Bijlagen bij COM(2001)388 - Voorwaarden waaronder onderdanen van derde landen gedurende een periode van ten hoogste drie maanden vrij kunnen reizen op het grondgebied van de lidstaten, alsmede tot invoering van een specifieke reisvergunning en tot vaststelling van de voorwaarden voor toegang met het oog op een bezoek van ten hoogste zes maanden - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2001)388 - Voorwaarden waaronder onderdanen van derde landen gedurende een periode van ten hoogste drie maanden vrij kunnen reizen op ... |
---|---|
document | COM(2001)388 ![]() ![]() |
datum | 10 juli 2001 |
De Gemeenschappelijke Visuminstructie wordt als volgt gewijzigd :
1) Aan deel I, punt 1, wordt de volgende alinea toegevoegd :
"De houder van een visum voor verblijf van langere duur mag echter op het grondgebied van de lidstaten vrij reizen nadat hij een verblijfstitel heeft aangevraagd bij de lidstaat die het visum voor verblijf van langere duur heeft verleend".
2) In deel I wordt punt 2.2 vervangen door de volgende tekst :
"Een visum voor een verblijf van langer dan drie maanden is een nationaal visum, dat door de lidstaten overeenkomstig hun nationale wetgeving wordt verstrekt.
Dit visum geldt als uniform doorreisvisum, waarmee de houder zich naar het grondgebied van de lidstaat die het visum heeft verstrekt, kan begeven, met dien verstande dat de doorreis, gerekend vanaf de datum van binnenkomst, niet langer dan vijf dagen mag duren, en mits de houder van het visum voldoet aan de voorwaarden voor toegang en niet ter fine van weigering gesignaleerd staat op de lijst van de lidstaat of lidstaten over het grondgebied waarvan hij wenst te reizen.
"De houder van een visum voor verblijf van langere duur mag echter op het grondgebied van de lidstaten vrij reizen nadat hij een verblijfstitel heeft aangevraagd bij de lidstaat die het visum voor verblijf van langere duur heeft verleend". Ter bevestiging van het feit dat deze aanvraag is ingediend, wordt door de autoriteit bij welke de aanvraag is ingediend, een stempel aangebracht op het reisdocument van de betrokken onderdaan van een derde land".
3) Aan deel I, punt 2, wordt het volgende punt toegevoegd :
« 2.5. Specifieke reisvergunning: specifieke reisvergunning op grond waarvan onderdanen van derde landen toegang kunnen vragen tot het grondgebied van de lidstaten om andere redenen dan immigratie, voor een ononderbroken bezoek of voor meerdere bezoeken waarvan de totale duur, gerekend vanaf de datum van eerste binnenkomst, ten hoogste zes maanden per periode van twaalf maanden bedraagt, waarbij zij niet langer dan drie maanden op het grondgebied van dezelfde lidstaat mogen blijven.
De bepalingen van de Gemeenschappelijke Visuminstructie en de bijlagen 1, 5, 7, 9, 10, 11, 12, 13, 14 en 15 daarvan zijn mutatis mutandis van toepassing op de afgifte van de specifieke reisvergunning.
Deze vergunning kan worden afgegeven voor één of meerdere binnenkomsten."
4) Aan deel IV wordt de volgende tekst toegevoegd :
De specifieke reisvergunning kan slechts worden afgegeven als aan de voorwaarden wordt voldaan die in de volgende artikelen worden gesteld:
Artikel 9
1. De specifieke reisvergunning wordt op verzoek van een onderdaan van een derde land afgegeven door de diplomatieke en consulaire autoriteiten van de lidstaten, voordat de betrokkene het grondgebied van de lidstaten betreedt en mits hij voldoet aan de voorwaarden die in artikel 5, lid 1, onder a), c), d) en e) worden gesteld.
Artikel 5
1. Onderdanen van derde landen die houder zijn van een eenvormig visum kunnen vrij reizen op het grondgebied van de lidstaten gedurende de geldigheidsperiode van het visum, mits zij aan de volgende voorwaarden voldoen:
a) in het bezit zijn van een geldig reisdocument of geldige reisdocumenten die recht geven op overschrijding van de buitengrenzen;
b) in het bezit zijn van een visum dat geldig is gedurende de voorgenomen verblijfsduur,
c) zo nodig documenten kunnen overleggen ter staving van het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf en over voldoende bestaansmiddelen beschikken, zowel voor de voorgenomen verblijfsduur als voor de terugkeer naar het land van herkomst of de doorreis naar een derde land waar zij zeker zullen worden toegelaten, of in staat zijn deze middelen op rechtmatige wijze te verkrijgen;
d) niet ter fine van weigering van toegang gesignaleerd staan;
e) niet worden beschouwd als een gevaar voor de openbare orde, de nationale veiligheid of de internationale betrekkingen van een van de lidstaten.
BIJLAGE II
Het Gemeenschappelijk Handboek wordt als volgt gewijzigd :
1) Aan deel I, punt 1.1, wordt de volgende alinea toegevoegd:
"Houders van een specifieke reisvergunning die legaal via de buitengrens het grondgebied van een lidstaat hebben betreden, mogen het grondgebied van alle lidstaten bezoeken gedurende een periode van ten hoogste zes maanden per periode van twaalf maanden, zonder dat zij langer dan drie maanden op het grondgebied van dezelfde lidstaat mogen blijven".
2) Aan punt 3 van deel I wordt aan de laatste alinea een streepje toegevoegd :
"specifieke reisvergunning"
3) Aan punt 3.3.1. van deel I wordt de volgende alinea toegevoegd :
"De houder van een visum voor verblijf van langere duur mag echter op het grondgebied van de lidstaten vrij reizen nadat hij een verblijfstitel heeft aangevraagd bij de lidstaat die het visum voor verblijf van langere duur heeft verleend". Ter bevestiging van het feit dat deze aanvraag is ingediend, wordt door de autoriteit bij welke de aanvraag is ingediend, een stempel aangebracht op het reisdocument van de betrokken onderdaan van een derde land".
4) Aan deel I wordt het volgende punt toegevoegd:
« 3.4. Specifieke reisvergunning:
Deze specifieke reisvergunning geeft de houder ervan het recht om het grondgebied van de lidstaten te bezoeken gedurende een periode van ten hoogste zes maanden per periode van twaalf maanden, zonder dat het bezoek op het grondgebied van één enkele lidstaat meer dan drie maanden kan bedragen, mits hij voldoet aan de voorwaarden die zijn gesteld in artikel 8 van de richtlijn betreffende de voorwaarden waaronder onderdanen van derde landen gedurende een periode van ten hoogste drie maanden vrij kunnen reizen op het grondgebied van de lidstaten, alsmede tot invoering van een specifieke reisvergunning en tot vaststelling van de voorwaarden voor toegang met het oog op een bezoek van ten hoogste zes maanden.
Artikel 8
1. Onderdanen van derde landen krijgen toegang tot het grondgebied van de lidstaten voor een bezoek van ten hoogste zes maanden per periode van twaalf maanden, gerekend vanaf de datum van eerste binnenkomst, zonder dat zij langer dan drie maanden op het grondgebied van dezelfde lidstaat mogen blijven, mits zij aan de volgende voorwaarden voldoen:
- in het bezit zijn van een geldige, door een van de lidstaten afgegeven specifieke reisvergunning;
- voldoen aan de voorwaarden die in artikel 5, lid 1, onder a), c), d) en e) zijn gesteld.
2. Het bepaalde in lid 1 doet geen afbreuk aan het recht van iedere lidstaat om in bijzondere omstandigheden de termijn van drie maanden gedurende welke een onderdaan van een derde land op zijn grondgebied mag verblijven, te verlengen.
Artikel 5
1. Onderdanen van derde landen die houder zijn van een eenvormig visum kunnen vrij reizen op het grondgebied van de lidstaten gedurende de geldigheidsperiode van het visum, mits zij aan de volgende voorwaarden voldoen :
a) in het bezit zijn van een geldig reisdocument of geldige reisdocumenten die recht geven op overschrijding van de buitengrenzen;
b) in het bezit zijn van een visum dat geldig is gedurende de voorgenomen verblijfsduur,
c) zo nodig documenten kunnen overleggen ter staving van het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf en over voldoende bestaansmiddelen beschikken, zowel voor de voorgenomen verblijfsduur als voor de terugkeer naar het land van herkomst of de doorreis naar een derde land waar zij zeker zullen worden toegelaten, of in staat zijn deze middelen op rechtmatige wijze te verkrijgen;
d) niet ter fine van weigering van toegang gesignaleerd staan;
e) niet worden beschouwd als een gevaar voor de openbare orde, de nationale veiligheid of de internationale betrekkingen van een van de lidstaten.
5. Aan deel II, punt 5, wordt punt 5.7 toegevoegd:
"5.7 De specifieke reisvergunning kan niet aan de grens worden verstrekt."