Bijlagen bij COM(1994)4 - Beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlage I, delen 1 en 2, kolom 2, vermelde hoeveelheid aanwezig zijn of als gevolg van een ongeval kunnen worden gevormd, met uitzondering van artikel 9 dat van toepassing is op elk bedrijf waar gevaarlijke stoffen in hoeveelheden gelijk aan of groter dan de in bijlage I, delen 1 en 2, kolom 3, vermelde hoeveelheid aanwezig zijn of als gevolg van een ongeval kunnen worden gevormd.

2. De bepalingen van deze richtlijn zijn van toepassing onverminderd de communautaire bepalingen inzake de werkomgeving, met name Richtlijn 89/391/EEG van de Raad (6).


Artikel 3

In de zin van deze richtlijn wordt verstaan onder:

a) bedrijf:

het gehele, door een exploitant beheerde terrein waar gevaarlijke stoffen in een installatie of opslagplaats aanwezig zijn en alle overige terreinen op dezelfde vestigingsplaats die door de exploitant worden beheerd, met inbegrip van, met name, kantoorgebouwen, hulpinstallaties, leidingen, opslagplaatsen, proces- en produktie-installaties, rangeerterreinen, havens, kaden, aanlegsteigers, depots of soortgelijke, al dan niet drijvende constructies;

b) installatie:

de uitrusting, het gebouw, de leidingen, de machines, de gereedschappen en alle andere, al dan niet stationaire toestellen binnen een voor de chemische, fysische of biologische verwerking van een gevaarlijke stof bestemd bedrijf;

c) exploitant:

iedere natuurlijke of rechtspersoon die voor het beheer van een onder deze richtlijn begrepen bedrijf verantwoordelijk is;

d) gevaarlijke stof:

een stof, mengsel of preparaat als genoemd in bijlage I, deel 1, of beantwoordend aan de criteria in bijlage I, deel 2, en aanwezig als grondstof, produkt, bijprodukt, residu of tussenprodukt, met inbegrip van de stoffen die bij een ongeval ontstaan;

e) zwaar ongeval:

een gebeurtenis, zoals zware emissie, brand of explosie, als gevolg van onbeheerste ontwikkelingen tijdens de bedrijfsuitoefening in een onder deze richtlijn begrepen bedrijf, waardoor hetzij onmiddellijk, hetzij na verloop van tijd ernstig gevaar voor de mens binnen of buiten het bedrijf en/of voor het milieu ontstaat en waarbij een of meer gevaarlijke stoffen zijn betrokken;

f) gevaar:

de intrinsieke eigenschap van een gevaarlijke stof of van een fysische situatie in een bedrijf die potentieel tot schade leidt;

g) risico:

de waarschijnlijkheid dat een bepaald effect zich binnen een bepaalde periode of onder bepaalde omstandigheden voordoet;

h) opslag:

de aanwezigheid van een hoeveelheid gevaarlijke stoffen voor opslag, veilige bewaring of voorraadbewaring met het oog op handelsdoeleinden.


Artikel 4

Deze richtlijn is niet van toepassing op:

a) militaire installaties of opslagplaatsen;

b) gevaren als gevolg van ioniserende straling;

c) vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, per spoor, over water of door de lucht buiten de door deze richtlijn bestreken bedrijven;

d) vervoer van gevaarlijke stoffen door pijpleidingen buiten de onder deze richtlijn begrepen bedrijven;

e) winningsindustrieën die zich op het gebied van exploratie en exploitatie van delfstoffen in mijnen en groeven en op dat van boringen bewegen, met inbegrip van de verwerking van de gewonnen delfstoffen voor de afzet ervan.


Artikel 5

1. De Lid-Staten verplichten de exploitant alle nodige maatregelen te nemen om zware ongevallen te voorkomen of de gevolgen daarvan voor mens en milieu te beperken.

2. Voor een bedrijf dat meer dan één exploitant heeft omdat verscheidene personen eigenaar daarvan zijn of omdat verscheidene personen dat bedrijf beheren, dragen de Lid-Staten ervoor zorg dat alle exploitanten gezamenlijk voor de naleving van deze richtlijn en met name voor het opstellen van het in artikel 9, lid 1, bedoelde veiligheidsrapport verantwoordelijk zijn.


Artikel 6

1. Onverminderd artikel 5, verplichten de Lid-Staten de exploitanten een document op te stellen, waarin hun preventiebeleid voor zware ongevallen en met name een beheersysteem en procedures worden vastgelegd. Dit document dient het volgende te behelzen:

a) de algemene doelstellingen, de benadering en de specifieke doelstellingen van de exploitant inzake de beheersing van zware ongevallen;

b) de beginselen en criteria waarop maatregelen voor de preventie van en het optreden bij zware ongevallen zijn gebaseerd;

c) de identificatie van de gevaren van zware ongevallen;

d) de ter preventie van zware ongevallen noodzakelijk geachte maatregelen;

e) de ter beperking van de gevolgen van zware ongevallen voor mens en milieu noodzakelijk geachte maatregelen;

f) de voor de tenuitvoerlegging en het beheer van het preventiebeleid voor zware ongevallen noodzakelijke organisatie en procedures, waaronder de aanstelling van voldoende vakbekwaam en opgeleid personeel;

g) het programma voor de tenuitvoerlegging, de beoordeling van de doeltreffendheid en het aanbrengen van verbeteringen;

h) de periodieke evaluatie van het preventiebeleid voor zware ongevallen en het beheersysteem door de bedrijfsleiding van het bedrijf om na te gaan of de resultaten aan de desbetreffende normen voldoen.

2. De Lid-Staten verplichten de exploitant de in artikel 16 bedoelde bevoegde autoriteit binnen de volgende termijnen een schriftelijke kennisgeving te zenden:

- voor nieuwe bedrijven, binnen een termijn van vier tot acht maanden alvorens met de bouw ervan wordt begonnen of vóór de inbedrijfstelling ervan;

- voor bestaande bedrijven, binnen een termijn van acht tot twaalf maanden, gerekend vanaf de in artikel 24, lid 1, genoemde datum.

3. De bij lid 2 voorgeschreven kennisgeving behelst de volgende gegevens:

a) de naam of handelsnaam van de exploitant en het volledig adres van het betrokken bedrijf;

b) de zetel van het bedrijf van de exploitant en het volledige adres ervan;

c) de naam van de directeur of de met de leiding van het bedrijf belaste persoon, indien deze een ander is dan de onder a) bedoelde persoon;

d) voldoende gegevens om de betrokken gevaarlijke stof of categorie van gevaarlijke stoffen te identificeren;

e) de hoeveelheid en de fysische vorm van de betrokken gevaarlijke stof of stoffen;

f) de activiteit of geplande activiteit van de installatie of opslagplaats.

4. De in lid 2 bedoelde kennisgeving wordt niet verlangd voor een bestaand bedrijf waarvoor de exploitant reeds krachtens de op de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn geldende nationale wetgeving alle in lid 3 bedoelde gegevens aan de bevoegde autoriteit heeft verstrekt.

5. In geval van een belangrijke wijziging van de maximumhoeveelheid of van de fysische vorm van de aanwezige gevaarlijke stof, welke in de door de exploitant overeenkomstig lid 2 verstrekte kennisgeving is vermeld, en in geval van permanente sluiting van de installatie, stelt de exploitant de bevoegde autoriteit onverwijld van deze wijziging in kennis.


Artikel 7

De Lid-Staten verplichten de exploitanten te allen tijde voor de bevoegde autoriteit te kunnen aantonen, met name voor de in artikel 18 bedoelde inspecties en controles, dat zij alle in deze richtlijn aangegeven noodzakelijke maatregelen hebben genomen.


Artikel 8

1. De Lid-Staten dragen ervoor zorg dat de bevoegde autoriteit aan de hand van de overeenkomstig deze richtlijn van de exploitanten ontvangen informatie, en rekening houdend met de aanwezige totale hoeveelheden gevaarlijke stoffen, de plaats waar deze zich bevinden en de nabije omgeving daarvan, nauwkeurig groepen bedrijven aangeeft waar de waarschijnlijkheid van een zwaar ongeval kan zijn toegenomen.

Voor de doeleinden van dit artikel stelt de bevoegde autoriteit vast in welke groepen bedrijven de totale hoeveelheid gevaarlijke stoffen gelijk is aan of groter is dan de hoeveelheden die in bijlage I, delen 1 en 2, kolom 3, zijn vermeld.

2. De Lid-Staten dragen ervoor zorg dat in alle gevallen waarin overeenkomstig lid 1 wordt vastgesteld dat de waarschijnlijkheid en/of de gevolgen van een zwaar ongeval voor een groep bedrijven zijn toegenomen:

a) de bepalingen van artikel 9 voor alle aldus geïdentificeerde bedrijven van de groep gelden;

b) de exploitanten van alle geïdentificeerde bedrijven worden verplicht de informatie uit te wisselen die zij behoeven om rekening te houden met het totale gevaar van een zwaar ongeval in hun:

- preventiebeleid voor zware ongevallen;

- beheersystemen;

- veiligheidsrapport;

c) de exploitanten van alle geïdentificeerde bedrijven worden verplicht bij de opstelling van rampenplannen en bij de voorlichting van de bevolking samen te werken.

3. De Lid-Staten stellen de Commissie in kennis van de criteria die zij toepassen bij de vaststelling van de voorwaarden, waaronder de bepalingen van artikel 9 op alle bedrijven van een groep dienen te worden toegepast. De Commissie stelt volgens de procedure van artikel 22 zonodig geharmoniseerde criteria vast.


Artikel 9

1. Onverminderd de artikelen 5, 6 en 7, verplichten de Lid-Staten de exploitant van een onder de bepalingen van dit artikel vallend bedrijf een veiligheidsrapport in te dienen ten einde:

a) aan te tonen dat het preventiebeleid voor zware ongevallen en de beheersystemen en procedures als bedoeld in artikel 6, lid 1, zijn uitgewerkt en ingevoerd;

b) aan te tonen dat het ontwerp en de constructie veilig en betrouwbaar zijn, waarbij in voorkomend geval, eveneens de stillegging van de installatie, de opslagplaats of het bedrijf wordt bestreken;

c) aan te tonen dat de exploitatie en het onderhoud van de installatie of opslagplaats op veilige wijze gebeuren;

d) de praktische voorschriften en beperkingen van het bedrijf ten aanzien van de technische, organisatorische en beheersmaatregelen ter preventie van zware ongevallen te specificeren;

e) de continuïteit van de veiligheid door middel van een regelmatige evaluatie te waarborgen;

f) de voorbereidheid van de betrokkenen op noodsituaties en een juist optreden bij een zwaar ongeval te waarborgen;

g) te waarborgen dat voldoende gegevens aan de geeigende autoriteiten worden verschaft, zodat besluiten kunnen worden genomen aangaande de vestiging en het grondgebruik voor nieuwe bedrijven en voor projecten rond bestaande bedrijven.

In het veiligheidsrapport, dat een geïntegreerd bestanddeel van de systemen voor het beheer van de veiligheid van het bedrijf vormt, worden de gegevens en inlichtingen als vermeld in bijlage II opgenomen.

De interne veiligheidsdoorlichtingen worden als een geïntegreerd bestanddeel van het beheersysteem van het bedrijf uitgevoerd. De resultaten worden bij de krachtens artikel 18 uitgevoerde inspecties ter beschikking van de bevoegde autoriteiten gesteld.

2. Het bij de bevoegde autoriteit ingediende rapport bevat een duidelijke beschrijving van de betrokken installatie of opslagplaats en beantwoordt aan de in dit artikel geschetste doelstellingen. Veiligheidsrapporten, delen daarvan of andere gelijkwaardige rapporten die krachtens andere wetgeving worden opgesteld, kunnen voor de doeleinden van dit artikel tot één veiligheidsrapport worden gecombineerd indien een dergelijke werkwijze onnodige overlappende informatie en dubbel werk voor de exploitant of de bevoegde autoriteit voorkomt, mits aan alle voorschriften van dit artikel wordt voldaan.

3. Het veiligheidsrapport of bijzonderheden over de inhoud, de conclusies of de wijzigingen als gevolg van de in lid 5 bedoelde evaluatie worden binnen de volgende termijnen aan de bevoegde autoriteit gezonden:

- voor nieuwe bedrijven, binnen een termijn van vier tot acht maanden alvorens met de bouw ervan wordt begonnen of vóór de inbedrijfstelling ervan;

- voor bestaande bedrijven, binnen een termijn van twee jaar, gerekend vanaf de in artikel 24, lid 1, genoemde datum;

- onverwijld na de periodieke evaluatie als voorgeschreven in lid 5.

4. Alvorens de exploitant een aanvang maakt met de bouw of voor de inbedrijfstelling of, in de in lid 3, tweede en derde streepje, genoemde gevallen, binnen één jaar na de indiening van het veiligheidsrapport, dient de bevoegde autoriteit:

- de exploitant schriftelijk mede te delen geen bezwaar tegen het rapport te hebben

of

- om aanvullende inlichtingen te verzoeken, die uiterlijk binnen drie maanden moeten worden verstrekt

dan wel

- de exploitant overeenkomstig de bevoegdheden en procedures van artikel 17 de ingebruikneming of de voortzetting van het gebruik van het betrokken bedrijf te verbieden.

Wanneer de bevoegde autoriteit om aanvullende inlichtingen vraagt, moeten haar conclusies naar aanleiding van de bestudering van het rapport binnen een termijn van zes maanden, gerekend vanaf de indiening van de vereiste inlichtingen, aan de exploitant worden meegedeeld.

5. Het veiligheidsrapport wordt op gezette tijden geëvalueerd en, indien nodig, bijgewerkt:

- ten minste om de vijf jaar,

- telkens wanneer de bevoegde autoriteit daarom uitdrukkelijk verzoekt;

- op enig ander tijdstip om daarin zo nodig nieuwe technische kennis aangaande de veiligheid of ontwikkelingen in de kennis inzake de evaluatie van gevaren te verwerken.

6. Wanneer naar genoegen van de bevoegde autoriteit wordt aangetoond dat bepaalde in het bedrijf of in een deel van het bedrijf zelf aanwezige stoffen geen gevaar van een zwaar ongeval kunnen opleveren, kan de Lid-Staat de voor het veiligheidsrapport verlangde gegevens beperken tot die welke van belang zijn voor de preventie van de resterende gevaren van zware ongevallen en voor de beperking van de gevolgen daarvan voor mens en milieu.

7. De Lid-Staten dragen ervoor zorg dat de bevoegde autoriteit de criteria die zij voornemens is te hanteren bij de in lid 6 bedoelde besluitvorming over de vraag of een stof of bedrijf in een toestand verkeert dat die stof op dat bedrijf geen gevaar van een zwaar ongeval oplevert, publiceert en een kopie ervan aan de Commissie richt. De Commissie stelt, zo nodig, volgens de procedure van artikel 22 geharmoniseerde criteria op.

8. De Lid-Staten stellen de Commissie op de hoogte van hun criteria voor:

- de methoden en procedures voor risico-analyse en -evaluatie;

- de systemen voor veiligheidsbeheer, met inbegrip van de methoden en procedures voor de veiligheidsdoorlichtingen;

- de betrouwbaarheid van de technische voorzieningen en systemen voor ongevallenpreventie.

De Commissie stelt, zo nodig, volgens de procedure van artikel 22 geharmoniseerde criteria op.


Artikel 10

In geval van wijziging van een installatie, opslagplaats of bedrijf die voor de gevaren van zware ongevallen belangrijke gevolgen kan hebben, nemen de Lid-Staten passende maatregelen ten einde door de exploitant:

- het preventiebeleid voor zware ongevallen en de beheersystemen en procedures als bedoeld in artikel 6, lid 1, opnieuw te doen beoordelen en zo nodig te doen herzien;

- het veiligheidsrapport opnieuw te doen beoordelen en zo nodig te doen herzien en de bevoegde autoriteit, alvorens een dergelijke wijziging wordt uitgevoerd, over de bijzonderheden van een dergelijke herziening in te lichten.


Artikel 11

1. De Lid-Staten dragen ervoor zorg dat voor de door artikel 9 bestreken bedrijven:

a) door de exploitant een intern rampenplan voor de binnen het bedrijf te nemen maatregelen wordt opgesteld:

- voor nieuwe bedrijven, alvorens de inbedrijfstelling ervan geschiedt;

- voor voorheen niet onder Richtlijn 82/501/EEG vallende bestaande bedrijven, één jaar na de in artikel 24, lid 1, genoemde datum;

- voor andere bedrijven, uiterlijk op de in artikel 24, lid 1, genoemde datum;

b) door de exploitant aan de door de Lid-Staat voor de opstelling van externe rampenplannen aangewezen autoriteiten de noodzakelijke gegevens worden verstrekt, zodat het externe rampenplan kan worden opgesteld:

- voor nieuwe bedrijven, tussen vier en acht maanden alvorens met de bouw ervan is begonnen of vóór de ingebruikstelling ervan;

- voor voorheen niet onder Richtlijn 82/501/EEG vallende bestaande bedrijven, twee jaar na de in artikel 24, lid 1, genoemde datum;

- voor andere bedrijven, uiterlijk op de in artikel 24, lid 1, genoemde datum;

c) een extern rampenplan door de voor dit doel door de Lid-Staat aangewezen autoriteiten wordt opgesteld:

- voor nieuwe bedrijven, alvorens de ingebruikstelling ervan geschiedt;

- voor voorheen niet onder Richtlijn 82/501/EEG vallende bestaande bedrijven, niet meer dan zes maanden na ontvangst van de krachtens dit artikel naar het oordeel van de bevoegde autoriteit benodigde gegevens;

- voor andere bedrijven, uiterlijk op de in artikel 24, lid 1, genoemde datum.

2. De rampenplannen dienen te worden opgesteld ten einde:

- voorvallen in te dammen en te beheersen om de gevolgen ervan zo gering mogelijk te doen zijn en de schade aan mens en milieu te beperken;

- tegenmaatregelen ten uitvoer te leggen voor de bescherming van mens en milieu tegen de gevolgen van zware ongevallen;

- aan de bevolking en aan de betrokken diensten of autoriteiten in het gebied relevante informatie te verstrekken;

- na een zwaar ongeval voor herstel en sanering van het milieu te zorgen.

Rampenplannen bevatten de in bijlage III vermelde gegevens.

3. De Lid-Staten dragen ervoor zorg dat, onverminderd de verplichtingen van de bevoegde autoriteiten, de gelegenheid wordt geboden aan de opstelling van rampenplannen als bedoeld in deze richtlijn een bijdrage te leveren:

- in het geval van interne en externe rampenplannen, aan het personeel binnen het bedrijf

en

- in het geval van externe rampenplannen, aan de bevolking die gevaar loopt.

4. De Lid-Staten dragen ervoor zorg dat interne en externe rampenplannen met tussenpozen van niet meer dan drie jaar door de exploitanten en de aangewezen autoriteiten worden geëvalueerd, beproefd en, zo nodig, worden herzien en bijgewerkt. Bij de evaluatie wordt rekening gehouden met veranderingen die in de betrokken bedrijven en bij de betrokken hulpdiensten zijn voorgevallen, met nieuwe technische kennis en met inzichten omtrent de bij zware ongevallen te nemen maatregelen.

5. De Lid-Staten dragen zorg voor de invoering van een regeling waardoor wordt gewaarborgd dat de rampenplannen onverwijld door de daartoe aangewezen persoon of autoriteit worden uitgevoerd, wanneer:

- een zwaar ongeval gebeurt

of

- zich een onbeheerst voorval voordoet waarvan op grond van de aard ervan redelijkerwijze kan worden verwacht dat het tot een zwaar ongeval leidt.

6. De bepalingen van lid 1 inzake de opstelling van een extern rampenplan zijn niet van toepassing wanneer uit een veiligheidsrapport naar genoegen van de bevoegde autoriteit blijkt dat het bedrijf geen gevaar van een zwaar ongeval buiten de grenzen van het bedrijfsterrein oplevert.

7. De Lid-Staten dragen ervoor zorg dat de bevoegde autoriteit de criteria, die zij voornemens is te hanteren bij de in lid 6 bedoelde besluitvorming over de vraag of een bedrijf geen gevaar van een zwaar ongeval buiten de grenzen van het bedrijfsterrein oplevert, publiceert en een kopie ervan aan de Commissie richt. De Commissie stelt zonodig volgens de procedure van artikel 22 geharmoniseerde criteria op.


Artikel 12

1. De Lid-Staten dragen ervoor zorg dat een van de doelstellingen van de opstelling van bestemmingsplannen de preventie van zware ongevallen en de beperking van de gevolgen daarvan is. Zij verwezenlijkt deze doelstelling door toezicht op:

a) vestiging van nieuwe bedrijven;

b) door artikel 10 bestreken wijzigingen aan bestaande bedrijven;

c) nieuwe projecten rond bestaande bedrijven, wanneer de vestiging ervan of de projecten zelf het risico van een zwaar ongeval kunnen vergroten of de gevolgen daarvan ernstiger kunnen doen zijn.

Bij hun ruimtelijke-ordeningsbeleid en de procedures daarvoor houden de Lid-Staten rekening met de noodzaak om op een lange-termijnbasis voor voldoende afstand tussen enerzijds onder deze richtlijn begrepen bedrijven en anderzijds woongebieden, vaak door het publiek gebruikte terreinen en bijzonder belangrijke kwetsbare natuurgebieden te zorgen en met de noodzaak te bevorderen dat met het oog op een zwaar ongeval rampenplannen worden opgesteld.

2. De Lid-Staten dragen ervoor zorg dat alle bevoegde autoriteiten en alle inzake besluiten over vestiging en grondgebruik bevoegde diensten voor ruimtelijke ordening geëigende adviesprocedures invoeren om de tenuitvoerlegging van het overeenkomstig lid 1 vastgestelde beleid te vergemakkelijken. Deze procedures worden zodanig opgezet, dat op het tijdstip waarop de besluiten worden genomen, hetzij op basis van bestudering van afzonderlijke gevallen, hetzij op basis van algemene criteria technisch advies inzake de aan het bedrijf verbonden risico's beschikbaar is.

3. De Lid-Staten stellen de Commissie in kennis van de door hen bij de opstelling van bestemmingsplannen voor de doeleinden van lid 1, gehanteerde criteria. De Commissie stelt, zonodig, volgens de procedure van artikel 22 voor dergelijke criteria richtsnoeren vast.


Artikel 13

1. De Lid-Staten dragen ervoor zorg dat aan personen die door een zwaar ongeval dat in een door artikel 9 bestreken bedrijf ontstaat, gevaar kunnen lopen, informatie over veiligheidsmaatregelen en de in dat geval te volgen gedragslijn wordt verstrekt, zonder dat die personen daarom behoeven te vragen. Deze voorlichting wordt om de twee jaar geëvalueerd en indien nodig herhaald en bijgewerkt, in elk geval na wijzigingen in de zin van artikel 10. De informatie dient permanent voor het publiek beschikbaar te zijn. Tussen twee voorlichtingsrondes voor het publiek mag nimmer meer dan vier jaar zijn gelegen.

De voorlichting omvat ten minste de in bijlage IV vermelde inlichtingen.

2. De betrokken Lid-Staten verstrekken tegelijkertijd aan de andere Lid-Staten die gevaar kunnen lopen door een ongeval dat in een door artikel 9 bestreken bedrijf ontstaat, voldoende gegevens om, indien nodig, rampenplannen te doen voorbereiden en voorts dezelfde informatie als die welke op nationaal niveau wordt verspreid. Deze informatie wordt met dezelfde tussenpozen geëvalueerd, herhaald en bijgewerkt als bepaald in lid 1.

3. Wanneer de betrokken Lid-Staat heeft besloten dat een bedrijf dicht bij de grens met een andere Lid-Staat geen gevaar voor een zwaar ongeval buiten de grenzen van het bedrijfsterrein van dat bedrijf oplevert als bedoeld in artikel 11, lid 6, en derhalve de opstelling van een extern rampenplan als bedoeld in artikel 11, lid 1, niet wordt gevergd, stelt die Lid-Staat de andere Lid-Staat daarvan in kennis.

4. De Lid-Staten dragen ervoor zorg dat het veiligheidsrapport ter beschikking van het publiek wordt gesteld. De exploitant kan de bevoegde instantie verzoeken bepaalde delen van het rapport wegens de vertrouwelijkheid van industriële, commerciële en persoonlijke gegevens, de openbare veiligheid of de nationale defensie niet openbaar te maken. In dergelijke gevallen verstrekt de exploitant aan de bevoegde autoriteit, indien deze daarmee instemt, een aangepast rapport waaruit deze delen zijn weggelaten, dat hij voor het publiek beschikbaar stelt.

5. De Lid-Staten dragen ervoor zorg dat het publiek kan deelnemen aan de procedures voor en de discussie over:

- de opstelling van plannen voor door artikel 9 bestreken nieuwe bedrijven, voor wijziging van bestaande bedrijven als bedoeld in artikel 10, indien voor deze wijzigingen de in deze richtlijn vervatte verplichtingen inzake ruimtelijke ordening gelden, en voor projecten rond die bestaande bedrijven;

- het beleid en de criteria van de bevoegde autoriteit tot beheersing van de gevaren van zware ongevallen en het ruimtelijke-ordeningsbeleid en procedures inzake vestiging en grondgebruik die ter tenuitvoerlegging van deze richtlijn zijn vastgesteld.

6. Voor door artikel 9 bestreken bedrijven, dragen de Lid-Staten ervoor zorg dat de exploitant de bevoegde autoriteit een lijst verstrekt van alle gevaarlijke stoffen die zich in hoeveelheden die gelijk zijn aan of groter zijn dan de in bijlage I, delen 1 en 2, kolom 3, vermelde hoeveelheden in het bedrijf bevinden, onder vermelding van de volgende bijzonderheden:

- voldoende gegevens om de gevaarlijke stof of de categorie van gevaarlijke stoffen te identificeren,

- een aanduiding van de totale aanwezige hoeveelheid

en

- het adres waar aanvullende gegevens kunnen worden verkregen.

Deze lijst wordt jaarlijks bijgewerkt en wordt in het bedrijf voor het publiek beschikbaar gesteld.


Artikel 14

1. De Lid-Staten verplichten de exploitant zo spoedig mogelijk na een zwaar ongeval met gebruikmaking van de passendste middelen:

a) de bevoegde autoriteiten in te lichten;

b) deze autoriteiten de volgende inlichtingen te verstrekken, zodra zij beschikbaar komen:

- de omstandigheden van het ongeval,

- de daarbij betrokken gevaarlijke stoffen,

- de beschikbare gegevens aan de hand waarvan de gevolgen van het ongeval voor mens en milieu kunnen worden geëvalueerd

en

- de getroffen noodmaatregelen;

c) deze autoriteiten van de voorgenomen maatregelen in kennis te stellen om:

- de middellange- en lange-termijngevolgen van het ongeval af te zwakken

en

- herhaling van een dergelijk ongeval te voorkomen;

d) de verstrekte informatie bij te werken indien uit nader onderzoek aanvullende gegevens naar voren komen die in deze informatie of de daaruit getrokken conclusies wijziging brengen.

2. De Lid-Staten dragen de bevoegde autoriteiten op om:

a) te waarborgen dat alle noodmaatregelen en maatregelen op middellange en op lange termijn die nodig mochten blijken, worden getroffen,

b) de voor een volledige analyse van de technische, organisatorische en bedrijfstechnische aspecten van het zware ongeval benodigde gegevens door middel van inspectie, onderzoek of op enigerlei andere passende wijze te verzamelen,

c) passende stappen te ondernemen om ervoor te zorgen dat de exploitant de noodzakelijke herstelmaatregelen neemt

en

d) aanbevelingen te doen voor toekomstige preventieve maatregelen.

3. De Lid-Staten stellen de Commissie in kennis van de door hen gehanteerde criteria bij de melding van zware ongevallen krachtens de artikelen 14 en 15. De Commissie stelt zo nodig voor dergelijke criteria overeenkomstig de in artikel 22 vastgestelde procedure richtsnoeren op.


Artikel 15

1. Voor preventie en afzwakking van de gevolgen van zware ongevallen stellen de Lid-Staten de Commissie zo spoedig mogelijk van zich op hun grondgebied voorgedaan hebbende zware ongevallen in kennis waarbij de volgende gegevens worden verstrekt:

a) de Lid-Staat en naam en adres van de voor de opstelling van het rapport verantwoordelijke autoriteit;

b) datum, tijd en plaats van het zware ongeval, met de volledige naam van de exploitant en het adres van het betrokken bedrijf;

c) een beknopte beschrijving van de omstandigheden van het ongeval, met vermelding van de daarbij betrokken gevaarlijke stoffen en de onmiddellijke gevolgen voor mens en milieu;

d) een beknopte beschrijving van de getroffen noodmaatregelen en van de onmiddellijk te treffen voorzorgsmaatregelen om herhaling van het ongeval te voorkomen.

2. Zodra de in artikel 14 bedoelde gegevens zijn verzameld, stellen de Lid-Staten de Commissie van de resultaten van hun analyse en van hun aanbevelingen in kennis met gebruikmaking van een volgens de in artikel 22 bedoelde procedure opgesteld en bijgewerkt formulier.

De Lid-Staten kunnen de mededeling van deze gegevens slechts uitstellen om de uitslag van een gerechtelijke procedure af te wachten, indien verstrekking van die gegevens die procedure zou schaden.

3. De Lid-Staten stellen de Commissie in kennis van de naam en het adres van elke organisatie die over relevante informatie betreffende zware ongevallen kan beschikken en de bevoegde autoriteiten van andere Lid-Staten die bij een dergelijk ongeval moeten ingrijpen, van advies kan dienen.


Artikel 16

De Lid-Staten stellen de bevoegde autoriteit of autoriteiten in, die met de planifiëring en organisatie van, de verlening van vergunningen voor en het toezicht op de werkzaamheden in de door deze richtlijn bestreken bedrijven wordt, respectievelijk worden belast of wijzen die autoriteit, respectievelijk autoriteiten, aan.


Artikel 17

1. De Lid-Staten verbieden het gebruik of de ingebruikstelling van een bedrijf, installatie of opslagplaats of van een gedeelte daarvan, indien voortzetting van het gebruik van het bedrijf, de installatie of opslagplaats of van een gedeelte daarvan tot een onmiddellijk dreigend risico van een zwaar ongeval leidt.

De Lid-Staten kunnen het gebruik of de ingebruikstelling van een bedrijf, installatie of opslagplaats of van een gedeelte daarvan verbieden, indien:

- de exploitant de krachtens deze richtlijn verlangde kennisgeving, rapporten of andere gegevens niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft ingediend;

- niet binnen de daarvoor gestelde termijn een extern rampenplan is opgesteld.

De Lid-Staten dragen overeenkomstig hun eigen rechtsorde om ervoor zorg dat de exploitant, wanneer de bevoegde autoriteit het gebruik of de ingebruikstelling van een bedrijf, installatie of opslagplaats of van een gedeelte daarvan verbiedt omdat niet binnen de daarvoor gestelde termijn een extern rampenplan is opgesteld, gerechtigd is van de voor de opstelling van dergelijke plannen verantwoordelijke autoriteiten compensatie te verlangen voor de eventuele kosten als gevolg van dat verbod.

2. De Lid-Staten dragen ervoor zorg dat exploitanten bij een daartoe geëigende instantie volgens de nationale wetgeving en procedures tegen het verbod van een bevoegde autoriteit beroep kunnen instellen als bedoeld in lid 1. Naar aanleiding van een dergelijk beroep kan het verbod worden ingetrokken, gewijzigd of bekrachtigd. Gedurende het beroep blijft het verbod van de bevoegde autoriteit van kracht.


Artikel 18

1. De Lid-Staten dragen ervoor zorg dat de bevoegde autoriteiten een inspectiesysteem of andere voor de aard van het betrokken bedrijf geëigende controlemaatregelen opzetten. Deze inspecties of controlemaatregelen zijn niet afhankelijk van de ontvangst van het veiligheidsrapport of van andere ingediende rapporten. Zij dienen zodanig te zijn dat een planmatig en systematisch onderzoek van de in het bedrijf gebruikte systemen van technische, organisatorische en bedrijfskundige aard kan worden uitgevoerd om met name na te kunnen gaan of:

- de exploitant kan aantonen dat hij, gelet op de diverse activiteiten in het bedrijf, passende maatregelen heeft getroffen om zware ongevallen te voorkomen;

- de exploitant kan aantonen dat hij in passende middelen heeft voorzien om de gevolgen van zware ongevallen binnen en buiten het bedrijfsterrein te beperken;

- de gegevens en informatie als vervat in het in artikel 9, lid 1, bedoelde veiligheidsrapport of in een ander ingediend rapport, de situatie in het bedrijf op passende wijze weergeven;

- inlichtingen aan het publiek zijn verstrekt, zoals vereist bij artikel 13, lid 1.

2. Het in lid 1 bedoelde inspectiesysteem dient ten minste aan de volgende voorwaarden te voldoen:

a) het wordt door een voldoende vakbekwaam en opgeleid persoon in dienst van de bevoegde autoriteit beheerd;

b) de inspecties worden uitgevoerd door voldoende vakbekwame en opgeleide personen;

c) voor alle bedrijven wordt een systematisch inspectieprogramma opgezet. Tenzij de bevoegde autoriteit op grond van een systematische evaluatie van de gevaren van zware ongevallen bij een bepaald bedrijf een inspectieprogramma met langere tussenpozen heeft vastgesteld, wordt door de bevoegde autoriteit in ieder door artikel 9 bestreken bedrijf ten minste om de twaalf maanden een inspectie ter plaatse uitgevoerd;

d) na iedere inspectie wordt door degene die de inspectie heeft uitgevoerd, een rapport met conclusies en vervolgactiviteiten opgesteld, dat bij de door de bevoegde autoriteit aangestelde beheerder wordt ingediend;

e) iedere door de bevoegde autoriteit uitgevoerde inspectie wordt uiterlijk drie maanden na de inspectie met de bedrijfsleiding van het bedrijf besproken.

3. De bevoegde autoriteit kan van de exploitant alle aanvullende gegevens verlangen die zij nodig heeft om de mogelijkheid van een zwaar ongeval volledig te kunnen evalueren, om te kunnen bepalen in hoeverre de kans op en/of de gevolgen van zware ongevallen kunnen toenemen, om een extern rampenplan te kunnen opstellen, om informatie over vestiging en grondgebruik te kunnen verschaffen en om rekening te kunnen houden met stoffen waaraan als gevolg van de fysische vorm, bijzondere omstandigheden of de plaatsing ervan extra aandacht moet worden besteed.

4. De Lid-Staten dragen ervoor zorg dat voldoende passende middelen, met name financiële en technische middelen alsmede mankracht, de bevoegde autoriteit, de voor de opstelling van de externe rampenplannen aangewezen autoriteit en de andere door de Lid-Staat aangewezen autoriteiten ter beschikking staan om de in deze richtlijn genoemde doelstellingen te kunnen bereiken en de daarin vereiste werkzaamheden te kunnen uitvoeren.

5. De Lid-Staten stellen de Commissie in kennis van de door hen voor de opstelling en het beheer van de inspectieprogramma's en -procedures gehanteerde criteria. De Commissie stelt, zonodig, volgens de procedure van artikel 22 geharmoniseerde criteria vast.


Artikel 19

1. De Commissie zet een register en een informatiesysteem op met bijzonderheden over de zich op het grondgebied van de Lid-Staten voorgedaan hebbende zware ongevallen en houdt deze ter beschikking van de Lid-Staten, ten einde:

a) de door de Lid-Staten overeenkomstig artikel 15, lid 1, verstrekte inlichtingen snel onder alle bevoegde autoriteiten te kunnen verspreiden;

b) de bevoegde autoriteiten een analyse van de oorzaken van de zware ongevallen en de daaruit getrokken lering te kunnen verstrekken;

c) de bevoegde autoriteiten inlichtingen over preventieve maatregelen te kunnen verstrekken;

d) inlichtingen over organisaties die adviezen of informatie over het voorvallen, de preventie en de afzwakking van zware ongevallen kunnen geven, te kunnen verstrekken.

Het register en het informatiesysteem bevatten ten minste:

a) de door de Lid-Staten krachtens artikel 15, lid 1, verstrekte gegevens;

b) een analyse van de oorzaken van de ongevallen;

c) de uit de ongevallen getrokken lering;

d) de preventieve maatregelen die nodig zijn om herhaling te voorkomen.

2. Het register en het informatiesysteem moeten kunnen worden geraadpleegd door de overheidsdiensten van de Lid-Staten, industrie- of handelsverenigingen, vakverenigingen, niet-gouvernementele organisaties op het gebied van milieubescherming en andere op dit gebied werkzame internationale organisaties of onderzoekinstellingen.

3. De Lid-Staten dienen jaarlijks bij de Commissie een verslag in dat de aantallen door de artikelen 6 en 9 bestreken bedrijven en de aard ervan, het aantal ontvangen veiligheidsrapporten, het aantal opgestelde interne en externe rampenplannen en het aantal uitgevoerde inspecties behelst. De Commissie publiceert elk jaar een samenvatting van deze gegevens.


Artikel 20

1. De door de bevoegde autoriteiten en de Commissie krachtens deze richtlijn ontvangen inlichtingen zijn slechts vertrouwelijk in zoverre zij betrekking hebben op:

- het vertrouwelijke karakter van de handelingen van de bevoegde autoriteiten en van de Commissie;

- het vertrouwelijke karakter van internationale betrekkingen en nationale defensieaangelegenheden;

- de openbare veiligheid of andere veiligheidsaspecten;

- zaken die bij de rechter aanhangig zijn of zijn geweest of die het voorwerp van een onderzoek, ook indien het een disciplinair onderzoek betreft, respectievelijk van een vooronderzoek zijn;

- vertrouwelijke commerciële en industriële gegevens, met inbegrip van intellectuele eigendom;

- het vertrouwelijke karakter van persoonlijke gegevens en/of dossiers;

- gegevens die door derden zijn verstrekt zonder dat deze daartoe wettelijk verplicht zijn.

2. Deze richtlijn vormt geen beletsel voor een Lid-Staat om met derde landen overeenkomsten te sluiten over uitwisseling van informatie waarover hij op nationaal niveau beschikt en welke niet volgens de in deze richtlijn vervatte communautaire procedures voor de gegevensuitwisseling is verkregen.


Artikel 21

Bij de aanpassing van de bijlagen aan de vooruitgang van de techniek en de vaststelling van geharmoniseerde communautaire criteria die in artikel 8, lid 3, artikel 9, lid 8, artikel 11, lid 7, artikel 14, lid 3, en artikel 18, lid 5, worden genoemd, aan de in artikel 12, lid 3, bedoelde richtsnoeren en aan het in artikel 15, lid 2, bedoelde rapport, wordt de in artikel 22 beschreven procedure gevolgd.


Artikel 22

Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, wordt de volgende procedure gevolgd:

De Commissie wordt bijgestaan door een comité van raadgevende aard, bestaande uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie advies uit over dit ontwerp, zo nodig door middel van een stemming.

Het advies wordt in de notulen opgenomen; voorts heeft iedere Lid-Staat het recht te verzoeken dat zijn standpunt in de notulen wordt opgenomen.

De Commissie houdt zoveel mogelijk rekening met het door het comité uitgebrachte advies. Zij brengt het comité op de hoogte van de wijze waarop zij rekening heeft gehouden met zijn advies.


Artikel 23

Richtlijn 82/501/EEG wordt per 1 januari 1996 ingetrokken.


Artikel 24

1. De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 1 januari 1996 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

2. De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van alle bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.


Artikel 25

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.


Artikel 26

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.


(1) PB nr. L 230 van 5. 8. 1982, blz. 1.

(2) PB nr. L 377 van 31. 12. 1991, blz. 48.

(3) PB nr. C 112 van 20. 12. 1973, blz. 1.

PB nr. C 139 van 13. 6. 1977, blz. 1.

PB nr. C 46 van 17. 2. 1983, blz. 1.

PB nr. C 70 van 18. 3. 1987, blz. 1.

PB nr. C 138 van 17. 5. 1993, blz. 1.

(4) PB nr. C 328 van 7. 12. 1987, blz. 3.

(5) PB nr. C 273 van 26. 10. 1989, blz. 1.

(6) PB nr. L 183 van 29. 6. 1989, blz. 1.


BIJLAGE I


TOEPASSING VAN DE RICHTLIJN

Deze bijlage betreft de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf, als bedoeld in deze richtlijn, en stelt de toepassing van de ter zake dienende artikelen vast.

In de zin van deze richtlijn wordt onder de "aanwezigheid van gevaarlijke stoffen" verstaan, de gevaarlijke stoffen die in grotere hoeveelheden dan de desbetreffende drempelwaarde aanwezig zijn en de gevaarlijke stoffen die als gevolg van een ongeval in grotere hoeveelheden dan de drempelwaarde aanwezig kunnen zijn.

Mengsels en preparaten worden behandeld als zuivere stoffen, mits zij binnen de concentratiegrenzen blijven welke aan de hand van hun eigenschappen krachtens de desbetreffende richtlijn of de meest recente aanpassing daarvan aan de technische vooruitgang, als vermeld in voetnoot 1, zijn vastgesteld, tenzij specifiek een samenstellingspercentage of een andere beschrijving wordt gegeven.

De onderstaande drempelwaarden gelden per bedrijf.

De voor de toepassing van de ter zake dienende artikelen in aanmerking te nemen hoeveelheden zijn de maximumhoeveelheden die op een bepaald moment aanwezig zijn of kunnen zijn. Gevaarlijke stoffen die slechts in afzonderlijke hoeveelheden van 2 % of minder van de vermelde drempelwaarde in een bedrijf aanwezig zijn, worden bij de berekening van de totale aanwezige hoeveelheid buiten beschouwing gelaten. Een afzonderlijke hoeveelheid is een hoeveelheid van gevaarlijke stoffen die zelf geen zwaar ongeval kan veroorzaken en die zich op een zodanige plaats in het bedrijf bevindt dat deze niet de oorzaak van een zwaar ongeval elders op het bedrijfsterrein kan zijn.

De in voetnoot 4 vermelde regels voor het optellen van gevaarlijke stoffen of categorieën gevaarlijke stoffen zijn eventueel van toepassing.

DEEL 1

Met name genoemde stoffen

Wanneer een in deel 1 genoemde stof of groep stoffen ook in een categorie van deel 2 valt, moeten de in deel 1 vermelde drempelwaarden worden gehanteerd.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

DEEL 2

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

OPMERKINGEN

1. Stoffen en preparaten worden ingedeeld volgens de volgende richtlijnen (als gewijzigd) en de meest recente aanpassing daarvan aan de technische vooruitgang:

- Richtlijn 67/548/EEG van de Raad betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen;

- Richtlijn 88/379/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lid-Staten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten;

- Richtlijn 78/631/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke bepalingen in de Lid-Staten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (bestrijdingsmiddelen).

Voor stoffen en preparaten die niet volgens een van de bovenstaande richtlijnen als gevaarlijk zijn ingedeeld, maar die desondanks in een bedrijf aanwezig zijn of kunnen zijn en die onder de omstandigheden in het bedrijf equivalente eigenschappen hebben of kunnen hebben wat de mogelijkheden van een zwaar ongeval betreft, worden de procedures voor de voorlopige indeling overeenkomstig het desbetreffende artikel van de ter zake dienende richtlijn gevolgd.

Voor stoffen en preparaten die zodanige eigenschappen hebben dat ze op verscheidene wijzen kunnen worden ingedeeld, is in het kader van deze richtlijn de laagste drempelwaarde van toepassing.

In verband met deze richtlijn wordt volgens de procedure van artikel 22 een lijst met gegevens over de stoffen en preparaten opgesteld, bijgewerkt en goedgekeurd.

2. Onder ONTPLOFBAAR wordt verstaan:

a) een vaste of vloeibare stof of een mengsel van vaste stoffen, vloeibare stoffen of beide die kunnen ontploffen, dat wil zeggen een groot volume gas met een supersonische snelheid uit een kleine hoeveelheid vaste of vloeibare stof vormen, of een vaste of vloeibare stof of een mengsel van vaste stoffen, vloeibare stoffen of beide, bedoeld om een voortstuwend effect teweeg te brengen door de vorming van een grote hoeveelheid gas met een subsonische snelheid uit een kleine hoeveelheid vaste of vloeibare stof,

b) naast de stoffen of preparaten die onder de in punt 2. a) vermelde definitie vallen, de stoffen en preparaten die volgens opmerking 1 als ONTPLOFBAAR zijn ingedeeld in combinatie met risicozin R3 (Ernstig ontploffingsgevaar door schok, wrijving, vuur of andere ontstekingsoorzaken) en alle andere stoffen en preparaten die een ontploffingseffect teweeg kunnen brengen.

3. Onder ONTVLAMBAAR, LICHT ONTVLAMBAAR en ZEER LICHT ONTVLAMBAAR (categorieën 6, 7 en 8) wordt verstaan:

a) ONTVLAMBARE vloeistoffen:

- stoffen en preparaten met een vlampunt van minimaal 21 °C en maximaal 55 °C, die blijven branden;

b) LICHT ONTVLAMBARE vloeistoffen:

- stoffen en preparaten die warm kunnen worden en tenslotte in contact met de lucht bij de omgevingstemperatuur zonder toevoer van energie vlam kunnen vatten, en stoffen die een vlampunt hebben dat lager ligt dan 55 °C en die onder druk vloeibaar blijven, wanneer onder bepaalde verwerkingsomstandigheden, zoals hoge druk en hoge temperatuur, risico's van een zwaar ongeval kunnen ontstaan;

c) ZEER LICHT ONTVLAMBARE gassen en vloeistoffen:

- vloeibare stoffen en preparaten die een vlampunt hebben dat lager ligt dan 0 °C en een kookpunt (of in geval van een kooktraject een eerste kookpunt) dat bij normale druk maximaal 35 °C is MET UITZONDERING VAN benzine en andere aardoliefracties die onder categorie 7. b) vallen; en

- gasvormige stoffen en preparaten die in contact met de lucht bij de omgevingstemperatuur en -druk ontvlambaar zijn, ongeacht of zij als gas of onder druk als vloeistof worden bewaard, MET UITZONDERING VAN LPG (met inbegrip van propaan en butaan) dat overeenkomstig de lijst in deel 1 wordt behandeld.

4. Voor de berekening van de totale hoeveelheid gevaarlijke stoffen in een bedrijf wordt de volgende formule gebruikt:

q1/Q + q2/Q + q3/Q + q4/Q + q5/Q + . . . = ≥ 1

Hierbij is

qx = de hoeveelheid van gevaarlijke stof x uit deel 1 of de hoeveelheid gevaarlijke stoffen van categorie x uit deel 2;

Q = de hiervoor in deel 1 of deel 2 genoemde drempelwaarde.

Indien deze som gelijk is aan of groter is dan 1, valt het bedrijf onder de bepalingen van de richtlijn.

Deze formule wordt voor de volgende gevallen gebruikt:

a) voor de optelling van stoffen en preparaten die in deel 1 voorkomen en in kleinere hoeveelheden dan de drempelwaarde aanwezig zijn, gecombineerd met de stoffen van deel 2 die tot dezelfde categorie behoren, en voor de optelling van stoffen en preparaten van deel 2 die tot dezelfde categorie behoren;

b) voor de optelling van de stoffen en preparaten van de categorieën 1, 2 en 10 die zich in hetzelfde bedrijf bevinden;

c) voor de optelling van de stoffen en preparaten van de categorieën 3, 4, 5, 6, 7. a), 7. b) en 8 die zich in hetzelfde bedrijf bevinden.


BIJLAGE II


GEGEVENS EN INLICHTINGEN DIE IN HET IN ARTIKEL 9 BEDOELDE VEILIGHEIDSRAPPORT AAN DE ORDE MOETEN KOMEN

1. Inlichtingen over het bedrijf:

a) de geografische ligging van het bedrijf, de heersende meteorologische omstandigheden en de daaruit voortvloeiende risico's;

b) het maximum aantal personen dat in het bedrijf werkzaam is en met name het maximum aantal personen dat aan het risico van een zwaar ongeval is blootgesteld, en een indicatie van het maximum aantal personen dat op een willekeurig moment in het bedrijf aanwezig kan zijn;

c) een algemene beschrijving van de technische processen voor elke installatie;

d) een beschrijving van de afdelingen van het bedrijf die vanuit het oogpunt van de veiligheid belangrijk zijn, de risicobronnen van een zwaar ongeval en de omstandigheden waaronder een zwaar ongeval zich zou kunnen voordoen, alsmede een beschrijving van de geplande preventieve maatregelen.

2. Inlichtingen over de gevaarlijke stoffen die in elke installatie of opslagplaats of elders in het bedrijf aanwezig zijn en die een risico van een zwaar ongeval kunnen opleveren:

a) een beschrijving van de in significante hoeveelheden aanwezige gevaarlijke stoffen met vermelding van de chemische naam, het CAS-nummer, de naam volgens de IUPAC-nomenclatuur, andere benamingen, de molecuulformule, de zuiverheidsgraad, de voornaamste verontreinigingen en de relatieve percentages daarvan;

b) de hoeveelheid (orde van grootte) van de aanwezige gevaarlijke stof of stoffen;

c) de door de exploitant vastgestelde methoden en voorzorgsmaatregelen in verband met behandeling, opslag en brandbestrijding;

d) de aan de exploitant ter beschikking staande middelen om de stof te neutraliseren;

e) een indicatie van zowel de onmiddellijk als de later optredende gevaren voor mens en milieu;

f) het chemische en/of fysische gedrag onder normale gebruiksomstandigheden tijdens het proces;

g) de vormen waarin de stoffen kunnen voorkomen of waarin zij in geval van voorzienbare abnormale omstandigheden kunnen worden omgezet.

3. Inlichtingen over de installatie of de opslagplaats:

a) beschikbare detectie- en analysemiddelen waaronder een beschrijving van de gebruikte methoden of verwijzingen naar de wetenschappelijke literatuur;

b) de fase waarin de stoffen in de installatie worden of kunnen worden gebruikt;

c) eventueel andere gevaarlijke stoffen, waarvan de aanwezigheid invloed kan hebben op het mogelijke risico van een zwaar ongeval;

d) de bestaande regelingen om ervoor te zorgen dat de noodzakelijke technische middelen om het veilig bedrijf van de installatie of de opslagplaats te waarborgen en eventuele storingen te verhelpen, te allen tijde beschikbaar zijn.

4. Inlichtingen over mogelijke zware ongevallen:

a) bijzonderheden over de belangrijkste scenario's voor mogelijke zware ongevallen waarbij aandacht wordt besteed aan domino-effecten op nabijgelegen installaties, opslagplaatsen of bedrijven en een algemene beoordeling wordt gemaakt van de kans dat een dergelijke gebeurtenis plaatsvindt;

b) een samenvatting van de voorvallen die bij het op gang brengen van deze scenario's een belangrijke rol kunnen spelen, alsmede een beoordeling van de omvang en ernst van de gevolgen;

c) de door de exploitant vastgelegde maatregelen in geval van verspreiding van gevaarlijke stoffen door een ongeval, waaronder het interne rampenplan dat krachtens artikel 11 is opgesteld.

5. Inlichtingen over het beheersysteem en de organisatie van het bedrijf, voor zover deze van belang zijn voor de preventie van, de voorbereiding van de betrokkenen op en het optreden bij een zwaar ongeval:

a) een samenvatting van het krachtens artikel 6 door de exploitant uitgewerkte preventiebeleid voor zware ongevallen;

b) een overzicht van de organisatiestructuur voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het preventiebeleid voor zware ongevallen, waaronder de functie en de naam van de personen met belangrijke verantwoordelijkheden en hun specifieke taken;

c) de bedrijfstechnische systemen voor de controle en het toezicht op de inhoud en de tenuitvoerlegging van het preventiebeleid voor zware ongevallen, met inbegrip van de evaluatie van de doelmatigheid van de beveiliging;

d) een analyse van de opleidingsbehoefte van personen die verantwoordelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van en het toezicht op het preventiebeleid voor zware ongevallen;

e) een samenvatting van de voor de veiligheid kritische procedures voor de exploitatie, het onderhoud en de voorbereidheid op een noodsituatie van het bedrijf en de afzonderlijke installaties of opslagplaatsen, met inbegrip van een beoordeling van mogelijk menselijk falen;

f) de voor de planning van wijzigingen aan bestaande installaties of opslagplaatsen of voor het ontwerp van een nieuwe installatie of opslagplaats vastgestelde procedures;

g) de rol van het personeel, inclusief dat van contractwerknemers, bij het preventiebeleid voor zware ongevallen en de tenuitvoerlegging en de beoordeling daarvan;

h) het interne systeem voor de melding van zware ongevallen of bijna-ongevallen, met name die waarbij krachtens deze richtlijn ingevoerde beschermende maatregelen hebben gefaald, het onderzoek daarnaar en de follow-up.


BIJLAGE III


IN DE IN ARTIKEL 11 BEDOELDE RAMPENPLANNEN OP TE NEMEN GEGEVENS EN INLICHTINGEN

1. Interne rampenplannen

a) de naam of functie van de personen die bevoegd zijn om noodprocedures in werking te laten treden en van de persoon die belast is met de leiding en coördinatie van de maatregelen ter bestrijding van een ongeval op het terrein;

b) de naam of functie van de persoon die verantwoordelijk is voor de contacten met de voor het externe rampenplan verantwoordelijke instantie;

c) voor te voorziene omstandigheden of gebeurtenissen die een doorslaggevende rol zouden kunnen spelen bij het ontstaan van een zwaar ongeval, een beschrijving van de te nemen maatregelen ter beheersing van de toestand of de gebeurtenis en ter beperking van de gevolgen daarvan, met inbegrip van een beschrijving van de beschikbare veiligheidsuitrusting en middelen;

d) de maatregelen ter beperking van het risico voor personen op het terrein, waaronder het alarmsysteem en de gedragsregels bij het afgaan van het alarm;

e) de regelingen om de instantie die verantwoordelijk is voor het in werking laten treden van het externe rampenplan, bij een ongeval snel in te lichten, het soort inlichtingen dat onmiddellijk moet worden verstrekt en de regelingen voor het verstrekken van uitvoeriger inlichtingen wanneer deze beschikbaar komen;

f) de regelingen voor de opleiding van het personeel voor het vervullen van taken die van hen verwacht worden en indien nodig de coördinatie hiervan met de externe hulpdiensten;

g) de regelingen voor de verlening van steun aan externe bestrijdingsmaatregelen.

2. Externe rampenplannen

a) de naam of functie van de personen die bevoegd zijn om noodprocedures in werking te laten treden en van de personen die belast zijn met de leiding en coördinatie van de maatregelen buiten het terrein;

b) de regelingen om snel op de hoogte te worden gesteld van eventuele voorvallen en alarmerings- en oproepprocedures;

c) de regelingen voor de coördinatie van de middelen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het externe rampenplan;

d) de regelingen voor de verlening van steun aan bestrijdingsacties op het terrein;

e) de regelingen voor bestrijdingsacties buiten het terrein;

f) de regelingen voor het verstrekken van specifieke informatie over het voorval en de wijze waarop het publiek zich dient te gedragen;

g) de regelingen voor het verstrekken van informatie aan de hulpdiensten van andere Lid-Staten bij een zwaar ongeval met mogelijke grensoverschrijdende gevolgen.


BIJLAGE IV


DE AAN HET PUBLIEK IN HET KADER VAN DE TOEPASSING VAN ARTIKEL 13, LID 1, TE VERSTREKKEN INLICHTINGEN

1. De naam van de exploitant en het adres van het bedrijf.

2. De functie van de persoon die de inlichtingen verstrekt.

3. Een bevestiging dat het bedrijf zich aan de voorschriften en/of bestuursrechtelijke bepalingen ter uitvoering van de richtlijn moet houden en dat de in artikel 6, lid 3, genoemde kennisgeving of het in artikel 9, lid 1, genoemde veiligheidsrapport bij de bevoegde autoriteit is ingediend.

4. Een begrijpelijke toelichting op de activiteit of activiteiten van het bedrijf.

5. De gewone benaming of in geval van gevaarlijke stoffen die onder deel 2 van bijlage I vallen, de algemene naam of algemene gevarenklasse van de stoffen en preparaten in het bedrijf die een zwaar ongeval kunnen veroorzaken, onder vermelding van de belangrijkste gevaarlijke eigenschappen.

6. Algemene gegevens inzake de aard van de risico's van zware ongevallen, waaronder de mogelijke gevolgen voor de bevolking en het milieu.

7. Toereikende informatie over de wijze waarop de betrokken bevolking bij een ongeval zal worden gewaarschuwd en op de hoogte zal worden gehouden.

8. Toereikende informatie over de maatregelen die de betrokken bevolking bij een ongeval moet nemen en de wijze waarop zij zich daarbij dient te gedragen.

9. Een bevestiging dat de exploitant verplicht is toereikende regelingen op het terrein te treffen, bij voorbeeld voor de contacten met hulpdiensten, om ongevallen het hoofd te bieden en de gevolgen daarvan tot een minimum te beperken.

10. Een verwijzing naar het externe rampenplan dat is opgesteld om de gevolgen van een ongeval buiten het terrein het hoofd te bieden, met een advies om alle aanwijzingen of instructies van hulpdiensten ten tijde van een ongeval op te volgen.

11. Bijzonderheden over de wijze waarop alle ter zake dienende inlichtingen kunnen worden ingewonnen, waarbij aan de voorschriften van vertrouwelijkheid als vastgelegd in de nationale wetgeving moet worden voldaan.