. Sinds de datum van inwerkingtreding heeft de vraag ieder jaar de beschikbare begroting en middelen ruimschoots overtroffen (de begroting bedraagt 864,4 miljoen EUR voor de periode 2021-2027 in lopende prijzen). Het TSI heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de uitvoering van milieuhervormingen. Zo is vanuit het TSI steun verleend aan projecten op het gebied van groene budgettering, de toepassing van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” in de overheidsfinanciën, de opstelling van nationale financieringsplannen voor het behoud van de biodiversiteit, en de afschaffing van subsidies die schadelijk zijn voor het milieu.

·Het peer-to-peerinstrument TAIEX-EIR 149 voorziet in een flexibel, vraaggestuurd en snel toe te passen hulpmiddel op maat ter ondersteuning van peer-to-peeruitwisselingen tussen de nationale, regionale en lokale autoriteiten van de lidstaten die milieubeleid en -wetgeving uitvoeren. De activiteiten op het gebied van het leren onder gelijken zorgen voor capaciteitsopbouw en voor verbetering van de vaardigheden van de nationale milieuautoriteiten, en bevorderen de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken. Dankzij de betrokkenheid van alle lidstaten en verschillende niveaus van milieuautoriteiten — van lokaal tot nationaal niveau — en ongeveer honderd TAIEX-EIR peer-to-peerevenementen (workshops, studiebezoeken en deskundigenmissies) sinds 2017, is het programma een succes te noemen. Sinds 2022 organiseert de Commissie strategische vlaggenschipworkshops voor meerdere landen om nieuwe of toekomstige wetgeving aan alle lidstaten te presenteren. Tot dusver (situatie op 3 april 2025) hebben negentien van deze workshops plaatsgevonden.

Voorbeelden van goede praktijken

·Roemenië heeft nationale richtsnoeren opgesteld voor de voorbereiding van MEB-verslagen met betrekking tot waterkrachtprojecten.

·Spanje heeft IT-tools voor risicoanalyses ontwikkeld, die kunnen worden gebruikt voor het berekenen van de budgettaire zekerheid en het becijferen van de kosten die samengaan met de herstelmaatregelen in het kader van de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn.

6. Financiering

Achtergrond: langetermijndoelstellingen en -trends, kernindicatoren en belangrijke wetgeving op dit gebied

Ter ondersteuning van een duurzaam concurrentievermogen is het van essentieel belang dat de EU-milieuwetgeving volledig wordt uitgevoerd en naar behoren wordt gefinancierd. Het grootste deel van de financiering moet afkomstig zijn uit de overheidsbegrotingen van de lidstaten en uit particuliere middelen. De EU-fondsen (met name het cohesiebeleid, het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) en de herstel- en veerkrachtfaciliteit) leveren echter een belangrijke bijdrage 150 bij het aansturen van de uitvoering en het helpen voorzien in de behoeften aan milieugerelateerde investeringen in de EU, die nog steeds aanzienlijk zijn.

Het investeringsplan voor de Europese Green Deal van 2020 voorziet in een koppeling tussen milieugerelateerde financiering en investeringen. Vanuit het plan wordt over een periode van tien jaar 1 biljoen EUR aan (publieke en private) groene investeringen gemobiliseerd met ondersteuning uit de EU-begroting voor de periode 2021-2027, met inbegrip van het meerjarig financieel kader (MFK), en vanaf 2021 met ondersteuning vanuit de herstel- en veerkrachtfaciliteit. Op dit moment gaan de verschillende programma’s die goed zijn voor ongeveer de helft van de EU-begroting voor de periode 2021-2027 (bv. de herstel- en veerkrachtfaciliteit, de fondsen voor het cohesiebeleid, het InvestEU-fonds), samen met het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” dat tot doel heeft te voorkomen dat er activiteiten worden ondersteund die schadelijk zijn voor de klimaat- en milieudoelstellingen van de EU 151 .

De EU-taxonomie voor duurzame activiteiten 152 en andere initiatieven voor duurzame financiering (zoals de verordening betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector en de Europese norm voor groene obligaties) hebben een begin gemaakt met het vergroten van de transparantie en het integreren van milieuoverwegingen, en zullen naar verwachting financiële stromen verleggen naar de milieudoelstellingen.

De verordening natuurherstel 153 zal de mobilisering van publieke en private financiering vereisen, onder meer in de vorm van innovatieve financieringsinstrumenten, om de hiaten op het gebied van de biodiversiteit en het herstel van ecosystemen te verhelpen.

In de EIR wordt nog altijd aandacht besteed aan de investeringsbehoeften voor de uitvoering van het milieubeleid en deze worden vergeleken met de beschikbare middelen, waarmee invulling wordt gegeven aan het mandaat van het investeringsplan voor de Europese Green Deal van 2020. 

Kerncijfers op EU-niveau 154

Tabel 2: Geraamde uitsplitsing van het EU-investeringstekort op milieugebied

MilieudoelstellingGeraamd investeringstekort
(EU-27, per jaar)
Miljard EUR% van het totaal
Circulaire economie en afval26,622 %
Preventie en bestrijding van verontreiniging35,629 %
Waterbescherming en -beheer22,418 %
Biodiversiteit en ecosystemen37,431 %
Totaal122,0100 %


Figuur 13: Totaal financierings- en investeringstekort op milieugebied in de EU-27 (2021-2027, % van het bbp)


Bron: Berekeningen van DG Milieu, 2025

Belangrijkste bevindingen

·Het totale financieringsniveau voor milieu-investeringen 155 (uit nationale en EU-bronnen samen) komt in de periode 2021-2027 uit op ongeveer 1,6 % van het bbp in de EU-27. Dit is hoger dan de raming in het kader van de EIR 2022 (0,6-0,7 % van het bbp voor de periode 2014-2020), voornamelijk als gevolg van de aanzienlijke verhoging van de basislijn voor investeringen in de circulaire economie 156 . 17 % van de geraamde financiering is afkomstig uit EU-financiering voor de EU-27 als geheel 157 . In sommige landen is bijna (bv. Kroatië, Slowakije) of meer (bv. Griekenland, Roemenië, Bulgarije) dan 50 % afkomstig uit EU-financiering. Gemiddeld is in de EU de helft van de totale financiering (50,2 %) afkomstig uit publieke bronnen (EU-fondsen en nationale overheidsmiddelen samen) en in ongeveer negen landen bedraagt het aandeel overheidsfinanciering meer dan twee derde, waaruit blijkt hoe belangrijk publieke financieringsbronnen zijn.

·De jaarlijkse milieugerelateerde investeringsbehoeften op EU-niveau voor de programmeringsperiode 2021-2027 worden geraamd op 2,4 % van het bbp, wat duidt op een aanzienlijk investeringstekort (0,8 % van het bbp, oftewel 122 miljard EUR per jaar) dat moet worden opgevuld om de doeltreffende uitvoering van de prioriteiten op milieugebied te waarborgen en de groene transitie van de EU te ondersteunen. Dit tekort verschilt aanzienlijk van lidstaat tot lidstaat, namelijk van 0,4 % tot 2,9 % van het bbp 158 .

·Bijna de helft van het tekort aan milieugerelateerde investeringen houdt verband met de (totale) aanpak van verontreiniging (29 %) en de bescherming en het beheer van onze waterlichamen (18 %). Het jaarlijkse financieringstekort voor biodiversiteit en ecosystemen bedraagt ongeveer 31 % van het totaal, oftewel 37 miljard EUR per jaar 159 . Het investeringstekort voor de circulaire economie en afval wordt geraamd op 22 % van het totaal, oftewel minstens 27 miljard EUR per jaar.

·De extra investeringsbehoeften (d.w.z. het investeringstekort) voor klimaatmitigatie (energie, vervoer) werden op 477 miljard EUR per jaar geraamd (ten opzichte van de doelstellingen voor 2030), met nog eens 35 miljard EUR per jaar voor REPowerEU en (cumulatief) nog eens 92 miljard EUR in de periode 2023-2030 voor het stimuleren van de productiecapaciteit voor nettonultechnologie van de EU 160 . Ook de kosten voor klimaatadaptatie kunnen aanzienlijk zijn, uiteenlopend van 35-62 miljard EUR (beperkter toepassingsgebied) tot 158-518 miljard EUR (breder toepassingsgebied) per jaar. De groene investeringen die zijn toegewezen voor energie en vervoer dragen in aanzienlijke mate bij tot het behalen van de milieudoelstellingen, bijvoorbeeld om de lucht in Europa schoner te maken of het omgevingslawaai tegen te gaan. Hiermee wordt echter niet voorzien in bijvoorbeeld de grote behoefte aan water- en afvalinfrastructuur en -beheer.

·Van de totale toewijzing vanuit de herstel- en veerkrachtfaciliteit (subsidies en leningen) van 650 miljard EUR, is 343 miljard EUR (ongeveer 53 %) toegewezen aan de groene transitie. Van de totale groene bijdrage heeft 27 % betrekking op energie-efficiëntie, 26 % op duurzame mobiliteit en 19 % op hernieuwbare energie en netwerken. De totale bijdrage aan de milieudoelstellingen bedraagt 13 %: water en mariene hulpbronnen zijn goed voor 6 %, de transitie naar een circulaire economie voor 4 %, biodiversiteit voor 2 %, en (specifieke) preventie en bestrijding van verontreiniging voor 1 %. Bovendien bedragen de geraamde klimaatuitgaven voor de herstel- en veerkrachtfaciliteit als geheel ongeveer 42 %, boven het streefcijfer van 37 % 161 .

·De milieubelastingen bedroegen in 2022 (EU-27) 2,02 % van het bbp (320,8 miljard EUR), waarvan 1,56 % betrekking had op energiebelastingen, 0,38 % op vervoerbelastingen en 0,08 % op verontreinigingsheffingen/heffingen op hulpbronnen. In 2023 (EU-27) bedroegen de totale energiesubsidies 354 miljard EUR, waarvan 213 miljard EUR betrekking had op de vraag naar energie, 75 miljard EUR op ondersteuning van de productie, 44 miljard EUR op ondersteuning van de energie-efficiëntie, 9 miljard EUR op ondersteuning van de infrastructuur, 7 miljard EUR op ondersteuning van O&O, en 5 miljard EUR op ondersteuning van de industriële omschakeling. In 2021 bedroegen de subsidies voor fossiele brandstoffen in de EU-27 56 miljard EUR (0,36 % van het bbp van de EU, een in de loop van de tijd stabiel gebleven percentage, met verschillen tussen de lidstaten en uiteenlopend van 0,10 % tot 1,40 %) 162 .

Voorbeelden van goede praktijken

·Sommige lidstaten hebben een belasting met gedifferentieerde tarieven ingevoerd die geldt voor het gewicht of de hoeveelheid afval dat door huishoudens en ondernemingen wordt gegenereerd en dat door de autoriteiten voor afvalinzameling wordt ingezameld. Met dit instrument wordt het beginsel van afvalpreventie ondersteund.

·In Duitsland, Frankrijk, Nederland, Italië en Spanje was in de periode 2021-2023 sprake van een opvallend hoog niveau van uitgiften van groene obligaties, voor een totaalbedrag van 420 miljard EUR (73 % van het EU-totaal).

·Italië boekte vooruitgang in verband met het volgen en rapporteren van de milieueffecten van zijn nationale begroting (groen begroten). Sinds 2000 ontwikkelt Italië de verslaglegging over geplande uitgaven voor milieubescherming en hulpbronnenbeheer. De verslaglegging omvat ook twaalf indicatoren inzake billijk en duurzaam welzijn, in overeenstemming met de duurzameontwikkelingsdoelstellingen en de streefdoelen van de Agenda 2030.

(1)

     Zie de mededeling van de Commissie van 2016 betreffende een regelmatige evaluatie van de tenuitvoerlegging van het milieubeleid: “Voordeel halen uit het milieubeleid van de EU door een regelmatige evaluatie van de tenuitvoerlegging van het milieubeleid” (COM(2016) 316 final van 27.5.2016) . Zie ook de webpagina met alle EIR-publicaties . De Commissie heeft tot dusver om de twee of drie jaar EIR-pakketten goedgekeurd in respectievelijk 2017, 2019 en 2022.

(2)

      JRC, “Cross-border and emerging risks in Europe”, 2024, document JRC137818 ; Wereld Economisch Forum, “Global Risks Report 2025” ; Trust et al., “Planetary Solvency — Finding our balance with nature — Global risk management for human prosperity”, University of Exeter, 2025 ; “Redactioneel — Tijd om een duurzaam en veerkrachtig Europa te versnellen” van het EEA, 24.9.2024 ; “Editorial — Why Europe needs to stay the course to sustainability in a changing world” van het EEA, 16.12.2024 ; “The European environment — state and outlook” van het EEA, te publiceren op 30.9.2025 ; Richardson et al., “Earth beyond six of nine planetary boundaries”, Sci. Adv. 9, 2023 .

(3)

     Mededeling over de verwezenlijking van de energie- en klimaatdoelstellingen van de Unie voor 2030, 27 mei 2025, COM(2025) 274.

(4)

      Achtste milieuactieprogramma (PB L 114 van 12.4.2022, blz. 22) .

(5)

      “De Clean Industrial Deal: Een gezamenlijke routekaart voor concurrentievermogen en decarbonisatie” (COM(2025) 85 final van 26.2.2025) .

(6)

      Eurostat, “Accounting for ecosystems and their services in the European Union”, 2021 .

(7)

      Europese strategie voor waterweerbaarheid, 4 juni 2025, COM(2025) 280 .

(8)

      “Het EU-kompas voor concurrentievermogen” (COM(2025) 30 final van 29.1.2025) ; “De Clean Industrial Deal: Een gezamenlijke routekaart voor concurrentievermogen en decarbonisatie” (COM(2025) 85 final van 26.2.2025) ; Politieke richtsnoeren van de Commissie voor de periode 2024-2029 ; Strategische agenda 2024-2029 van de Europese Raad ; EIB, “Financing and commercialisation of cleantech innovation”, 2024 .

(9)

     Artikel 4, lid 3, VEU en artikel 197, lid 1, VWEU.

(10)

     Artikel 197, lid 2, VWEU: “De Unie kan de inspanningen van de lidstaten ter verbetering van hun administratieve vermogen om het recht van de Unie uit te voeren, steunen. Dergelijke steun kan zowel het vergemakkelijken van de uitwisseling van informatie en van ambtenaren omvatten, als het ondersteunen van opleidings- en ontwikkelingsregelingen.”

(11)

     Artikel 17 VEU en de artikelen 258 tot en met 260 VWEU; Mededeling van de Commissie, “EU-wetgeving: betere resultaten door betere toepassing” (PB C 18/10 van 19.1.2017) ; Mededeling van de Commissie, “Enforcing EU law for a Europe that delivers”, 13.10.2022 ; Jaarverslagen over de controle op de toepassing van het EU-recht .

(12)

     Verschillende EU-milieuwetten die uit hoofde van het wetgevingsprogramma in het kader van de Europese Green Deal tussen 2019 en nu zijn vastgesteld, zijn pas in werking getreden na de opstelling van deze EIR of moeten nog van kracht worden. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de herziene richtlijn behandeling stedelijk afvalwater, de herziene kaderrichtlijn luchtkwaliteit, de verordening natuurherstel en de EU-ontbossingsverordening. Duidelijkheidshalve worden deze in voorkomend geval in de tekst van deze EIR-mededeling en in de EIR-landenrapporten vermeld, maar deze EIR bevat geen beoordeling van de naleving van die handelingen door de lidstaten.

(13)

      Mededeling van de Commissie, “De weg naar het volgende meerjarig financieel kader” (COM(2025) 46 final van 11.2.2025) .

(14)

      Mededeling van de Commissie, “Een eenvoudiger en sneller Europa: mededeling over uitvoering en vereenvoudiging” (COM( 2025 )  47 van 11 . 2 . 2025 ) .

(15)

     Zie de individuele landenrapporten in het kader van de EIR 2025 en de tussentijdse evaluatie van het achtste milieuactieprogramma . Zie ook JRC, “Delivering the EU Green Deal — Progress towards targets”, 2025 .

(16)

      “Stocktaking report on the Commission working methods for monitoring the application of EU law” van 14.7.2023 (Inventarisatieverslag over de werkmethoden van de Commissie voor het toezicht op de toepassing van het EU-recht).

(17)

     Bron: Berekeningen van DG Milieu, 2025.

(18)

      Mededeling van de Commissie, “Een eenvoudiger en sneller Europa: mededeling over uitvoering en vereenvoudiging” (COM(2025) 47 van 11.2.2025) .

(19)

      EEA/JRC, “Second zero pollution monitoring and outlook 2025” (Tweede monitoring van verontreiniging en vooruitzichten voor 2025) .

(20)

     Ecosysteemdiensten zijn de diensten die de natuur momenteel gratis aan onze economie levert, onder meer in de vorm van erosiebeheersing, bodemkwaliteit, temperatuurbeheersing, hoogwaterbescherming, wateropslag, bestuiving en koolstofopslag. De ECB heeft geraamd dat bijna 75 % van de bankleningen aan bedrijven in de eurozone wordt verstrekt aan bedrijven die in hoge mate afhankelijk zijn van minstens één ecosysteemdienst. Zie “Taking account of nature, naturally”, Frank Elderson, 19.11.2024 . Het vervangen van ecosysteemdiensten is een zeer lastige en zeer dure aangelegenheid. Het Network of Central Banks and Supervisors for Greening the Financial System (NGFS) wijst op de macro-economische effecten van afnemende ecosysteemdiensten. Zie NGFS, “Nature-related Financial Risks: a Conceptual Framework to guide Action by Central Banks and Supervisors”, juli 2024 . Zie ook de verklaring van de Commissie betreffende de dringende behoefte aan EU-actie voor natuurbehoud en de bescherming van de biodiversiteit om het uitsterven van soorten te voorkomen (2024/2995(RSP)) van 18.12.2024 ; Mundaca en Heintze, “Banking on ecosystem services”, Ecological Economics, volume 224, 2024 ; het verslag  “IPBES Nexus Assessment”, 16.12.2024 ; en het verslag  “IPBES Transformative Change Assessment”, 18.12.2024 .

(21)

      Studie van de Logika Group/EMRC/RPA Europe, april 2025 . Hierbij gaat het onder meer om doelstellingen in het kader van strategieën en actieplannen, niet over de klimaatwet en het klimaatbeleid.

(22)

     Deens ministerie van Groene transitie, Bred politisk aftale om Den Grønne Trepart , 18.11.2024.

(23)

     Bron: Environmental tax statistics - Statistics Explained - Eurostat .

(24)

     Onder meer via de komende “routekaart voor natuurcredits” van de Commissie.

(25)

      Jan Nill, directoraat-generaal Economische en Financiële Zaken, Europese Commissie, “Fossil Fuel Subsidies in EU Member States — Trends and Analytical Challenges”, discussienota 214, 2024 .

(26)

     In het Pact voor onderzoek en innovatie in Europa (2021) wordt het streefcijfer voor investeringen in O&O van 3 % van het bbp opnieuw genoemd, evenals in de conclusies van de Europese Raad van 17/18 april 2024. Zie ook de studie van ECORYS/Ramboll, “The economic and competitive benefits of environmental policy”, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, 2024 .

(27)

     Zie de mededeling van de Commissie, “Versterking van de Europese bestuurlijke ruimte (ComPAct)” van 25.10.2023 (COM(2023) 667 final) ; de TSI-homepage ; en de TAIEX-homepage .

(28)

     Zie bijvoorbeeld de publicatie “One Health governance in the European Union” van het Scientific Advice Mechanism, 2019 , blz. 13-14 over de “geïntegreerde benadering” en het verslag “IPBES Nexus Assessment” 2024 , waarin wordt gewezen op de versnipperde aanpak van biodiversiteit, water, voedsel, gezondheid en klimaatverandering, waarbij verschillende instellingen en actoren vaak werken aan niet-gekoppelde en verzuilde beleidsagenda’s, met tegenstrijdige doelstellingen en dubbel werk tot gevolg.

(29)

      Aanbeveling van de Commissie over het versnellen van de procedures voor de verlening van vergunningen voor projecten op het gebied van hernieuwbare energie en het faciliteren van stroomafnameovereenkomsten van 18.5.2022 (C(2022) 3219 final) en de Richtsnoeren voor de lidstaten inzake goede praktijken om de vergunningsprocedures voor hernieuwbare-energieprojecten te versnellen en stroomafnameovereenkomsten te faciliteren bij de Aanbeveling van de Commissie over het versnellen van de procedures voor de verlening van vergunningen en het faciliteren van stroomafnameovereenkomsten van 18.5.2022 (SWD(2022) 0149 final) .

(30)

      Achtste milieuactieprogramma , artikel 3, punt y); tussentijdse evaluatie van het achtste milieuactieprogramma , punt 3.7.

(31)

     Zie https://publications.jrc.ec.europa.eu/repository/handle/JRC140211 .

(32)

      Verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de uitvoering van de kaderrichtlijn water (2000/60/EC) en de overstromingsrichtlijn (2007/60/EC) (COM(2025) 2 final van 4.2.2025) .

(33)

      Richtlijn (EU) 2024/2881 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2024 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (herschikking) (PB L, 2024/2881, 20.11.2024) ; Richtlijn (EU) 2024/1785 van het Europees Parlement en de Raad van 24 april 2024 tot wijziging van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) en Richtlijn 1999/31/EG van de Raad betreffende het storten van afvalstoffen (PB L, 2024/1785, 15.7.2024) .

(34)

      “Het EU-kompas voor concurrentievermogen” (COM(2025) 30 final van 29.1.2025) ; “De Clean Industrial Deal: Een gezamenlijke routekaart voor concurrentievermogen en decarbonisatie” (COM(2025)85 final van 26.2.2025.

(35)

      Een nieuw actieplan voor een circulaire economie — Voor een schoner en concurrerender Europa (COM(2020) 98 final) .

(36)

      Verordening (EU) 2024/1781 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2024 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van vereisten inzake ecologisch ontwerp voor duurzame producten, tot wijziging van Richtlijn (EU) 2020/1828 en Verordening (EU) 2023/1542, en tot intrekking van Richtlijn 2009/125/EG (PB L, 2024/1781, 28.6.2024) .

(37)

      “EU-strategie voor duurzaam en circulair textiel” (COM( 2022 )  141  final van 30 . 3 . 2022 ) .

(38)

      Verordening (EU) 2023 / 1542 van het Europees Parlement en de Raad van 12  juli 2023 inzake batterijen en afgedankte batterijen, tot wijziging van Richtlijn 2008 / 98 /EG en Verordening (EU) 2019 / 1020 en tot intrekking van Richtlijn 2006 / 66 /EG ( PB L  191 van 28 . 7 . 2023 , blz.  1 ) .

(39)

      Verordening (EU) 2025 / 40 van het Europees Parlement en de Raad van 19  december 2024 betreffende verpakkingen en verpakkingsafval, tot wijziging van Verordening (EU) 2019 / 1020 en Richtlijn (EU) 2019 / 904 , en tot intrekking van Richtlijn 94 / 62 /EG ( PB L, 2025 / 40 , 22 . 1 . 2025 ).

(40)

      Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3) .

(41)

      Richtlijn 1999 / 31 /EG van de Raad van 26  april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen ( PB L  182 van 16 . 7 . 1999 , blz.  1 ), zoals gewijzigd .

(42)

      Verordening (EU) 2023/1542 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2023 inzake batterijen en afgedankte batterijen, tot wijziging van Richtlijn 2008/98/EG en Verordening (EU) 2019/1020 en tot intrekking van Richtlijn 2006/66/EG .

(43)

      Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende circulariteitseisen voor voertuigontwerp en betreffende het beheer van autowrakken, tot wijziging van de Verordeningen (EU) 2018/858 en 2019/1020 en tot intrekking van de Richtlijnen 2000/53/EG en 2005/64/EG (COM(2023) 451 final) .

(44)

      Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) (PB L 197 van 24.7.2012, blz. 38) .

(45)

      Verordening (EU) 2024/1157 van het Europees Parlement en de Raad van 11 april 2024 betreffende de overbrenging van afvalstoffen, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1257/2013 en (EU) 2020/1056 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1013/2006 (PB L, 2024/1157, 30.4.2024) .

(46)

     Zie https://environment.ec.europa.eu/topics/waste-and-recycling_en.

(47)

     Dit blijkt ook uit het speciaal verslag van de Europese Rekenkamer over de circulaire economie ( “Speciaal verslag 17/2023: Circulaire economie — Trage overgang van de lidstaten ondanks EU-maatregelen” van 3.7.2023 ) waarin, ondanks EU-maatregelen, een ontoereikende vooruitgang door de lidstaten wordt vastgesteld, en waarin wordt gepleit voor een beter toezicht op de overgang van de EU naar een circulaire economie, voor een analyse van de redenen waarom er zo weinig gebruik wordt gemaakt van EU-financiering voor circulair ontwerp, en voor het in overweging nemen van de vraag of er meer stimulansen kunnen worden geboden.

(48)

      Investeringsrichtsnoeren van NEB .

(49)

      Investeringsrichtsnoeren van NEB , blz. 172.

(50)

     Zie https://realtimeeconomy-bsr.eu .

(51)

     Pools staatsblad van 2019, nr. 579, zoals gewijzigd, beschikbaar op https://dziennikustaw.gov.pl/DU/rok/2019/pozycja/1579

(52)

      https://environment.ec.europa.eu/strategy/zero-pollution-action-plan/zero-pollution-targets_en .

(53)

     Zie https://environment.ec.europa.eu/topics/water_en .

(54)

      Europese strategie voor waterweerbaarheid, 4 juni 2025, COM(2025) 280 .

(55)

      Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1) .

(56)

      Richtlijn 2007/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 over beoordeling en beheer van overstromingsrisico’s (PB L 288 van 6.11.2007, blz. 27) .

(57)

      Verordening (EU) 2020/741 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 2020 inzake minimumeisen voor hergebruik van water (PB L 177 van 5.6.2020, blz. 32) .

(58)

      Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PB L 435 van 23.12.2020, blz. 1) .

(59)

      Richtlijn 2006/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 betreffende het beheer van de zwemwaterkwaliteit en tot intrekking van Richtlijn 76/160/EEG (PB L 64 van 4.3.2006, blz. 37) .

(60)

      Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1) .

(61)

      Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB L 135 van 30.5.1991, blz. 40) .

(62)

      Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie) (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19) .

(63)

     Zie https://environment.ec.europa.eu/topics/water/water-framework-directive/implementation-reports_en .

(64)

     Verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de uitvoering van de kaderrichtlijn water (2000/60/EC) en de overstromingsrichtlijn (2007/60/EC) — Derde stroomgebiedbeheerplannen — Tweede overstromingsrisicobeheerplannen (COM(2025) 2 final van 4.2.2025).

(65)

     Tegen 18 lidstaten lopen momenteel inbreukprocedures vanwege de onjuiste toepassing van de richtlijn inzake de behandeling van stedelijk afvalwater: ES, PT, IT, IE, EL, SE, FR, EE, CZ, LT, SI, SK, HU, BG, PL, MT, RO, CY.

(66)

     EL, ES en IT.

(67)

      Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PB L 435 van 23.12.2020, blz. 1) .

(68)

      “Drinking water” — Europese Commissie .

(69)

     Blootstelling aan PFAS verhoogt het risico op nadelige gezondheidseffecten, zoals effecten op de schildklier, de lever, de vetstofwisseling en het immuunsysteem. Uit studies naar de sociaal-economische kosten die samengaan met de effecten op de menselijke gezondheid en het milieu als gevolg van het gebruik van PFAS, blijkt dat deze kosten aanzienlijk zijn. De jaarlijkse gezondheidsgerelateerde kosten voor alle EER-landen worden geraamd op 52 tot 84 miljard EUR. Zie Goldenman, Fernandes, Holland, Tugran, Nordin, Schoumacher en McNeill, “The costs of inaction — a socioeconomic analysis of environmental and health impacts linked to exposure to PFAS”, 2019 .

(70)

     Zie ook de KRMS-evaluatie van 6.3.2025 op https://environment.ec.europa.eu/news/commission-evaluates-sea-protection-and-bathing-water-quality-laws-2025-03-06_en .

(71)

      “Premature deaths caused by environmental pollution” | European zero pollution dashboards .

(72)

      Tainio et al., “Air pollution, physical activity and health: A mapping review of the evidence”, Environment International, 2021 .

(73)

      Münzel et al. “Running in polluted air is a two-edged sword — physical exercise in low air pollution areas is cardioprotective but detrimental for the heart in high air pollution areas”, European Heart Journal, 2021 .

(74)

      Richtlijn (EU) 2024/2881 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2024 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (herschikking) (PB L, 2024/2881, 20.11.2024) .

(75)

      Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de vermindering van de nationale emissies van bepaalde luchtverontreinigende stoffen, tot wijziging van Richtlijn 2003/35/EG en tot intrekking van Richtlijn 2001/81/EG (PB L 344 van 17.12.2016, blz. 1) .

(76)

      EEA, “Europe’s air quality status 2024” .

(77)

      “WHO global air quality guidelines: particulate matter (‎PM2.5 and PM10)‎, ozone, nitrogen dioxide, sulfur dioxide and carbon monoxide” .

(78)

      Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “Route naar een gezonde planeet voor iedereen — EU-actieplan: Verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul” (COM(2021) 400 final van 12.5.2021) .

(79)

      EEA, “Health risks caused by environmental noise in Europe”, 2020 .

(80)

      https://environment.ec.europa.eu/strategy/zero-pollution-action-plan/zero-pollution-targets_en .

(81)

      Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (PB L 189 van 18.7.2002, blz. 12) .

(82)

     Lopende inbreukprocedures in verband met de overschrijding van de grenswaarden voor PM10 tegen BG, CZ, HR, FR, EL, HU, IT, PL, RO, SK, SI, ES, SE; lopende inbreukprocedures in verband met de overschrijding van de grenswaarden voor PM2,5 tegen IT en HR; lopende inbreukprocedures in verband met de overschrijding van de grenswaarden voor NO2 tegen BE, DE, FR, EL, ES, IT, PL, PT, en RO.

(83)

     Arresten van het Hof in verband met de overschrijding van de grenswaarden voor fijnstof voor BG, PL, RO, IT, HU, FR, SK, EL; arresten van het Hof in verband met de overschrijding van de grenswaarden voor NO2 voor FR, DE, IT, ES, EL en PT.

(84)

     Lidstaten die niet voldoen aan de verbintenissen inzake emissiereductie voor NH3 uit hoofde van de NEC-richtlijn volgens de emissie-inventarisbeoordeling van 2024: AT, BG, HU, IE, LT, LV, PT, SE.

(85)

     Voor NOx: LT, RO.

(86)

     Voor PM2,5: HU, RO.

(87)

     Voor NMVOS: LT.

(88)

     Voor SO2: CY.

(89)

   Op dit moment lopen er inbreukprocedures in verband met de onjuiste toepassing van de richtlijn omgevingslawaai tegen BG, DE, EL, ES, FR, HU, PL, PT, RO, SI, en SK.

(90)

https://webgate.ec.europa.eu/TMSWebRestrict/resources/js/app/#/library/detail/85767?hasBackBtn=false .

(91)

      https://webgate.ec.europa.eu/TMSWebRestrict/resources/js/app/#/library/detail/81665?hasBackBtn=false .

(92)

    Richtlijn 2010 / 75 /EU van het Europees Parlement en de Raad van 24  november 2010 inzake industriële emissies en emissies uit de veehouderij (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (herschikking) ( PB L  334 van 17 . 12 . 2010 , blz.  17 ) .

(93)

    Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en vervolgens intrekking van Richtlijn 96/82/EG van de Raad (PB L 197 van 24.7.2012, blz. 1) .

(94)

    Verordening (EU) 2024/1849 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2024 tot wijziging van Verordening (EU) 2017/852 inzake kwik wat betreft tandheelkundig amalgaam en andere kwikhoudende producten waarvoor uitvoer-, invoer- en productiebeperkingen gelden (PB L, 2024/1849, 10.7.2024) .

(95)

   Door de uitfasering van het gebruik van tandheelkundig amalgaam tegen 1 januari 2025, en het verbod op de productie en uitvoer van tandheelkundig amalgaam en bepaalde kwikhoudende lampen vanaf 1 januari 2026 of 1 januari 2028 (afhankelijk van de categorie lampen).

(96)

    Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1) .

(97)

    Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1) .

(98)

   Dit betreft bijvoorbeeld verplichtingen inzake informatievereisten (op stoffen uit te voeren tests), de zelfindeling van gevaren, de aanbevolen risicobeheersmaatregelen en de bedrijfsomstandigheden op het gebied van stoffen en mengsels.

(99)

    EU-portaal voor industriële emissies .

(100)

      Europees Milieuagentschap, “The costs to health and the environment from industrial air pollution in Europe — 2024 update” .

(101)

   Hiervan lopen er nog altijd inbreukprocedures tegen AT, CZ, DE, HR, IE, PL en PT.

(102)

   AT, BG, CZ, DE, EE, FI, FR, HR, HU, LT, PL, PT, SK.

(103)

      Forum voor de uitwisseling van handhavingsinformatie — Europees Milieuagentschap .

(104)

      Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 — De natuur terug in ons leven brengen” (COM(2020) 380 final van 20.5.2020) .

(105)

      Verordening (EU) 2024/3024 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2024 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 691/2011 wat betreft de invoering van nieuwe modules voor milieu-economische rekeningen (PB L, 2024/3024, 6.12.2024) .

(106)

  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “EU-bodemstrategie voor 2030: profiteren van de voordelen van een gezonde bodem voor mens, voedsel, natuur en klimaat” (COM(2021) 699 final) .

(107)

      Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “Nieuwe EU-bosstrategie voor 2030” (COM(2021) 572 final) .

(108)

      Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (gecodificeerde versie) (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7) ; Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7) .

(109)

      Verordening (EU) 2024/1991 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2024 inzake natuurherstel en tot wijziging van Verordening (EU) 2022/869 (PB L, 2024/1991, 29.7.2024) .

(110)

      Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten (PB L 317 van 4.11.2014, blz. 35) .

(111)

     Investeringsmaatregel 1.6, “Enhanced rehabilitation of 33,000 hectares of peatlands” (2021-2026).

(112)

    Copernicus, “European State of the Climate: Summary 2023”, 2024 .

(113)

    IPCC, “Climate Change 2023: Synthesis Report — Summary for Policymakers”, IPCC, Genève, 2023 .

(114)

    EEA-verslag, “European Climate Risk Assessment” (EUCRA), 2024 .

(115)

    Ballester J. et al., “Heat-related mortality in Europe during the summer of 2022”, Nature Medicine, nr. 29, 1857-1866, 2023 .

(116)

    Mededeling van de Commissie, “Klimaatrisico’s beheren — De bevolking en de welvaart beschermen”, maart 2024 .

(117)

    Gallo et al., “Heat-related mortality in Europe during 2023 and the role of adaptation in protecting health”, Nature Medicine, 2024 .

(118)

      Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1) .

(119)

      Het gaat hierbij onder meer om de herziene EU-ETS-richtlijn, een nieuw ETS voor gebouwen, wegvervoer en brandstoffen, de marktstabiliteitsreserve, de verordening inzake de verdeling van de inspanningen, CO₂-normen voor personenauto’s en bestelwagens, de verordening inzake landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw, het mechanisme voor koolstofgrenscorrectie, de oprichting van het Sociaal Klimaatfonds, het initiatief FuelEU Zeevaart, de verordening infrastructuur voor alternatieve brandstoffen (AFIR), ReFuel EU Luchtvaart, de richtlijn energie-efficiëntie en de richtlijn hernieuwbare energie. Alleen over de voorgestelde herziene energiebelastingrichtlijn moet nog overeenstemming worden bereikt.

(120)

     De vastgestelde wetgeving zal naar schatting tegen 2030 leiden tot een nettovermindering van de broeikasgasemissies in de EU met 57 % ten opzichte van 1990.

(121)

      “Climate Action Progress Report” .

(122)

     Bulgarije, Tsjechië, Estland, Spanje, Frankrijk, Kroatië, Hongarije, Luxemburg, Letland, Polen, Portugal, Roemenië.

(123)

     België, Cyprus, Finland, Slovenië, Slowakije.

(124)

     Kroatië, Cyprus, Hongarije, Italië, Ierland, Litouwen, Malta, Roemenië.

(125)

     Ten opzichte van het jaargemiddelde aan nettoverwijderingen in de referentieperiode 2016-2018.

(126)

     Lidstaten met debetsaldo’s in afnemende volgorde van omvang: Frankrijk, Finland, Tsjechië, Portugal, Slovenië, Estland, België en Cyprus.

(127)

     Lidstaten met creditsaldo’s in oplopende volgorde van omvang: Malta, Luxemburg, Letland, Nederland, Slowakije, Kroatië, Griekenland, Bulgarije, Polen, Litouwen, Italië, Oostenrijk, Ierland, Hongarije, Zweden, Denemarken, Duitsland, Spanje, Roemenië.

(128)

      Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van Richtlijn 90/313/EEG van de Raad (PB L 41 van 14.2.2003, blz. 26) .

(129)

      Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1) .

(130)

   Bulgarije, Cyprus, Denemarken, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Kroatië, Letland, Litouwen, Nederland, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Tsjechië, Zweden.

(131)

      https://wikis.ec.europa.eu/display/InspireMIG/Action+3.1+GreenData4all+initiative .

(132)

     Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “Het EU-kompas voor concurrentievermogen” (COM(2025) 30 final).

(133)

     Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “De Clean Industrial Deal: Een gezamenlijke routekaart voor concurrentievermogen en decarbonisatie” (COM(2025) 85 final).

(134)

      Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (codificatie) (PB L 26 van 28.1.2012, blz. 1) ; Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s (PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30) .

(135)

     Denemarken, Finland, Frankrijk, Hongarije, Ierland, Kroatië, Oostenrijk, Polen, Slowakije, Zweden.

(136)

     België, Duitsland, Frankrijk, Ierland, Italië, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Spanje, Tsjechië.

(137)

     België, Cyprus, Denemarken, Estland, Finland, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Letland, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië.

(138)

      Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “De Europese Green Deal” (COM(2019) 640 final van 11.12.2019) .

(139)

      Richtlijn (EU) 2024/3019 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2024 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (herschikking) (PB L, 2024/3019, 12.12.2024) .

(140)

      Richtlijn (EU) 2024/2881 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2024 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (herschikking) (PB L, 2024/2881, 20.11.2024) .

(141)

      Verordening (EU) 2023/1115 van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 2023 betreffende het op de markt van de Unie aanbieden en de uitvoer uit de Unie van bepaalde grondstoffen en producten die met ontbossing en bosdegradatie verband houden, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 995/2010 (PB L 150 van 9.6.2023, blz. 206) .

(142)

      Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies en emissies uit de veehouderij (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (herschikking) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17) .

(143)

     Bulgarije, Hongarije, Malta, Nederland, Oostenrijk, Polen, Slovenië, Slowakije.

(144)

   België, Bulgarije, Cyprus, Duitsland, Finland, Hongarije, Ierland, Italië, Kroatië, Malta, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, Zweden.

(145)

      Richtlijn (EU) 2024/1203 van het Europees Parlement en de Raad van 11 april 2024 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht en tot vervanging van de Richtlijnen 2008/99/EG en 2009/123/EG (PB L, 2024/1203, 30.4.2024) .

(146)

      Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (PB L 143 van 30.4.2004, blz. 56) .

(147)

      Mededeling van de Commissie, “Versterking van de Europese bestuurlijke ruimte (ComPAct)” (COM(2023) 667 final van 25.10.2023) en https://reform-support.ec.europa.eu/public-administration-and-governance-coordination/enhancing-european-administrative-space-compact_en .

(148)

     Zie de TSI-verordening en de TSI-homepage .

(149)

     Zie https://environment.ec.europa.eu/law-and-governance/environmental-implementation-review/peer-2-peer_en .

(150)

     De EU-fondsen voorzien naar verwachting in ongeveer 20 % van de milieugerelateerde financiering vanuit EU-, nationale en particuliere bronnen samen. Hiervan is 4,1 % afkomstig uit het cohesiebeleid, 3,4 % uit het GLB, 8,6 % uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en 2,6 % van de EIB. Via het cohesiebeleid wordt in de periode 2021-2027 120 miljard EUR vrijgemaakt voor klimaatdoelstellingen en 78 miljard voor milieudoelstellingen.

(151)

      Beltran Miralles, M., Gourdon, T., Seigneur, I., Arranz Padilla, M. en Pickard Garcia, N., “The implementation of the ‘Do No Significant Harm’ principle in selected EU instruments”, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, 2023, JRC135691 .

(152)

     Verordening (EU) 2020/852 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen, Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 van 4 juni 2021 (de gedelegeerde EU-taxonomieverordening klimaat), Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1214 van 9 maart 2022 (de aanvullende gedelegeerde EU-taxonomiehandeling klimaat), Gedelegeerde Verordening (EU) 2023/2485 van 27 juni 2023 tot wijziging van de gedelegeerde EU-taxonomieverordening klimaat, en Gedelegeerde Verordening (EU) 2023/2486 van 27 juni 2023 (de gedelegeerde EU-taxonomieverordening milieu).

(153)

     Verordening (EU) 2024/1991 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2024 inzake natuurherstel en tot wijziging van Verordening (EU) 2022/869. Zie https://environment.ec.europa.eu/topics/nature-and-biodiversity/nature-restoration-regulation_en .

(154)

     Bron: Interne analyse van DG Milieu, 2025.

(155)

     Groene financiering omvat klimaatfinanciering, maar ook de financiering van specifieke milieudoelstellingen, zoals de beheersing van industriële verontreiniging, waterbeheer en de bescherming van de biodiversiteit. Gezien de omvang hiervan worden deze afzonderlijk beschouwd in de EIR.

(156)

     In reactie op de herziening door Eurostat van de EC-indicator voor particuliere investeringen (cei_cie012), waarmee de basislijn is verhoogd van circa 20 miljard EUR per jaar naar circa 120 miljard EUR per jaar (middels uitbreiding van het toepassingsgebied), en waarmee ook de totale investeringsbehoeften zijn toegenomen. Er zij op gewezen dat een ruimer gebruik van de relevante EU-middelen ook heeft bijgedragen tot een verhoging van het geraamde financieringsniveau.

(157)

     Met nog eens circa 3 % extra vanuit de EIB, waarmee de totale EU-bijdrage op circa 20 % komt.

(158)

     Bron: DG Milieu. Let wel dat waterweerbaarheid en de grootschalige toepassing van de circulaire economie de investeringsbehoeften mogelijk zullen doen toenemen. Er wordt momenteel gedetailleerd(er) onderzoek naar de investeringsbehoeften gedaan.

(159)

     Inclusief de aanvullende kosten voor duurzaam bodembeheer die voortvloeien uit het initiatief inzake de richtlijn bodemmonitoring , boven op de kosten voor duurzaam bodembeheer die reeds zijn meegenomen in de kosten die samengaan met de biodiversiteitsstrategie voor 2030.

(160)

      Werkdocument van de diensten van de Commissie over de beoordeling van de investeringsbehoeften en de beschikbare financiering om de productiecapaciteit voor nettonultechnologie in de EU te versterken (SWD(2023) 68 final, 2023) .

(161)

     Zie het RRF-scorebord op https://ec.europa.eu/economy_finance/recovery-and-resilience-scoreboard/index.html.

(162)

      Jan Nill, directoraat-generaal Economische en Financiële Zaken, Europese Commissie, “Fossil Fuel Subsidies in EU Member States — Trends and Analytical Challenges”, discussienota 214, 2024 .